dinsdag 29 juli 2014

Kaffee und Küche

Mijn hardlooprondje van vandaag is gelijk aan dat van vrijdag. Met dit verschil dat ik er nog een stukje aan toe kan voegen, omhoog en weer omlaag, twee keer driehonderd meter. Blechhammer ontdekte ik een paar dagen geleden bij toeval. Terwijl de ingang van deze straat bijna tegenover de ingang van ons vakantieadres is en die, evenals de Hauptstrasse, op de grote verkeersweg ‘doodloopt’. Ik ken de loop van de straat niet zodat ik dit extra stukje tot het laatst bewaar, zoals dat bij toetjes gebruikelijk is.
         Afgelopen zaterdag hadden we iets te vieren. Ik denk daaraan nu ik enkele kippen klagelijk hoor kreunen. Waarmee ik niet gezegd wil hebben dat hetgeen wij te vieren hadden niet leuk was. Iedereen maakt dat wel eens mee, denk ik, dat je je niet aan een uitnodiging kunt onttrekken terwijl je dat het liefst zou doen, en de opluchting nadien als dat feestje achter de rug is. Dat wat Riky en ik te vieren hadden viel niet onder die categorie. Bovendien waren er door ons geen gasten uitgenodigd. Die kippen kreunden evengoed. Waarom zij dat deden? Geen idee, misschien door schade en schande wijs geworden (wellicht kregen zij vaker een schoen naar hun kop geslingerd omdat zij al te uitbundig kakelden vanwege een ei dat eindelijk gelegd was.)
         Een paar dagen eerder hadden we Michael, onze buurman en eigenaar van onze vakantiewoning, gevraagd naar een adres voor koffie met gebak (in dit dorpje konden wij zo’n gelegenheid niet ontdekken.) Na even te hebben nagedacht schoot hem een goed adres in gedachten, in een nabij plaatsje. Hij duidde ons hoe we daar zouden kunnen komen, maar hij maakte wel een voorbehoud: het zou afgesloten kunnen zijn. En nee, dichterbij zouden we geen goede uitspanning kunnen vinden. Helaas.
         Diezelfde dag maakten we een wandeling in de buurt van Scheibe-Asbach. Van daar was het nog maar een kilometer of vijf rijden naar Siegmundsburg, het plaatsje waar we volgens Michael excellente Kaffee und Küche kunnen gebruiken. Dus namen we de gelegenheid te baat om de bedoelde uitspanning te bekijken. We kwamen al snel van een koude kermis thuis. De weg naar Siegmundsburg vonden we afgesloten (dat was wat Michael natuurlijk bedoelde). Wel kregen we een omleiding aangeboden die volgens de kaart zo’n kleine veertig kilometer extra inhield. Dat was het moment dat we ons voornemen opgaven om de dag dat we elkaar achtenveertig jaar kennen met koffie en gebak te vieren.
         Toen kwam de betreffende zaterdag.
         Vrijdagmiddag zagen we vanaf het Farmdenkopfbecken, dat op ongeveer achthonderd meter hoogte ligt, het stadje Grossbreitenbach schitteren in de zon. Dat zou het uitgangspunt voor onze volgende wandeling worden, zo beloofden wij elkaar.
         Zaterdagmorgen, bijna klokslag elf uur, parkren we nabij de Markt. Wandelend door de Hauptstrasse wil ik een foto maken van een markant punt. Om mijn handen vrij te maken leg ik mijn wandelkaart even op een geparkeerde auto, die ik nadien inspecteer. Die kaart bedoel ik, uitgevouwen op het dak van de auto. Een dame, boodschappenmand aan haar arm en naar blijkt de eigenaresse van de auto die ik even als kaartentafel gebruik, komt aanwandelen en vraagt of zij mij ergens mee van dienst kan zijn. We babbelen wat en zij wijst ons een aantal interessante en mooie punten van de stad. Onder meer wijst zij ons waar we heerlijke Kaffee und Küche kunnen krijgen!
         Na nog geen vijftig meter lopen vinden wij de plaats waar wij ons feestje vieren. Met huisgemaakte Thüringer Küche! Gewoonlijk plak ik geen foto’s in mijn blog, maar vandaag maak ik een uitzondering.
         Ik ben benieuwd waar wij over achtenveertig jaar terecht kunnen.
        

          

vrijdag 25 juli 2014

Emotie

Het dal en het dorpje waar ons vakantiehuisje staat is min of meer afgesloten van de hoofdwegen. Aan het begin van de hoofdstraat geeft een waarschuwingsbord aan dat deze doodloopt. Ook hetgeen in de rest van de wereld gebeurt komt niet of met enige vertraging bij ons aan. Hoewel, dat heeft niet direct met dit doodlopende stratenplan te maken maar met vakantie. Andere jaren is dat een plezierige bijkomstigheid: geen krant, radionieuws en televisiejournaals maar totale rust. De ramp met vlucht MH17 veranderde deze behoefte.
         Wij waren ons er niet van bewust dat afgelopen woensdag was uitgeroepen tot Dag van Nationale Rouw. Totdat we woensdag na het avondeten de digitale krant openden. Gisteren lazen we over deze bijzondere dag en zagen indrukwekkende foto’s.
         Ook onder de inwoners van Goldisthal leeft de ramp. De eigenaar van onze vakantiewoning kwam gistermorgen naar mij toe. Ik zat op de metalen trap naar onze voordeur mijn wandelschoenen te veteren. Zijn Duits is anders dan waaraan ik min of meer gewend ben (en ik spreek het slechts gebrekkig), dus duurde het even voordat ik hem begreep. Hij gaf mij een hand en condoleerde ons oprecht met deze verschrikkelijke ramp en de vele Nederlanders die daarbij zijn omgekomen. Al kennen wij geen van de slachtoffers en hun nabestaanden, vond ik het een mooi gebaar van hem. Een eenvoudige geste die tot mijn verbazing enige emotie bij mij opriep. Ik denk er aan terug omdat de man zojuist in zijn witte karretje vlak voor mij onze oprit uit reed.
         Inmiddels ren ik vlakbij de afslag naar de drukke verkeersweg, de entree tot dit dal, waar ik om moet keren voor de rest van mijn hardlooprondje. Gewoonlijk is er maar weinig verkeer, Goldisthal is een klein dorpje, zelfs tijdens de ochtendspits. Nu draait een geel huurbusje de hoofdstraat in en komt mij een zware auto achterop. Het busje voor mij wacht (ik ren links van de weg) om mij en de hem tegemoet komende auto voldoende ruimte te geven. Dat geeft mij gelegenheid om over te steken. Bijna halverwege zie ik dat het een bus van de lijndienst is die langs mij op rijdt. Ik houdt even in om niet tegen de achterkant van de autobus te botsen en bereik veilig het trottoir aan de overkant.
         De chauffeur van de gele huurbus bekijkt mij nadrukkelijk terwijl hij langs mij komt rijden. Ik kan mij enigszins voorstellen dat hij misnoegd is over mijn onhandige manoeuvre, maar hij lacht en groet mij met een armzwaai. Vreemd!
         Terwijl ik langs de Hauptstrasse ren, vervolgens de enigszins steile Rotseifenberg op en de steilere Wurzelberg af, weer verder langs de Hauptstrasse tot het punt waar deze afgesloten is om daar het riviertje Schwarza over te steken, en via een busrotonde weer over de Hauptstrasse terug, blijf ik mij afvragen waarom de bestuurder van het huurbusje mij zo vriendelijk bejegende. Aan mijn linkerhand zie ik de eenvoudige Gatstätte Oberes Schwarzatal. De eigenaar daarvan heeft in de loop van vele jaren een miniatuur bosbouwbedrijf in elkaar geknutseld. Alles beweegt op de kracht van stromend water. Hij vertelde daar trots over toen wij er een paar dagen geleden langs wandelden en ik hem vroeg of ik een foto van hem en zijn werk mocht maken. Het werd een filmpje (je kunt het hier bekijken).
         Het knutselwerk langs de inrit van Oberes Schwarzatal is gedeeltelijk verborgen achter het gele huurbusje waarvan alle portieren openstaan. De knutselaar sleept een groot object uit zijn schuur. Hij heeft het gelukkig veel te druk om mij langs te zien rennen. Misschien komen we elkaar nog een keer tegen. Hoe zeg je pardon in het Duits?
        

         

dinsdag 22 juli 2014

Kwijt

Ongeveer op driekwart van de route van mijn hardlooprondje mis ik mijn zakdoek. Nu zul je jezelf misschien afvragen, wat is dat voor een hardloper? Welke hardloper heeft eigenlijk een zakdoek nodig?
         Ja, je hebt gelijk. Dat ziet misschien wel vreemd, een hardloper die zijn neus in een zakdoek snuit. En ik geef toe, persoonlijk zag ik nog nooit een professionele hardloper een zakdoek gebruiken, noch een tennisser, schaatser, wielrenner of een voetballer. Het enige dat ik er tegenin kan brengen is dat ik geen professionele sporter ben. Ik ren puur om het plezier. En als niet-professionele hardloper heb ik graag een zakdoek bij de hand voor het geval ik die nodig heb.
         Sportkleding is er niet op gemaakt, om een zakdoek bij je te kunnen dragen bedoel ik. In het broekje dat ik nu draag zit een klein zakje die met een rits kan worden afgesloten. Daarin kan een huissleutel en met enige moeite mijn mobieltje. Daarbij nog een snotvod lukt niet. Bovendien is het lastig en risicovol, tijdens het rennen, dat zakje te openen en die doek eruit te trekken. Daarom klem ik dat ding eenvoudig onder de band van mijn broek.
         En juist daar zit het nu niet. Het kan niet anders, ik ben het ergens op de route verloren.
         In de wetenschap dat ik mijn zakdoek kwijt ben, gebruik ik mijn vingers en ren verder, inmiddels weer door de hoofdstraat van het rustige plaatsje Goldisthal, waar ons vakantieverblijf staat. Een lijnbus passeert mij en stopt iets verder om een oude dame uit te laten stappen. Zij loopt zo krom dat ik mij maar moeilijk kan voorstellen dat zij verder voor zich uit kan zien dan tien meter.
         Nog een paar honderd meter, dan verschijnt de afsluiting van de weg. Het gaat hier niet verder vanwege een damwand die dit dal in twee delen heeft gesneden. Het grootste deel vormt nu een stuwmeer (het grootste van Europa, waarmee potentiële gravitatie-energie wordt opgewekt.) Ik besluit om langs dezelfde weg terug te rennen zodat ik misschien mijn zakdoek vind.
         Vanmorgen bleek dat er nog iemand iets kwijt was. Bij hem betrof het niet iets simpels als een zakdoek, maar zijn gezonde verstand (vooropgesteld dat hij die bezeten heeft.) Volgens de Gelderlander van deze morgen wil Dick de Roode uit Echteld zijn Vierdaagsekruisje niet behouden. Hij vindt het verkeerd dat de Vierdaagseleiding de intocht sober heeft gehouden vanwege de ramp met vlucht MH17. De Roode voelt zich bestolen. Hij had een feestelijke Vierdaagse-intocht verdiend. Nu, vindt hij, zal hij altijd een nare herinnering aan dit vierdaagsekruisje houden. “…ik heb hiervoor een jaar getraind en afgezien”, zo beklaagt hij zich.
         Wij, de overige Vierdaagslopers, zouden Dick kunnen voorhouden dat er sowieso een nare herinnering blijft kleven aan deze (achtennegentigste) editie van de Vierdaagse. Of de intocht over de ‘Via Gladiola’ nu wel of niet feestelijk is geweest. De herinnering aan zoveel onschuldige slachtoffers blijft. Maar ik ben bang dat tegen zoveel egoïsme als dat van De Roode, geen kruid gewassen is.
         Opnieuw ren ik over de Rotseifenberg en de Wurzelberg, eerst steil omhoog en dan weer naar beneden. Geen verloren zakdoek, niets.
         Toch, op het laatste stukje vind ik het, namelijk op het kastje naast de buitendeur!
        

         

vrijdag 18 juli 2014

Gestrikt

Zij overlegde zorgvuldig met zichzelf en sprak toen duidelijk vier woorden, plus een uitroepteken aan het eind: “Ik ben geheel gestrikt!”
         Dat gebeurde gistermorgen iets na tien uur. We wandelden het Limburgse Mook binnen en waren zalig onkundig van de vliegramp die enkele uren later vele Nederlanders in diepe rouw zal dompelen. (En die langs deze achtennegentigste editie van de Nijmeegse 4Daagse een zwarte rand gaat kleuren. Uit piëteit voor de vele slachtoffers en hun familieleden, zorgde de marsleiding er vandaag voor dat bij de traditionele intocht over de ‘Via Gladiola’ geen muziek werd gespeeld.)
         We hadden gedurende de vier wandeldagen verschillende ontmoetingen zoals met de dame die de bovengenoemde zin (plus het uitroepteken) sprak. Meestal simpele contacten. Soms ingegeven door uitingen op of via kledingstukken. Zoals die van een groepje dames. Zij droegen hardgroene shirtjes met een tekst die vertelt dat zij de wandelvereniging uit Zoetermeer vertegenwoordigen. Op mijn vraag of de omgeving hier mooier is dan die bij hen thuis, antwoordde een van hen beleefd dat het rond hun woonplaats toch ook erg mooi is. Zij bedoelde eigenlijk dat het bij hen veel mooier is en liet dat ook doorschemeren door te verwijzen naar enkele natuurgebieden die wij beslist zouden moeten bezoeken. De omstreken van Zoetermeer nodigen uit tot wandelen. Zozeer, beweerden de dames, dat zelfs inwoners van Den Haag lid zijn van ‘Onze Wandelvereniging’.
         En de meneer die een knalrood shirt van een wandelclub uit Alkmaar droeg. We liepen een stukje samen op. Onderwijl vertelde hij dat zijn wieg in Akersloot stond. In dat dorp was hij kastelein, bakker en kruidenier, daarbij geholpen door zijn vrouw. Zij was opgegroeid in Ursem en bezocht net zoals hij de kermis van Alkmaar. Daar klikte het en nu genieten zij er samen van hun oude dag. Wij vertelden over onze eenmalige maar bijzondere wandelervaring in en rond de Kaasstad. Dat wij daarbij dwars door een kaaswinkel werden gevoerd, dat konden zij maar moeilijk geloven.
         Een vrouw liep gedurende een aantal minuten naast ons. Zij keek mij enkele keren nadrukkelijk aan alsof zij bij zichzelf overwoog of zij mij zou durven aanspreken. Wat de doorslag heeft gegeven, daar heb ik haar helaas niet naar gevraagd.
         “Sommige mensen,” zo zei zij mij, goed verstaanbaar in een dialect dat later Overijssels bleek, “hebben er een hekel aan om te praten. Zoiets heb ik snel door. Maar dan moeten zij maar niet aan een wandeltocht deelnemen, vindt u ook niet?” En zonder mijn antwoord af te wachten: “Nee, dan ga je geen Vierdaagse lopen!”
         Daarin was de Overijsselse stellig. Als je meedoet aan een wandelmars moet je contact met andere deelnemers niet uit de weg gaan. Misschien gebruikte zij dit argument wel om ons aan te moedigen dit gesprek gaande te houden, zodat zij ons over culturele gebruiken in haar dorp kon vertellen.
         Toch was zij de eerste die afhaakte: “Zo, nu ga ik weer eens verder. Waar is Jan? Ik wens jullie nog een plezierige wandeldag!”
         Dat soort gesprekjes, zo gaat dat vaak tijdens een wandeldag. O ja, nog even terug naar ‘Ik ben geheel gestrikt!’: zij wandelde al een poos voor mij uit. De rand van haar strooien hoed geheel bezet met vrolijke zijden strikjes in verschillende tinten. In het voorbijgaan vroeg ik haar naar het aantal.
         “Dat weet ik niet”, zo beweerde zij.
         “Nou,” antwoordde ik, “als ik zo’n hoed zou dragen, dan zou ik dat weten.”
         Zij weer: “Dan tel je ze toch!”
         “Ik zei,” zei ik, “als ik die hoed zou dragen. Maar die draagt u.”
         Dat was het moment dat zij even stil was en mij toevertrouwde: “Ik ben geheel gestrikt!”
         Hoe kun je op zo’n opmerking anders reageren, dan er maar een grap van maken?
        

         

dinsdag 15 juli 2014

Processie

Bij het bereiken van Nijmegen protesteert een varken luidkeels. Wij passeren vleeshandel Hilckmann waar deze morgen reeds meer veewagens zijn gearriveerd. Op één na zijn ze afgeladen met varkens, nu nog in hun betrekkelijk comfortabele vervoersmiddel – hoewel de meesten van hen zich dat niet zullen realiseren. Over luttele minuten zullen de dieren uit de wagens bijeen worden gedreven in een voorportaal van de slachterij, zo stel ik mij voor.
         Tot en met het bijeendrijven zijn de omstandigheden van deze arme dieren te vergelijken met die van ons. Oké, wij arriveren op de fiets. Dat is anders dan in een wagen. Maar nadat wij onze fiets zo dadelijk hebben gestald, op een veld die reeds ramvol rijwielen staat van degenen die ons vandaag voorgingen – de wandelaars die vijftig en veertig kilometer afleggen, en een groot deel van degenen die zoals wij dertig kilometer per dag lopen, samen zijn dat er heel veel –, worden wij dicht opeengepakt voor één van de vier startpoorten. En ja, ik geef het toe, ook hier is nog een klein maar belangrijk verschil met de varkens in de vestibule van Hilckmann: waar de slachtvarkens niet mogen kiezen om de veewagen te verlaten of het slachtbedrijf te betreden, gaan wij vrijwillig dicht op elkaar voor een van de poorten staan. Daarna sukkelen we twintig minuten over een afstand van nog geen honderd meter, laten ons startnummer scannen en wandelen vervolgens ruim tweeëndertig kilometer, om na een kleine acht uur weer bij het vertrekpunt terug te keren.
         Tijdens deze eerste van de vier wandeldagen van de achtennegentigste 4Daagse van Nijmegen, zijn wij voortdurend omringd door mensen. Vlak voor en achter ons, links en rechts. Soms met vier of vijf maar vaak ook met wel twintig mensen naast elkaar. En allemaal proberen we lichamelijk contact te vermijden. We letten op dat we degenen die voor ons lopen niet op de hielen trappen. Als we een lichte aanraking voelen geven we de ander voldoende ruimte om ons te passeren. Als jouw hand iets te ver uitzwaait en in contact komt met de huid van een ander, brengen we onmiddellijk een correctie aan om een volgende toevallige aanraking te voorkomen.
         We praten met elkaar, zijn soms diep in gedachten of luisteren naar gesprekken van anderen om ons heen. Veel van die gesprekken en gedachten gaan over het doel van deze wandelvierdaagse. Hoe gaat het met jouw voeten?; Ik heb afgelopen nacht onrustig geslapen!; Je moet genoeg drinken hoor!; Hoeveel kilometers hebben we nog te gaan?; Zijn we al op die beroemde Dijk?; Hoe vaak heb jij hem al gelopen?; We hebben er langer over gedaan dan voorgaande jaren!
         Als je naar al die gesprekken om je heen luistert, naar de bezorgdheid, het opportunisme, de ervaringen en raadgevingen, dan krijgt die wandeling, dat met duizenden anderen samen optrekken (waarvan tientallen voortdurend dicht om je heen zijn), iets sacraals, iets heiligs: allemaal samen voor een hoger doel. Zo beschouwd lijkt de 4Daagse meer op een processie dan op een wandeltocht.
         Ergens tussen Oosterhout en Lent, met het zicht op het lint van bedrijven aan de Nijmeegse kant van de Waal, vraag ik mij af of die varkens die vanmorgen aangevoerd werden ook contacten met elkaar onderhielden. Hadden zij ook behoefte aan een klein beetje ruimte om ongewenste lichamelijke contacten uit de weg te kunnen gaan? Hun reis begon plotseling en was tevens een nieuwe ervaring (en daar is weinig sacraals aan.)
         Ik vraag mij dit alles af in de verleden tijd, want die varkens zijn niet meer. Terwijl ik mij dat realiseer, tussen velen wandelend over de Oosterhoutsedijk, hoor ik een echo van het beest dat gilde. Misschien zag het arme dier ons fietsen en riep het om hulp!
        

         

vrijdag 11 juli 2014

Troostprijs

Met de nagalm van een paar heftige onweersklappen nog in mijn hoofd begin ik aan dit rondje hardlopen. Alsof een aantal motorclubs, uitgerust met fosforzwaailichten, in vereniging over de snelwegen A73 en A50, oprukten om het centrum van ons dorp te gaan bezetten, zo kondigde het onweer zich vroeg in de nacht aan. Bij talloze flitslichten en dreigend gerommel, voegde zich regen die op het platte kunststofdak roffelde waaronder wij van onze slaap wilden genieten. Een paar klappen klonken als slagen op een grote trom waarin ik opgesloten zit. Dan wil je wel even je bed uit om rond te zien: staat alles er nog?
         Tot nu toe, ik heb de Waalbandijk bijna bereikt, heb ik niets verontrustends waargenomen dan een paar forse takken die niet langer onderdeel uitmaken van een peppelboom aan de Tempelstraat. Wel hoor ik een koe loeien alsof het in nood is. Het dier houdt vol onderwijl ik verder ren. Af en toe is het even stil en steeds als het loeien wordt hervat klinkt het dichterbij.
         Uit de damp doemen koeien op. Rode Geuzen. Twee, fors uit de kluiten gewassen stieren, staan met hun koppen tegen elkaar aan te drukken. Hun horens grijpen in elkaar. Een van de twee poogt zich iets terug te trekken opdat ruimte ontstaat voor een flinke optater. Zijn opponent echter, geeft hem die kans niet door hem in zijn beweging te volgen. De dieren volharden in stilte hun gevecht. Traag draaien ze om elkaar heen waarbij vier achterpoten door de ruwe begroeiing ploegen. Van hun strijd ben ik momenteel de enige getuige, voor de duur van de paar minuten die het mij kost om deze arena te passeren. Ondertussen gaat het loeien verderop met korte tussenpozen door. Dat mistroostige geluid past helemaal bij de loodgrijze deken van klamme zomermist die over ons ligt.
         Ik loop in op een soortgenoot die langzaam en log, zonder om te kijken van de kemphanen wegloopt. Eveneens een forse stier. Hij laat zijn schouders afhangen. Aan zijn hele gestalte is af te lezen dat hij niet lang daarvoor verslagen is. Dan zie ik een vierde mannetjesputter. De lawaaimaker. Hij strekt zijn hals omlaag en laat een laag geloei klinken. Hij loopt, sneller dan het hem achteropkomende dier, in de richting van wat de rest van de kudde lijkt te zijn. Op het moment dat ik vlak achter de vierde ren – ik uiteraard op de dijk, hij langs de afrastering van de uiterwaard – loeit het beest extra luid, gefrustreerd vind ik, waarbij zijn stem overslaat. Hij versnelt zijn pas zodat wij gelijke tred houden.
         De kudde heeft zich verdeeld over een stuk grond dat afwisselend is begroeid met ruige grassen en struiken. Veel koeien hebben een kalf bij zich. Alle volwassen dieren tonen zich alert. Er is er geen die graast of herkauwt.
         De stier voor mij loeit nog eens overslaand en stormt met zijn kop laag bij de grond af op wat misschien de leidende koe is. Zij heeft twee kalveren bij zich. Wij, de waakzame koeien en ik, zien hem vlak voor haar zijn pas inhouden. Hij loeit een laatste keer, luid en mismoedig.
         Pas op dit moment begrijp ik wat hier gebeurt: vier stieren knokken om het leiderschap. Deze hier, de eerste die verslagen is, eist zijn troostprijs, eist haar zonder daarvoor te vechten. Maar die komt hem niet zomaar toe. Het is als met het Wereldkampioenschap Voetbal. Vier teams mogen strijden om de eer. Twee zijn uitgeschakeld, likken hun wonden maar lijken onwillig te strijden voor wat een troostprijs wordt genoemd.
         Dit podium kent echter drie ereplaatsen. Twee worden reeds bezet.
         Ik hoop dat zaterdagavond, afgezien van falende scheidsrechters, presidenten en andere toevalligheden, het beste team dit derde, eervolle platform zal betreden.
        

         

dinsdag 8 juli 2014

Scheren

Regen. En het is duidelijk dat daarin de komende uren geen verandering komt. Begrenst door de klep van mijn pet is mijn wereld klein genoeg om mij als een huisjesslak in mijzelf terug te trekken, onderwijl mijn benen als vanzelfsprekend het hardlopen voor hun rekening nemen.
         ‘Schrijven is je verplaatsen in een ander, of naar een andere plek’, schrijft Frank Houtappels boven de weergave van zijn interview met Thomas Verbogt. En dat is precies waar ik nu mee bezig ben. Vanuit de badkamerspiegel kijkt ik mijzelf aan, wazig als een sterk bewogen foto en voor een deel verborgen achter een laagje scheerschuim. Toch, onmiskenbaar, ik ben het zelf. Op het eerste gezicht is er sinds gistermorgen en alle morgens daarvoor, niets veranderd aan dat beeld, hoewel ik mij er meestal niet van bewust ben dat wij elkaar aanzien, mijn spiegelbeeld en ik.
         Vanmorgen was ik nog maar net wakker uit een verwarrende droom. Eigenlijk droomde ik nog voort toen ik op blote voeten voor de wastafel stond en de stoppeltjes van mijn baard van één dag onder een schuimlaagje verborg. In die droom was ik voortdurend op zoek geweest naar een glassnijder die ik aan het begin van de droom gebruikte om een halfcirkelvormig ruitje te snijden. Dat deed ik aan de hand van een papieren mal van het koeraampje waarin dat glas moest passen. Bij het afbreken van overtollig glas sprong een barst te ver door. Daarom moest ik een nieuw stuk glas halen. Op dat moment, in mijn droom, begon het Grote Zoeken.
         Nu vraag je wat zoeken met spiegelbeelden te maken heeft. Dat komt. Eerst moet ik je vertellen dat ik een andere hardloper ga tegenkomen. Op de Waalbandijk ter hoogte van Het Roodslag. De regen nam de laatste vijf minuten gestadig toe. Druppels langs de rand van de klep van mijn pet lichten op als zijn het kerstguirlandes. Het water klapt als het ware uit de hemel. De nattigheid heeft intussen mijn psychologische grens overschreden zodat het me helemaal niets meer uitmaakt. (Die grens is als een geul die je tijdens een wadlooptocht gaat doorwaden: het koude water reikt tot boven je knieën. Dat kun je goed verdragen maar hoger moet het liever niet komen. Nog dieper moet je gaan. Je gaat als vanzelf op je tenen lopen om hetgeen je man of vrouw maakt droog en warm te houden. En als ook dat niet meer voldoende is maakt het niet meer uit, laat je het water maar komen zoals het komt.)
         Wij passeren elkaar, de andere hardloper en ik. Wij groeten elkaar, maar niet zoals anders. Ik voel het en zie het aan hem. Liefst zouden wij elkaar vrolijk toeroepen: “Ha, kanjer!” Maar we houden het bij een bescheiden “hallo” en het daarbij passende armgebaar.
         In mijn droom bleef ik zoeken. Ik glipte door een halfgeopende staldeur en werd plotseling geconfronteerd met mijzelf. Er was echter een belangrijk verschil: in de manshoge spiegel keek ik niet mijzelf aan! Toen piepte de wekker.
         Bij het interview van Frank – opgenomen in de eerste editie van ‘De Ruwe Gelderlander’, een magazine dat door de Gelderlander een onregelmatig aantal malen per jaar uitgegeven zal worden – zijn twee foto’s geplaatst. Op het ene kijkt Thomas ons aan, door zijn brilletje, model Gewoon Eigenwijs. Op het andere houdt hij zijn ogen gesloten. Maar op de tweede foto is meer.
         Er viel die dag, toen ik het interview las, veel zonlicht binnen zodat duidelijk zichtbaar werd dat Thomas zich niet goed heeft geschoren. Ik kan het natuurlijk helemaal mis hebben, toch geloof ik dat je daaraan kunt zien dat Thomas zich, zoals ik, nat scheert en bovendien, weer zoals ik, dat klusje altijd zonder bril klaart.
         Het zien van dat overgeslagen plukje stoppels in zijn hals stelde mij gerust wat mijn scheren betreft: er zijn meer mannen die het niet zo nauw nemen.
        

         

vrijdag 4 juli 2014

Steek-klets-poot-stap

Niet eerder reageerde ik op een artikel in de National Geographic, waarvan ik sinds 2000 abonnee ben. Dat zegt niets van, de kwaliteit van het maandblad, wel van mij: ik ben wat reageren betreft een beetje lui. Of misschien wel erg lui.
         Dit keer zette ik mijn behoefte wel in daden om. Het ging om een interview met de Leidse moleculair geneticus Paul Hooykaas, die ontdekte dat planten er relatief eenvoudig toe kunnen worden aangezet om in nieuwe, gewenste eigenschappen te voorzien (lees het hier). De vraagstelling luidt: ‘is genetische modificatie de sleutel tot een stabiele, veilige voedselvoorziening voor een groeiende wereldbevolking?’ En het antwoord: ‘Het modificeren van gewassen is dé oplossing voor het voedselprobleem.’
         Nu ik hier op de Hommelstraat langs de zomertarwe van Thé ren, denk ik aan het interview in de NG en aan mijn reactie daarop. Waarschijnlijk omdat de tarwe van Thé onregelmatig opgroeit, wat kan duiden op een probleem met de teelaarde, waar dit tarweras positief op reageert. Nu ik mij mijn reactie weer voor de geest haal realiseer ik mij dat ik een vergissing maakte. Het waren geen witlofplanten die Jaap, mijn buurman in het Wadway van mijn jeugd, in een giftige oplossing dompelde alvorens die uit te planten, maar koolplanten. Ik neem je even mee terug:
         Vroeg in de zomer van 1956 of 1957 hielp ik Jaap met het planten van kool. Het meest opvallende dat hij vanuit de schuur mee naar de tuin nam was een bruine fles met daarop een etiket waarop onder meer twee gekruiste beenderen stonden. Gif wist ik. Hij inspecteerde lang de kleine lettertjes alvorens in een maatbeker een bepaalde hoeveelheid van het goedje te gieten. Dat mengde hij door het water dat ik even daarvoor uit de sloot had geput.
         Ik krijg een zinken, komma-vormige bak voor mijn buik gehangen, die gewoonlijk wordt gebruikt om zaaigoed of korrelmest over de akker te verspreiden en waarvan Jaap de leren draagriem een flink stuk moet inkorten. Jaap vult de bak met koolplanten die hij eerst met de worteltjes in de oplossing drenkt. Het planten kan beginnen.
         Jaap duwt zijn plantschopje in de aarde en steekt zijn linkerhand naar achteren waarin ik een koolplant leg. Vervolgens stopt hij de plant in de opening achter het plantschopje, trekt het schopje terug, duwt met zijn voet de opening met daarin een plant, weer dicht en steekt zijn schopje ongeveer twintig centimeter verder opnieuw in de grond. Strekt zijn hand naar achteren, ik leg er kletsend een natte plant in, enzovoort.
         Het gaat steeds beter en sneller. Nog maar af en toe klinkt een met zijn diepe bariton gemompelde aanmoediging of een lichte vermaning: “Ik moet ze wel goed voelen hoor,” wat betekent, je moet de planten stevig in mijn hand slaan, of “een tegelijk, jôon!”
         Onze cadans gaat meer en meer op dat van een heuse pootmachine lijken: steek-klets-poot-stap, steek-klets-poot-stap, steek-klets-poot-stap, …
         Toen de koolplanten aantrokken en zich hadden opgericht, keken Jaap en ik trots over de nieuwe aanplant uit. Die tevredenheid bleef tot een week daarna.
         Sommige koolplanten hangen slap. Jaap graaft er een uit. Het worteleind blijkt voor een deel afgevreten. Met zijn dikke vingers verspreid hij voorzichtig de tuinaarde en vindt de boosdoener, een dik rupsachtig wormpje. Deze ‘poer’, de larve van een insect, had volgens Jaap vanwege het gebruikte bestrijdingsmiddel, geen kans moeten hebben. Jaap tobt tijdens de thee: “Heb ik wel de juiste verhouding toegepast?”
         Ik heb een hekel aan bestrijdingsmiddelen (ben blij dat Roundup in de ban wordt gedaan.)
         Sleutelen aan de genen van voedingsgewassen klinkt eng en fouten, zoals die van Jaap, kunnen worden gemaakt. Maar kennis is de sleutel. Onze wetenschappers moeten alle ruimte krijgen om die op te doen en door te geven.