vrijdag 30 september 2016

Overheden

Twaalf graden boven nul was het, vlak voordat ik bij zonsopgang de voordeur achter mij dichttrok. Het is alsof de zomer nog voortduurt, dus ren ik in een zomerse outfit over de Waalbandijk. Maar vanwege alarmerende berichten vertoef ik in gedachten in het hoge noorden, op Groenland om precies te zijn, want daar, begraven onder zo’n vijfendertig meter dikke laag ijs en sneeuw liggen de nucleaire restanten van een Amerikaans militair kamp verborgen.
In Nuuk, dat aan de zuidwestelijke rand van Groenland ligt, ongeveer op dezelfde hoogte als IJsland, is de gevoelstemperatuur op dit ogenblik nul graden (dat heb ik na thuiskomst via msn-weer gecheckt. Lang leve het internet!). De ijskap op deze enorme landmassa bevat evenveel water als zes meter zeespiegelstijging, gemeten over onze hele planeet! Zo’n hoeveelheid water gaat mijn voorstellingsvermogen te boven, maar als ik naar de drukbevaren Waal kijk, die vrij diep in haar bedding ligt, kan ik mij gemakkelijk verbeelden hoe zes meter stijging mij met gemak van de dijk zal spoelen. Het is maar zeer de vraag of nog voorkomen kan worden dat die enorme ijs en sneeuwmassa smelt. Als het blijft bij de maatregelen die nu tegen klimaatverandering worden uitgevoerd, zal dat smelten onverminderd doorzetten. De gletsjers op Groenland zijn al vele kilometers korter geworden en het smelten wordt niet gecompenseerd door winterse sneeuwval.
In 1959, tijdens de koude oorlog, richtte Amerika op Groenland Camp Century in met als voornaamste reden om eventueel daarvandaan nucleair geladen raketten te kunnen lanceren. Toen in 1967 de koude oorlog politiek gezien was weggesmolten verlieten de Amerikanen het kamp. Tevens lieten zij nucleair afval achter omdat opruimen veel te duur werd gevonden, bovendien meenden zij dat veilig te kunnen doen omdat het kamp toch wel onder sneeuw en ijs zou worden verborgen. Dat gebeurde ook, maar zij hielden geen rekening met een klimaatverandering. Inmiddels is er van dat ijs nog vijfendertig meter over en als alles is weggesmolten kan deze rommel in het milieu terechtkomen.
Sinds ik kennisnam van deze onthutsende berichten, peins ik over de degelijkheid van overheden. Mijn vertrouwen in de overheid kreeg gisteravond opnieuw een negatieve opdonder toen het late journaal berichtte over de bevindingen van historicus Rémy Limpach, uiteengezet in zijn boek ‘De brandende kampongs van Generaal Spoor’. Na de Tweede Wereldoorlog probeerde Nederland vruchteloos het gezag in de afvallige koloniën van de Indonesische archipel te herstellen. Kort samengevat maakten Nederlandse militairen zich volgens Limpach structureel schuldig aan massageweld. Generaal Spoor weigerde hard tegen dat geweld op te treden. Wij in Nederland koesterden een vertekende werkelijkheid die we al eerder moesten bijstellen vanwege berichten over gewelddadige excessen gepleegd door commando’s van kapitein Raymond Westerling, bijgenaamd de Turk, die daarvoor volledige vrijheid van de Nederlandse Legerleiding kreeg.
Amerikaanse overheden begroeven gevaarlijk vuilnis onder een dikke laag ijs, de Nederlandse overheid op haar beurt verstopte oorlogsmisdaden onder een dik pak stilzwijgen en misleiding. Deze week kwamen twee afschuwelijke nalatenschappen aan het licht die, kort door de bocht, naar mijn overtuiging zijn veroorzaakt door politieke opvattingen. Overheden zouden hun handelen moeten baseren op humaniteit. Dat zal er wel nooit van komen als er niet grondig iets verandert, kijk maar naar dat smerige gevecht om de macht tussen Clinton en Trump (of het ontbreken van maar enige samenwerking tussen democraten en republikeinen sinds het aantreden van Obama in 2009).
Naar mijn idee moet het helemaal anders. Laten we politiek uitbannen. Weg met de schreeuwlelijkers! Onze regering, iedere regering, moet bestaan uit een zakenkabinet en ook de kamers van afgevaardigden, dienen bevolkt door ter zake kundige mensen. Geleerden, zakenlieden, kunstenaars en wetenschappers. Terugdringen van armoede, zorg voor een gezond milieu, bewaken van grondstoffen, klimaat, gezondheid, welbevinden, veiligheid, gelijkheid, vrijheid en emancipatie, dat zouden prioriteiten moeten zijn, daarmee kan Nederland een voorbeeld stellen aan de wereld. Of droom ik nu?


dinsdag 27 september 2016

Groepje

Joggend over de Hommelstraat keert de droom waaruit de wekker mij terugriep, vol expressie bij mij terug. Het is een droom die bij tijd en wijle terugkeert. Vannacht onderging ze echter een subtiele verandering. Nu begrijp ik waarom dat was.
In die droom beklim ik steeds weer opnieuw een zwiepende houten ladder die eigenlijk te kort is om het glas-in-lood raam van een kloosterkerk in Nieuwe-Niedorp te kunnen bereiken. De leer staat op het schuine dak van een zijbeuk en is zo steil opgericht dat hij ternauwernood in evenwicht blijft. Gelukkig vormen mijn baas en een van de collega’s een contragewicht. In mijn linkerhand een emmertje met gereedschap en een mengseltje om de sponningen weer waterdicht te maken. Bovengekomen moet ik me eerst zekeren met een eindje touw voor voldoende armslag, en vanwege de veiligheid natuurlijk. Evengoed gebeurt steevast waar ik bang voor ben...
Vanmorgen vroeg trad een wijziging op. Bovengekomen vind ik niet de spullen die ik verwacht. In plaats daarvan penselen en verf. Ik begrijp het niet, roep naar beneden en krijg als antwoord dat ik dekkende aquarelverf moet gebruiken. Van mij wordt verwacht dat ik gaten in de glas-in-lood voorstelling aanvul. Die gaten ontstonden doordat kapotte stukken werden vervangen door blank glas.
...de opkomende zon doet woeste pogingen...
Afgelopen weekeinde hebben we deelgenomen aan de kunstroute door het dorp. We bezochten verschillende ateliers van dorpsgenoten. We zagen prachtig werk. Zoals dat van Piet Snellaars. Zijn werkplaats hing vol, maar het waren vooral zijn ‘schetsboekjes’ die om aandacht schreeuwden. Piet vertelde dat hij nooit op reis ging zonder zo’n schetsboekje, potloden, penselen en zijn ‘reispalletje’, een handig kokertje met aquarelverf en een plat kunststof flesje gevuld met water. Waar wij thuiskomen met foto’s legt Piet zijn herinneringen vast in schetsboekjes. Die gebruikt hij als opmaat voor zijn doeken, zo vertelde hij aan de hand van een paar voorbeelden. Maar eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat de meeste van de voorstellingen in zijn reisboekjes, wat mij betreft, helemaal af zijn. En minstens zo aantrekkelijk als zijn doeken. We waren het erover eens, een paar van de bezoekers en wij, die boekjes vol juweeltjes moet hij niet in zijn atelier laten slingeren, ze horen in een kunstmuseum thuis! Dat was zaterdag.
Nou Piet, je kunt nu een dubbele pagina in je reisboekje vullen met dit tafereel hier aan de Waalbandijk bij Winssen: het is zes minuten voor acht, zeven of acht graden boven nul en de opkomende zon doet woeste pogingen om zich witheet door de mist te branden. Piet, ik weet nu al dat het een prachtig plaatje wordt!
We sloten de zondag af met een bezoek aan keramist Monique Janssen. Wat een verrassing dat zij, de sympathieke onderwijzeres en tevens dirigente van het kinderkoor waarin Timothy indertijd mocht meezingen, zulke prachtige keramische objecten maakt. Nooit geweten! Verrassend was ook ons bezoek aan Lauky Sol. Optimisme, vrolijkheid, kleur, licht, het spatte van al haar aquarellen. Vlinders, sporters, bloemen, haar ‘La boutique’ zou ik zo in onze huiskamer willen hangen!
We begonnen zondag bij de realistische schilder Leendert van der Oest. Naar aanleiding van een tip van een senior-schildersleerling van hem, wist ik dat Leendert van zins is een tweede groepje leerlingen te begeleiden. Daar wil ik graag deel van uitmaken. Die wens om (weer) te tekenen en te schilderen kreeg overigens een duwtje door een opmerking van Nico Appel (zie ook ‘Noodslager’). Hij was erg benieuwd naar wat ik met mijn tekentalent had gedaan. Weinig of niets, dus! Maar als ik bij Leendert in de leer kan, wat wel niet hetzelfde is als de eens begeerde kunstacademie, dan geef ik het een kans, als dat vermeende talent er tenminste nog is. Want ik zal supertrots zijn als ik maar een klein beetje leer tekenen en schilderen als Leendert van der Oest, Piet Snellaars of Lauky Sol.
Overigens wist ik niet, Leendert, dat je al met mij begonnen bent. Want dat was jij hé, vannacht? Je schreeuwde: ‘Je moet dekkende aquarelverf gebruiken!’


vrijdag 23 september 2016

Rood

Wat hebben de zon en de Socialistische Partij met elkaar gemeen? Eigenlijk niets, afgezien van het feit dat we de zon soms rood zien kleuren, zo rood als de SP, maar rooier dan de PvdA sinds deze politieke partij met de VVD gearmd gaat. Evengoed zijn het deze twee, de zon en de SP, die vandaag domineren tijdens mijn ‘hardlooprondje’.
Gistermiddag, om eenentwintig minuten over vier, begon de astronomische herfst. De zon bezorgde ons, aardbewoners, op dat tijdstip precies twaalf uur dag en twaalf uur nacht. Over dat fenomeen, de equinox of nachtevening, peins ik terwijl ik over de Waalbandijk ren. Wacht, dat klopt niet helemaal. De aanleiding was dat toen ik de voordeur achter me dichttrok, op datzelfde moment de zon opkwam. Meende ik, want na mijn hardlooprondje heb ik het precieze tijdstip voor de zekerheid gecontroleerd. En wat bleek, de zon kwam vanmorgen in Beuningen om 07:27 uur op, zodat ik ernaast zat; ik was al een vijftal minuten onderweg toen de zon zich boven de horizon liet zien – wat voor mij vanwege de vele obstakels uiteraard niet zichtbaar was. Maar dat terzijde.
Vanwege dat gedoe rond de zon, of eigenlijk eerder naar aanleiding van een gebeurtenis in een roman die ik onlangs las, realiseerde ik me dat ik bijna altijd zonder meer aanneem dat iets is zoals het is, of beweerd wordt te zijn, zonder me af te vragen waarom dat zo is en of de bewering wel klopt. Ik moet wat vaker over de dingen nadenken, vind ik, bijvoorbeeld over de astrologische herfst. Terwijl ik dat bedenk zie ik de bijzonder slanke figuur van een blauwe reiger. Zij, met zo’n lijntje, het moet wel een dame zijn, staat, haar bevallig gebogen hals fier opgericht, tussen de schapen. Zij trekt zich niets van hen aan en zij, de schapen, zien haar op hun beurt nog niet staan! Ik ren langs haar heen en verbeeld me dat zij mij ziet gaan, zoals ik haar zie staan, maar dan anders, minder bevallig bijvoorbeeld. Om de een of andere reden doet of laat dame Blauwe Reiger mij denken aan de SP.
Ze hadden zo’n mooi plan, de Socialistische Partij. Het inrichten van een Nationaal Zorgfonds. Weg zorgverzekeraars, weg eigen risico, geen winst meer over de rug van de patiënt, maar kosten naar draagkracht. Vaarwel marktwerking en welkom samenwerking! Emile Roemer, de voorman van de SP, bracht het zo mooi, trots en met vuur maar struikelend over de ‘ditjes en de datjes’. Ik probeer dat te begrijpen, maar krijg er geen vat op. Waarom veel energie stoppen in de ontwikkeling van een degelijk plan, maar het niet tegelijkertijd financieel ankeren. Waarom niet onderzoeken hoeveel de invoering daarvan gaat kosten en hoe het past in de begroting van het Rijk, zodat zij beslagen ten ijs komen. Het is toch al zo moeilijk de handen op elkaar te krijgen voor radicale verandering, voor hun sympathieke plan, dus. Maar in plaats van het moment afwachten waarop het plan overlegrijp is, inclusief de ‘ditjes en de datjes’, gooit Roemer het voor de leeuwen. Legt hij zijn eigen hoofd vrijwillig op het politieke hakblok. Waarom, Emile?
Ik vind geen verklaring.
Terug naar de zon. Vaag herinner ik me lessen over astrologie op de lagere school. Meester vertelde, aan de hand van een model van ons planetenstelsel, hoe bij ons seizoenen ontstaan. De aarde die om de zon draait en om haar eigen as die, ten opzichte van haar baan om de zon, bijna vierentwintig procent uit het lood staat, zodat zij wankelt als een kruiwagen op een lekke band. Sinds gisteren richting winter waarbij onze nachten steeds langer worden, morgen bijvoorbeeld, is er vier minuten minder daglicht dan vandaag. Dat gaat door tot de winterzonnewende, de kortste dag van het jaar met slechts zeven en driekwart uren zonlicht. Dan, op 21 december, krijgen we geleidelijk weer meer daglicht.
Zou dat het zijn? Zijn deze dagen voor de SP te donker?


dinsdag 20 september 2016

Tellen

Sinds ik een beetje meer ingevoerd ben in de leefwereld van de boom ren ik in een heel andere gemoedstoestand langs de rij essen die een aantal jaren voor onze komst naar Beuningen, aan de Hommelstraat wortel hebben geschoten. Ook als ik in een bos wandel kijk ik anders naar bomen dan voorheen, want geloof het of niet, bomen – en planten in het algemeen – kunnen veel meer dan wij denken. Zij kunnen bijvoorbeeld tellen! Dat geldt in ieder geval voor fruitbomen. Dat en nog veel meer leerde ik uit ‘Het verborgen leven van bomen’ van Peter Wohlleben, de zeer oplettende boswachter en enthousiaste houtvester. In zijn boek, dat voor mij nog het meest weg heeft van een bundel verhalen met de boom als centrale romanfiguur, legt Peter helder uit hoe het komt dat bomen zo goed weten wanneer zij hun loten kunnen laten uitlopen.
Eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat de vraag ‘hoe bomen weten dat zij veilig nieuwe loten kunnen vormen,’ nooit bij mij is opgekomen. Gelukkig waren er anderen, meest wetenschappers, die zich hebben afgevraagd hoe bomen, in het bijzonder appel en perenbomen, weten dat het tijd is. De vraag stellen is op zoek gaan naar een antwoord, naar een wetenschappelijk verantwoord antwoord. Dus stel ik mij zo voor dat een student van een Landbouwuniversiteit lekker in het zonnetje, of knus in een tentje, dat comfortabel wordt verwarmd door een Foetsie Petroleumkacheltje – want het kan in het vroege voorjaar nog behoorlijk koud zijn als je tot bijna nietsdoen veroordeeld bent –, potlood en papier in de aanslag, een bepaalde appel of perenboom in het snotje houdt om direct op te tekenen wanneer het eerste knopje opzwelt. Het kan natuurlijk ook zijn dat zij, wetenschappelijk onderzoekers, camera’s opstelden die op vooraf ingestelde tijdstippen foto’s van geselecteerde fruitbomen namen zodat de opnamen, na montage, als in een film het uitlopen van de loten zichtbaar maakte. Hoe dan ook, zij ontdekten dat fruitbomen niet eerder uitlopen dan wanneer een bepaald aantal warme dagen, zeven meen ik, zijn verstreken en vonden zo onderbouwing voor de stelling dat bomen kunnen tellen.
Zo vroeg op deze Prinsjesdag is het heel wat kouder dan vorige week dinsdag. De temperatuur is liefst twaalf graden lager. Rennend over de Waalbandijk kan ik voelen dat de herfst in aantocht is. En gelukkig kan ik dat niet alleen voelen, maar ook zien: hoewel de zon nog achter een rafelige wolkenband verstopt is wordt de mist die in het verdiepte schapenweitje tegenover de Trompet ligt, feeëriek verlicht. Het kolkt overspannen als in de kookpot van Madam Mikmak, en vlak achter deze stomende pot bobbelen vochtige dampen onverschrokken op de Waal waar zij het hoog opgetaste containerschip dat richting Rotterdam koerst, moeiteloos verbergen. Hoog boven deze min of meer chaotische structuren pieken de drie gespannen pylonen van de Tacitusbrug als de masten van de Artemis. Anders dan deze pylonen zijn de masten van dit beroemde, in Noorwegen gebouwde zeilschip van hout. Ooit waren het levende bomen, bomen die konden tellen wellicht en over veel andere vaardigheden beschikten als ik de verhalen van de Duitse houtvester mag geloven, en dat doe ik! Dat brengt mij op de vraag hoelang het leven in de stam nog standhoudt nadat de boom werd gerooid. Is dat niet ook een mooie onderzoeksvraag? Misschien iets voor studenten van Landbouwhogeschool Wageningen!
Sinds ik weet dat bomen kunnen tellen, misschien beschikken over een vorm van gezichtsvermogen, gevoel en tastzin, kijk ik heel anders naar bomen. Als ik tegenwoordig langs de Hommelstraat ren vraag ik mij af of zij acht op mij slaan. Weten de essen hoeveel keren ik langs hen heen jogde? En als ik weer hoge nood krijg, het kan zomaar gebeuren heb ik ervaren, dan ga ik niet tegen een boom staan plassen. Echt niet! Ik hoor die boom al denken ‘respect man!’


vrijdag 16 september 2016

Noodslager

Paardenmest in de berm van de Waalbandijk leidt mijn gedachten naar het vijfenzeventigjarige jubileum van Febo, de koning van de snacks in Amsterdam. Ik geef toe dat het een vreemde en weinig smaakvolle gedachtesprong is, van mest naar snacks. Maar ik kan het niet helpen dat die gedachte bij mij opkomt. Dat heb ik niet altijd, als ik rennend paardenstront ontwijk dat ik dan aan een knapperig kroketje moet denken. Het is, denk ik, vanwege het verhaal over de kroketten van het jubilerende Febo en de automatiek in Hoorn die ik me tijdens het lezen herinnerde. Waarschijnlijk omdat dit een van de weinige gelegenheden was, waar je snacks ‘uit de muur kunt trekken’, waar ik ooit weleens kwam. Naast Groenen in Nijmegen.
Ik geloof dat er Smit’s Automatiek op de gevel stond. Die automatiek was er nog maar een paar jaar, aan het Grote Noord meen ik, toen ik aan de Johan Poststraat naar school ging. Op mijn klasgenoten oefende Smit’s een grote aantrekkingskracht uit. Af en toe ging ik met hen mee, hoewel ik niet echt gek op snacks was en al helemaal niet op kroketten. Misschien omdat ik te vaak getuige was van de bereiding daarvan. Mijn moeder boende bij die gelegenheden de woonkeukentafel schoon en mixte op het nog natte tafelblad alle ingrediënten met haar handen flink door elkaar. Het resultaat daarvan, een grauwgekleurde kleffe brij, zag er helemaal niet aantrekkelijk uit vond ik. Dus als ik tijdens een pauze met mijn schoolkameraden richting Grote Noord wandelde ging ik liever naar de bakker voor een bolus, als ik geld in mijn broekzak had, of ik kocht een banaan bij de groenteboer in plaats van een snack uit de automaat te trekken.
Afgelopen zondag in de Bonifatiuskerk van Spanbroek, waar ik, vanwege onze familiereünie én Nationale Monumentendag, wachtte op de start van de rondleiding, werd ik aangesproken: ‘Ben jij Simon Dekker?’ In het zwakke licht van de krappe zolderruimte van de kerktoren, vlak onder de klokkenstoel, keek een slanke man van ongeveer mijn leeftijd me verwachtingsvol aan. Nadat ik zijn vermoeden bevestigde, vertelde hij me dat hij bij mij in de klas had gezeten en dat hij soms best een beetje jaloers op mij was geweest omdat ik zo mooi kon tekenen. Hij stelde zich voor als Nico Appel. Ik herkende hem nog niet, maar toen hij vertelde dat zijn vader noodslachter was, zag ik de situatie weer voor me. Ongeveer halverwege thuis en school. Op weg naar school, als er een koe aan een touw in het veldje aan de straat klaarstond, wist je dat diens laatste uur geslagen had. En inderdaad, als we dan weer naar huis liepen lagen er soms grote blazen in het weitje; de magen van het slachtoffer gevuld met geheel en nog maar halfverteerd gras. De slagerswerkplaats was een relatief kleine ruimte afgesloten met dubbele deuren als van een garage. Tijdens de slacht stonden die deuren open zodat je vanaf de straat het proces duidelijk volgen kon. Het vlees mocht niet langs de reguliere weg worden verkocht, maar in een zogenoemde vrijbank waar een veearts-keurmeester toezicht op hield.
Misschien verdween het vlees van Nico’s vader ook wel in snacks van Smit’s Automatiek, bedenk ik me terwijl ik naar de verrichtingen van een eksterpaar kijk. Want het verhaal ging dat deze Smit vrijbankvlees in zijn kroketten stopte. Daar was niets mis mee, vond ik, zelfs niet als hij dat vlees van een noodslacht betrok. Wij aten thuis immers ook regelmatig vlees van een noodslacht. Zelfs paardenvlees. En nooit werd iemand van ons ziek van noodslachtvlees. Nee, het ging geloof ik om het prijsvoordeel voor de eigenaar van de snackbar, dat voordeel moest hij doorberekenen in de prijs van zijn kroketten, vonden een paar opgewonden standjes uit mijn klas. Zij zouden weleens verhaal gaan halen!
Trouwens, bestaat dat nog, vrijbankvlees?


dinsdag 13 september 2016

Relikwie

Enkele van mijn zussen en broers vinden het extra leuk als ik in mijn hardloopblogjes over ‘vroeger’ schrijf. Terwijl ik op dit vroege uur van deze dinsdag, de huwelijksdag van pa en moe (vandaag twee en tachtig jaar geleden), op wat misschien wel de warmste dertiende september ooit zal worden, langs de Trompet ren – het oude dijkboerderijtje dat bij het fruitbedrijf van de familie Engelen hoort – hoor ik het onze Corrie zeggen: ‘Zó leuk, joh, die herinneringen aan vroeger; dat jij dat allemaal nog weet!’ Nou lieve zus, met dit blogberichtje kun je je hart ophalen, want afgelopen zondag waren we een paar uurtjes bij elkaar in het plaatsje waar we zijn opgegroeid. Dat is vragen om herinneringen, toch?
 Fons vertelde me over een memorabele gebeurtenis toen we maar net gearriveerd waren. Zoals vaker kwamen we vanwege onze reünie, de jaarlijkse ‘Dekkertjesdag’, bijeen in het oorspronkelijke café van Café, Bar, Dancing en Partycentrum ‘De Vriendschap’ in Wadway. Mijn familieleden wisselden lekker in het zonnetje, de laatste nieuwtjes met elkaar uit, onderwijl ik binnen alvast een kijkje nam: hoe ziet de overkant eruit door de ramen van het vroegere kruidenierswinkeltje? Achter de ramen van dat winkeltje, dat sinds 1963 één ruimte vormt met het voormalige café, lagen vroeger de prijzen die we konden winnen met de ‘wedstrijden’ die gespeeld werden tijdens de kermis – stokkies rapen, zaklopen, hoepelen, ringsteken en zo meer. Jan en ik stonden dikwijls met onze neuzen tegen het glas geplakt. Eens, herinner ik me, lag er een heus zakmes! Cees de Boer, Bakker de Boer was een belangrijk persoon, zeker waar het de kermisspelen betrof. Zijn bakkerij is jaren geleden al ingelijfd bij ‘De Vriendschap’, maar dat terzijde.
...de op instortende-staande muur...
Mij vielen de dubbele garagedeuren op in de gevel van de boerderij, voorheen van Kees Ep. Ik herinner mij Kees voornamelijk van zijn stok en zijn koetsje. Die stok gebruikte hij om ons uit zijn suikerperenbomen te jagen, en gemakkelijker te kunnen lopen, natuurlijk. Met dat koetsje ging hij op zondagen naar de kerk. Als we geluk hadden waren wij op tijd bij zijn poort om dat gedienstig voor hem te openen en te sluiten. Meestal had Kees wel een dubbeltje voor deze dienstverlening over, maar het gekke was dat hij zich bij die gelegenheden niet herinnerde dat hij ons eerder, soms zelfs op de zaterdag daaraan voorafgaande, scheldend en stok-zwaaiend uit zijn perenbomen had gejaagd. Hij zei er dan tenminste niets over en we kregen evengoed ons dubbeltje!
Tijdens mijn jeugd raakte de stolp van Ep steeds meer in verval. Kees kon het niet langer onderhouden en toen ik een jaar of vijftien was verhuisde hij naar een bejaarden- of verpleeghuis. Samen met een schoolvriend zetten we in zijn voormalige huiskamer, de wanden van onze nieuwe bovenverdieping in de Carboleum! Bij die gelegenheid vond ik nog een oude Duitse postzegel in een laadje van een wrakkig dressoir, één die ik als een relikwie koester!
‘Zaten er altijd al deuren in die gevel?’, vroeg ik aan Fons Loos, die gedurende de laatste jaren uitbater van ‘De Vriendschap’ is. Fons dacht van wel, maar twijfelde. Toen plopte bij Fons een herinnering op. Hij was destijds bevriend met mijn jongste broertje Wim, tegenwoordig Willem. Zij speelden geregeld in de vervallen stolpboerderij van Kees Ep. ‘Wist je dat al het houtwerk nagenoeg opgevreten was door de houtwormen?’ Ze waren aan het donderjagen in de hooiberg en op een stapel strobalen, toen zij onraad hoorden. Wim raakte min of meer in paniek en sprong van de berg. ‘Niet hoog hoor, een- of anderhalve meter. Hij kwam op de schuin aflopende zolderbetimmering van een bedstee terecht en viel daar dwars doorheen om veilig in het oude, schimmelige bed daaronder te belanden! ‘Vermolmd, tot en met, al het houtwerk!’
Voor mij was dit voorval splinternieuw.
Thuis vond ik nog een oude (kermis?) foto. Onze pa en Klaas Vlaar staan voor de op instorten-staande muur waarachter zich Ep’s koestal bevond. Ook de voorgevel is te zien en daarin een raam. Géén deuren toen!



vrijdag 9 september 2016

Levenssfeer

Een goede kennis van ons schreef ‘Opa’s en oma’s’, een gedicht waarin een bezorgde dochter haar moeder een brochure van een verzorgingshuis aanreikt. Ik denk aan dat grappige poëem op het moment dat ik het oude boerderijtje van Marie hardlopend passeer; het huis dat vanwege een hoge ouderdom, evenals de bewoonster, meer en meer slijtageplekken vertoont (in de wandelgang hoorde ik over hardnekkige lekkages, van het dak bedoel ik). Teneinde de geste van dochter nader te duiden lezen we in het eerste couplet: ‘Oma van der Sloot was eenentachtig/ Toen haar dochter met een folder kwam:/ ”Kijk eens, dit verzorgingshuis, hoe prachtig!/ Zou je niet eens gaan verhuizen, mam?”’ De rest mag je zelf lezen, je vindt het hier.
Of oma Van der Sloot bijzonder gesteld is op haar privacy meldt het gedichtje niet, wel weet ik dat dit een van de verworvenheden is die je als eerste op moet geven als je tot zo’n finale verhuizing besluit – vooropgesteld dat je tegen die tijd daarover kunt beslissen. Samen met veel van je dierbare spulletjes kun je jouw persoonlijke vrijheid gerust bij de zakken met restvuil aan de straat zetten hoor, want daarmee kan je in een zorgcentrum toch niet veel meer aanvangen, ben ik bang.
Terwijl ik verder ren in de richting van de Tacitusbrug – ik ben inmiddels op de Waalbandijk aanbeland –, realiseer ik me dat privacy een groot woord is, evenals vrijheid. Tegenwoordig zijn er zoveel verstorende elementen. Vroeger was het anders. Natuurlijk, we hadden nog geen telefoon, er hingen nog geen camera’s die alles en iedereen in de gaten houden, via computers hackte niemand privégegevens weg en ook de media stelde zich meer bescheiden op. Maar als ik eerlijk ben, ik herinner me van vroeger dat er slechts één plekje was waar ik alleen kon zijn, namelijk in de plee (en dan nog met het haakje op de deur), maar dat had alles te maken met ons grote gezin. Evengoed is dat tegenwoordig eigenlijk ook de enige plaats waar je veilig op jezelf kunt zijn.
Met privacy bedoel ik je persoonlijke levenssfeer. En in het bijzonder het recht om alleen gelaten te worden. Dat recht heeft iedereen. Het vervalt bijvoorbeeld niet op het moment dat je tijdelijk naar het ziekenhuis, of voorgoed naar een verpleeg- of verzorgingsinstelling verkast. Artsen en verpleegkundigen, en alle andere personeelsleden, zullen er alles aan (moeten) doen om je persoonlijke levenssfeer zomin mogelijk aan te tasten. Anderzijds is het nauwelijks mogelijk om in die situaties jouw recht om alleen gelaten te worden op te eisen.
Ter 
illustratie: tot een aantal jaren geleden lukte het hem heel goed om zelfstandig in zijn huisje te wonen. De huishoudelijke taken werden zwaarder, maaltijden bereiden moeilijker en de soepelheid verdween uit zijn ledematen zodat douchen een te zware opgave werd. Zodoende kwamen er geleidelijk meer mensen aan de deur. Hij liet hen binnen! Toen werd zijn huisje afgebroken. In het zorgcentrum kreeg hij een prachtige woonkamer, een eenvoudig keukentje, een ruime slaapkamer en een comfortabele badkamer. Ook hier kan hij reageren op de voordeurbel; hij bepaalt wie bij hem over de vloer mag komen en wie niet. Hij kan nog zelf zijn voordeur openen, gelukkig, want een mogelijkheid om dat vanuit zijn stoel of bed te doen ontbreekt.
Maar (dus?) uit efficiëntieoverwegingen is het personeel voorzien van een sleutelkaart. Al vaker maakte ik mee hoe zijn recht om alleen te worden gelaten geschonden werd. Zelfs onnodig! Laatst dronken we een kopje koffie, knus bijeen op de bank. Een medewerker van het huis stapte onverhoeds binnen. Ik hoorde haar van alles zeggen, maar niet ‘mag ik even binnenkomen?’ Geen verontschuldiging voor hem en zijn bezoek. Zijn persoonlijke levenssfeer werd bruusk verstoord.
Toen ik daarstraks het huis van Marie passeerde zag ik dat er iets gaande is. Anders dan bij oma Van der Sloot hangt een verhuizing in de lucht!



dinsdag 6 september 2016

Kwetsbaar

Rennend door de laatste elleboogbocht van de Hommelstraat is er iets dat me alarmeert. Dan hoor ik het pas goed, het aanzwellende geronk van een vrachtwagen. Dat moet een van de grote Volvo’s zijn van de Handelsonderneming van Patrick van der Mark. Meestal zijn ze niet zo vroeg. Voor zover ik me herinner zal het de eerste keer zijn dat ik er een aan het begin van mijn hardlooprondje tref. Over mijn rechterschouder kijkend zie ik inderdaad het vlammend-rode front van een van Patrick’ bakbeesten in de eerste elleboogbocht verschijnen, de neus is indrukwekkend geaccentueerd met banen in wit, blauw en oranje.
De achtenzeventigjarige chauffeur van een personenauto zag het onheil niet naderen. Misschien besprak hij een komend bezoek met zijn echtgenote die naast hem zat, toen een vrachtwagen als uit het niets door de middenbermvangrail van de A12 brak en hun autootje fataal ramde. Hij overleed ter plaatse. Toen ik vanmorgen, bij mijn boterham met hagelslag, las dat verkeersdeelnemers dit ongeval ongegeneerd filmden, vroeg ik mij in een splitsecond af of ik me ook zo zou gedragen, of ik ook zou filmen in plaats van hulp te bieden. Nee, ik weet het zeker, filmen of fotograferen zou niet eens in mij opkomen. Bovendien staan er al voldoende ongelukken op mijn netvlies. De laatste is de val van Annemiek van Vleuten. Haar lichaam zie ik nog altijd als een ledenpop door de lucht flapperen. De cameraman kon haar nauwelijks in haar afdaling volgen, zo rap ging zij door de bochten. Toen hij haar vlak voor een donkere bocht toch nog te pakken kreeg ging zij snoeihard die bocht door om vervolgens, live in beeld, onderuit te gaan. Ze duikelde over haar fiets en landde op de hoge betonnen stoepband. De gevolgen vielen achteraf nog mee!
Het eerste ongeval dat ik live meemaakte was dat van een meisje dat bij haar moeder (?) achterop de fiets zat. Liza, ik meen dat zij Liza heette. Ik liep met broertjes en zusjes naar school toen zij ons passeerde. Hoe of wat er precies gebeurde weet ik niet meer. Het enige dat ik nog steeds zie is haar lijfje dat onder de wielen van een achteropkomende vrachtauto verdwijnt gevolgd door een laars die hoog door de lucht vliegt, over de sloot zeilt en in het weiland landt.
Er is nog een botsing die te pas en te onpas op mijn netvlies verschijnt. Een jongeman die aan de Toevlucht woonde, passeert mij op zijn motorfiets (ik fiets in dezelfde richting naar de Technische School.) Vervolgens galoppeert een onbereden paard pardoes de weg op. Hij is kansloos: klapt op het paard en vervolgens zijdelings met zijn hoofd tegen een boom (hij droeg een helm, maar integraalhelmen moesten nog uitgevonden.) In het volgende beeld zie ik het paard dat op drie benen midden op de rijbaan staat. Het onderbeen van het rechtervoorbeen bungelt aan huid en pezen.
  De Volvo trekt weer op, ik nader het weitje van Herman. Misschien blijf ik hem nog net voor. Vlak voor de tweede haakse bocht laat de chauffeur zijn wagen uitrollen. Onwillekeurig voel ik mijn hartslag toenemen. De Hommelstraat is weliswaar breed genoeg voor deze grote combinaties, maar voor ander verkeer blijft niet veel wegdek over. Vooral als loper voel ik me behoorlijk kwetsbaar.
Het ziet ernaar uit dat ik het niet red. Maar misschien is de chauffeur geduldig genoeg om achter mij te blijven tot ik de inrit van zijn bedrijf ben gepasseerd. Kort achter mij hoor ik het toerental van de zware motor hoopvol afnemen. O nee, de vrachtwagencombinatie blijft naderen. Nog ruim honderd meter. Ik voel het gevaarte als het ware duwen zodat mijn spanning oploopt. Nu houd ik het niet langer en stap de berm in, waarin ik voorzichtig verder ren terwijl zes paar wielen, gevolgd door walmende uitlaatgassen, passeren. Dan is hij voorbij.
Opgelucht ren ik richting Waalbandijk achter het bakbeest aan tot die het bedrijfsterrein opdraait.


vrijdag 2 september 2016

Controle

Een heftig geruzie klinkt uit de vrij woeste begroeiing rond het wiel dat geen naam mag hebben. De kleine kolk tussen de Waalbandijk en de Binnenweg, ontstaan door een dijkdoorbraak in een ver verleden, is niet alleen naamloos maar bovendien zo klein dat het niet is ingetekend op de kaarten van Google Maps. De luidruchtige onmin haalt mij uit de herinnering aan een droom waarin ik verstrikt raakte voordat de wekker mij daaruit bevrijdde.
 Uit de knotwilg die het dichtst bij de dijk staat vliegt een roofvogel op. Dat zie ik aan de stand van zijn vleugels, maar ik ben er nog te ver van verwijderd om met zekerheid te kunnen zeggen of het een buizerd dan wel een uil is. Ik gok op een buizerd en ik denk bovendien dat dit de veroorzaker is van de opwinding. Oorzaak en gevolg zijn hier met grote zekerheid te duiden, iets dat overigens lang niet altijd het geval is. Uit een klein hoekje van mijn geheugen springt een krachtdadige vrouw die mij vraagt ‘mag ik even aan u komen?’
Je weet niet wat je overkomt als jou een dergelijk verzoek wordt gedaan, mits het een logisch gevolg is van een bijpassende gebeurtenis. Voor mij was de oorzaak duidelijk, evengoed vond ik het een opmerkelijke reactie. Stel je voor dat je naar je huisarts gaat, bijvoorbeeld vanwege pijnklachten in je bekkenstreek. De arts zal wellicht aan een nierprobleem denken en zal dat manueel willen vaststellen. ‘Mag ik even aan u komen’ zou dan een vreemde reactie zijn, maar op zichzelf begrijpelijk, hoewel je eerder zou verwachten dat de dokter je naar zijn onderzoekruimte verwijst met de opdracht je alvast gedeeltelijk te ontkleden.
Het volgende ging aan het verzoek van de doortastende dame vooraf: bij de start van de tweede dag van de vierdaagse – de dag van Wijchen en Beuningen – besloot ik om mijn controlekaartje in de cameratas in plaats van in mijn portemonnee op te bergen omdat dat handiger leek. Ik herinner me nog dat ik bij de uitvoering van dat idee even dacht ‘maar wat als je je fototoestel kwijtraakt’, een gedachte die ik even snel weer wegduwde.
Bij de eerste controle kon ik gemakkelijk bij mijn knipkaart en het bovendien weer even snel en veilig opbergen. Alles ging goed totdat ik op de Hogewalstraat (in Beuningen) van een frisse douche langs de weg gebruik maakte – het was ruim boven de dertig graden. Terwijl ik deze verfrissing onderging voelde ik iets vreemds: ik hoefde mijn camera niet veilig te stellen omdat de fototas niet langer om mijn nek hing! Even was er een moment van paniek tot ik me herinnerde dat ik de tas tijdens de stop in Beuningen per ongeluk bij Timothy had achtergelaten. Daarna zag ik mezelf het knipkaartje erin opbergen; o jee, hoe kom ik door de controle? Een telefoontje naar onze zoon stelde me gerust wat mijn fototoestel betrof en Riky wist ‘hoe te handelen bij verlies van de dag-controlekaart’: de eerste controleur van het gemis op de hoogte stellen!
De eerstvolgende controle vond plaats op de Voerweg in Nijmegen. Het Hoofd van de Controleurs wilde veel van mij weten, zoals hoe vaak ik had meegelopen en of het de eerste keer was dat ik mijn kaartje verloor. Toen stelde zij haar vraag! Door dit wel erg vreemde verzoek had ik nauwelijks tijd om toe te stemmen of in verwarring te raken voordat zij haar hand resoluut onder mijn rugzak schoof en over mijn rug wreef. Het stelde haar tevreden dat ik flink bezweet was.
De buizerd is nog maar net vertrokken of er vliegen twee zwaluwen uit dezelfde bosschage. Ik kan me maar moeilijk voorstellen dat deze kleine vogeltjes zoveel lawaai veroorzaakten vanwege de buizerd. Of het moet zijn dat hij of zij hen vroeg: ‘Mag ik even aan jullie komen?’