dinsdag 15 september 2015

Hooggeëerd

Vijfenveertig vissers staan met hun voeten in het water aan de rand van een van de ondiepe plassen, restanten van de Loenensche Wel die al gedurende lange tijd niet door de Waal wordt gevoed. Andere delen van deze nevengeul liggen er verlaten bij, die werden waarschijnlijk al leeggevist. Het valt niet mee om het aantal ‘hengelaars’ hardlopend vast te stellen.
Terwijl ik Ans groet die naar haar werk fietst, neem ik het tafereel nog eens goed in ogenschouw: achtendertig Kleine Zilverreigers en zeven van die andere familie, die van de Blauwtjes. Het geheel doet denken aan een circusarena op het moment van binnentreden van een groep Lipizzaners. De violen zwepen paarden en publiek op voor een klassieke dressuur die aanstaande is, doorspekt met levades, capriolen en courbettes.
De zilverreigers wachten. Ondertussen vormen zij een keurige halve kring van smetteloos wit getooide paradeleden, hals en snavels naar het oppervlak van de donkere waterplas wijzend als de hoofden van vurige schimmels die tot vlak boven het zaagsel buigen waarmee de vloer van de piste is bedekt. Hier en daar wordt de strenge formatie onderbroken door vuil-grijze gestalten van blauwe reigers die in houding en gestalte laten zien niet te weten wat van hen verwacht wordt, of waarop hun parelwitte neven en nichten wachten, terwijl toch wel duidelijk is dat zij, we, in afwachting zijn van een regisseur, een trainer, temmer of dompteur.
Tegen beter weten in, dat wel.
Terwijl ik verder ren, achtervolgd door een van de reigers, een blauwe, wiens rauwe kreet een schreeuw om hulp lijkt uit te drukken, realiseer ik mij dat deze wilde dieren waarschijnlijk niet eens weten dat zij met ingang van vandaag nooit zullen mogen optreden. Blijkbaar weten zij niet dat hun ijverig oefenen te laat komt, dat zij geen kans meer hebben opgenomen te worden in een reizend gezelschap als dat van circus Renz of Freiwald, publiek applaus nooit hun deel zal zijn.
Juist op deze dag valt die wetenschap rauw op hun en ons dak.
Prinsjesdag.
Als ik één treffend synoniem voor een traditioneel circus moet bedenken, is het Prinsjesdag, een samenspel van mensen en dieren. Het optreden van de paarden – nee, het argument dat paarden gedomesticeerd zijn, geldt hier niet – is een belangrijk onderdeel van deze complete circusact. Zij, de paarden en hun berijders, werden afgelopen dagen geoefend, daarbij onbarmhartig geconfronteerd met luide knallen, losse flodders, traangasgranaten, wolken stinkende dampen en uitzinnig schreeuwende mensenmenigten (alle schoolgaande kinderen, werkloze vissers en vissersvrouwen van het dorp Scheveningen leken te zijn opgeroepen om met potten en pannen zulk afschrikwekkend hels lawaai te veroorzaken, opdat de paarden, en hun berijders, vandaag in het gareel zullen blijven.) De act wordt gecompleteerd door politiek geëngageerd, ‘hooggeëerd publiek’ bestaande uit, onder buitenissige hoeden verborgen, dames en in oncomfortabele kleding verpakte heren, die doen alsof zij geïnteresseerd luisteren naar een voorleesbeurt van onze koning (over diens gouden kooi zal je mij niet horen).
Zes olifanten, waaronder Buba met een arbeidsverleden van tweeëndertig jaar, drie tijgers en twee zebra’s, Sacha en Smiley, elf 'wilde' dieren die tot gisteren in vier Nederlandse circussen optraden, mogen dat vanaf vandaag niet meer. Zij mogen zelfs niet langer meereizen!
In zijn column laat Thomas Verbogt de paarden met de gouden koets op hol slaan. De koning en de koningin verdwijnen, in zijn beeld, geheel uit ons zicht om ergens ‘lang en gelukkig’ te leven, ‘zoals het hoort in sprookjes.’ Zo ver wil ik niet gaan, maar...
Een circus bezoeken of toeschouwer zijn bij Prinsjesdag zal ik waarschijnlijk aan mij voorbij laten gaan, zelfs als dat in mijn eigen dorp kan plaatsvinden. Toch, als ik voor het behoud van het één boven het ander zou moeten kiezen?
Waarschijnlijk zal dat het circus zijn, mét alle dieren, wild of gedomesticeerd, die toch al aan dat leven gewend zijn.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten