maandag 30 juni 2014

Verrassing

Op de nieuw gestorte sokkel staat een paal. Een roestkleurige, waarschijnlijk Cortenstaal.
         Het gebeurt toch nog onverwacht. Nu ik met mijn gedachten bij de brainstorming over de toekomst van de Nationale Zonnebloemloterij (waarvoor we morgen bijeen komen), hier over de Waalbandijk ren, word ik er onverwacht mee geconfronteerd, terwijl ik er afgelopen vrijdag juist naar uitkeek maar het niet aantrof. Dus moet het later op die dag, misschien al toen ik onder de douche stond, toch nog op de sokkel gemonteerd zijn.
         Vanuit mijn ooghoek zie ik de bruine paal, rond, een centimeter of veertig in doorsnede en misschien vier meter lang. Ja, vier meter, misschien zelfs langer. Ik realiseer mij niet onmiddellijk dat de paal is opgericht om het nieuwe beeldhouwwerk van Nur Tarim te dragen. Eerst is er een vorm van verwondering: Hé, wat doet die paal hier? Dan pas klikt het op z’n plaats: Dus toch nog volgens verwachting opgericht! Nu wachten op Rivierwachter Twee, denk ik, terwijl ik mijn blik naar de top van de paal verplaats. Dan zie ik dat er wel degelijk iets op de paal staat. Iets kleins. Dat zal toch niet…?
         Ja hoor, hoewel klein, is het wel degelijk de plastiek van een vogel. Terwijl ik in het voorbijgaan mijn nek verdraai om er nog iets van te kunnen zien, zie ik vlerken en een draakachtige nek als van een gans in dreighouding.
         Op de terugweg let ik goed op. De roestkleurige paal valt enigszins weg tegen het vele groen van een aantal bomen. Maar als ik dichterbij kom zie ik, o wat een verrassing, een nietig vogelfiguur scherp afgetekend tegen een klein stukje blauw van de bewolkte hemel. Een vlerk buigt licht omlaag, het ander omhoog. Het zonlicht glanst op de lange slanke hals die sierlijk omlaag buigt. De kop lijk vanaf deze afstand meer op die van een schildpad als van een vogel. Door de omvang van de paal lukt het niet goed details te zien. Van de poten zie ik bijvoorbeeld niets.
         Enigermate gedesillusioneerd ren ik verder. Is dat nou alles? Is dit de verwachte vervanging van de Rivierwachter? Het kunstwerk is zo klein dat het zomaar op de rand van mijn computerscherm zou kunnen staan. Of op mijn schouder, terwijl ik hier mijn rondjes ren. Er valt een ander beeld over dat van de vogel op zijn overmaatse zit heen: de blikken vogel in onze boekenkast. Onze kleindochter Sofie heeft er een aantal jaren angst voor gehad en werd er tegelijkertijd door aangetrokken.
         De vogel op de boekenschap maakte ik in 1971 tijdens de cursus Creatieve Handvaardigheid (MO-akte). “Neem een stuk afval, wat zie je daar in?”, zo luidde de opdracht van beeldhouwer, graficus Peter van der Logt. Ik dacht daar een hele week over na (dom, dom, dom) tot de dag kwam dat ik de uitwerking aan Peter moest tonen. In een groot formaat conservenblik (uit de keuken van de Pompekliniek) zag ik een vogel. Een blikschaar, buigtang en soldeerbout hielpen mij het daaruit te verlossen. Lijf en beschermend gebogen vlerken als van een ooievaar, poten en voeten als die van een gans, de kop van een kraai met daar bovenop uitpuilende ogen als van een kikker, en een snavel die het midden houdt tussen dat van een raaf en een maraboe.
         Zien, uitknippen, vormen en in elkaar solderen, het lukte in de paar uurtjes die vooraf gingen aan de avondschool in Weurt.
         Toen ik een paar weken geleden hoorde dat een Rivierwachter zou terugkeren op deze plek (zie ‘Rivierwachter’) kreeg ik beelden van een vogelman met dramatisch gespreide vlerken voor ogen. Drie tot vijf meter hoog, stevig en woest zoals een Wachter betaamt.
         Het is anders.
         Het zal druk worden besproken!
        

         

vrijdag 27 juni 2014

Cichorei

Op het laatste moment lukt het me om er niet in te trappen, in de paardenvijgen. Het langgerekte spoor van reeds half ingedroogde brokken verraadt dat hier, op de Waalbandijk net voorbij het fruitbedrijf van de familie Engelen, een paard toegaf aan hoge nood. Tijd om een rustig plekje op te zoeken kreeg het edele dier niet. Het kon niet anders dan zich lopende voort ontlasten.
         (Nu lijkt het alsof ik beweer dat ruiter of amazone zich weinig gelegen liet aan de noden van zijn of haar rijdier. Er zijn gelukkig maar weinig paardenhandelaren als de op 1 mei jongstleden opgepakte T.S. uit Wagenberg, die opnieuw met pony’s en een ezel in de fout ging. Nee, eerder is het tegendeel waar: paardenliefhebbers letten altijd scherp op het welzijn van hun dier en dus op hun mest. Onlangs las ik bij toeval een kreet om hulp van een zekere Alicia omdat haar paard gedurende vijf uren niet had gemest. Lees het hier en je komt tot dezelfde conclusie.)
         Vandaag is het Modderdag. Anders dan in mijn eigen jeugd komen kinderen niet vanzelfsprekend met modder in aanraking. Veel aarde en zand is tegenwoordig onder harde stenen weggestopt en de rest van ons land, op een paar kleine stukjes na, in cultuur gebracht. Tijdens mijn jonge jaren waren aarde, zand en water overal om ons heen vrij beschikbaar. Een emmer erbij was voldoende om bagger te produceren. Roeren ging beter en was fijner met je hand en arm in plaats van een flinke tak. De natte prut schilferde na opdroging vanzelf weer van je vel! Soms mengden we er hooi of stro doorheen en konden daarmee de muur van de boet (Westfries voor schuur) stukadoren. Dat bladderde ook weer af, maar minder snel.
         Met behulp van een Modderdag organiseren we vandaag gelegenheid voor kinderen zodat zij kunnen ontdekken wat modder is en wat het met hen doet.
         Aarde en zand worden beter van paardenstront. Maar dan moet het paard niet op het asfalt mesten. Vlak naast dat lekkere goedje groeit wilde cichorei. Het kruid reikt hoog met haar verrukkelijke, hemelsblauwe bloemen en strekt haar takken wijd om zich heen. Het zou bijzonder geholpen zijn met wat extra voeding. Dat ligt dichtbij, maar onbereikbaar op het ondoordringbare asfalt. Houdt moed, zou ik willen schreeuwen, misschien spoelt binnen niet al te lange tijd een regenbui het goedje de berm in.  
         Och, ik weet ook wel dat de bloemen, zelfs rappe groeiers als cichorei, tegenwoordig geen paardenmest nodig hebben vanwege het gebruik van met fosfaat verrijkte meststoffen. Nu weten we al een poosje dat dit te veel van het goede is geweest. Ons milieu zit inmiddels zo vol met fosfaten dat arme gronden langzaam maar zeker verdwijnen – en met hen de wilde planten die juist op schrale grond gedijen. Fosfaten, ook de algen in sloten en rivieren lusten daar pap van. Zij groeien ongeremd en slokken gaandeweg alle levensruimte van waterdieren op. Langzaam maar zeker verbreidt dit probleem zich over de hele aarde en over de zeeën. Hoogste tijd om aan de rem te trekken!
         Met een aantal stevige takken wilde cichorei in mijn vuist geklemd ren ik weer op huis aan. Elke morgen, misschien wel gedurende langer dan een week, zullen verse blauwe rozetten ons vrolijk toe stralen. Nu hoor ik een kniesoor zeggen: “En als iedereen dat doet?”
         Ja, wat dan?
         Als iedere inwoner van onze gemeente (op 1 januari waren dat er 25.254) doet wat ik deze morgen doe, dan staat er veel te weinig van deze korenbloemblauwe wilde cichorei. En dan zou ik heus een ander hardlooprondje kiezen, als ieder gemeentelid op dinsdag of vrijdag gaat rennen, of op een ander tijdstip starten!
        

         

dinsdag 24 juni 2014

Uitvliegen

Zij vallen mij voor het eerst op: Zwarte Toortsen. Misschien bloeiden ze hier langs de Waalbandijk al eerder, maar de keren dat ik de laatste weken langs ben gerend zag ik ze niet. Terwijl ze toch wel stoer boven de hen omringende grassen en wilde bloemen uitsteken. Nu lijkt het alsof ze er plotseling staan.
         Deze mooie, botergeel gebloemde stelen brengen mij terug naar een vakantiewandeling. Waarschijnlijk in de buurt van Bamberg. Daar zagen we vele zwarte toortsen van meer dan een meter lang, die zo dicht bevolkt waren met luizen, rode bosmieren en wilde bijen, dat het leek alsof de bloemen voortdurend in beweging waren. En terwijl ik mij de zandtorentjes van mierennesten aan de voet van deze enorme planten herinner, hoor ik een meisje zeggen: “Maar jouw moeder is toch mamma?”
         Zij is mij met haar schoolvriendin of collega, ongemerkt voorbij gefietst. Wellicht op weg naar school of een bijbaantje in een van de zelfbedieningswinkels die ons dorp rijk is. De rest van hun gesprek ging volledig langs mij heen. Slechts de opmerking ‘maar jouw moeder is toch mamma’ komt bij mij binnen. Ik neem aan omdat ik niet eerder iemand hoorde beweren dat een moeder een mamma is. En ja, het is waar, zo waar als je in een koekjestrommel koekjes kunt bewaren. Dus denk ik dat er meer achter steekt. Al mijn veronderstellingen lopen echter op niets bruikbaars uit behalve de gedachte dat het meisje misschien wilde zeggen dat de moeder van haar vriendin of collega onlangs bevallen is, maar dat zij daarvan niet geheel zeker meer is.
         Na een poosje rennen brengt ‘mamma’ mij tenslotte naar afgelopen zondagmiddag. Wij wandelen – als voorbereiding op de komende 4Daagse van Nijmegen – ergens tussen Mehr en Zyfflich over een rustige landweg die slechts bedoeld is voor aanwonenden, fietsers en wandelaars. De weg is aan een zijde begrenst door een haag van meidoornstruiken. De zon warmt het zwarte asfalt merkbaar op. Mijn oog valt op het platgereden lichaampje van een jong vogeltje. Dons, maar ook veren, en nog natte ingewanden. Er is zo weinig over van het jong-dat-had-moeten-uitgroeien-tot-een-vrolijke-zangvogel (grasmus misschien), dat het zelfs is veronachtzaamd door aaseters als kraaien en eksters. Spoedig is het ook voor hen te laat en zal de onbarmhartige zon het lijkje indrogen.
         Terwijl we daaraan voorbij liepen (we spraken er niet over; Riky heeft het misschien niet eens gezien) gingen mijn gedachten als vanzelf uit naar een paar uur daarvoor.
         Het knusse nestje van de familie Grasmus zit veilig weggeborgen in een wirwar van meidoorntakken. Vijf jonge Grasmusjes vullen het nestkommetje geheel. Vandaag is een speciale dag. Mamma is tevreden over hun vliegkunst. Nu overheerst één gevoel het drukke gezinnetje: Uitvliegen!
         Vader Grasmus is vroeg op pad gegaan om de omgeving nog eens extra te verkennen. Je weet immers maar nooit wat heer Sperwer van plan is! Ondertussen heeft moeder hen nog eens voorgehouden: “Nooit aan deze kant het nest verlaten hoor!”, en zij wijst met haar vlerk. Daarna heeft zij haar kindertjes nog geholpen met het oppoetsen van hun prachtige nieuwe verenpakjes zodat zij er helemaal-op-z’n-zondags uitzien.
         Ons Grasmusje is eigenwijs. Of heeft misschien wel last van een oriëntatieprobleem, waarbij verwarring tussen links en rechts kan ontstaan (persoonlijk weet ik daar alles van!) Hij landt op een groot zwart vlak. Zoiets wonderlijks heeft hij niet verwacht en nooit gezien. Hij kijkt om zich heen en negeert een aanzwellend zoevend geluid omdat het hem zo vertrouwd klinkt, alsof hij met een vol buikje in het warme nest doezelt.
         “Mamma,” roept hij, “mamma, kom eens kijken wat ik…”
         Dan wordt het stil. De zon klimt.
         Niets is hier meer te doen, weet moeder Grasmus, maar het is alsof zij aan deze lage tak is vastgelijmd. Dan ziet zij twee wandelaars verschijnen, en weet dat er vier kleintjes op haar bemoediging wachten.
        

         

vrijdag 20 juni 2014

Troosteloos

Vanmorgen lag er weer één. Alle kleur was aan hem of haar onttrokken, volledig leeggezogen, ingesponnen en troosteloos grijs achtergelaten onder de radiator.
         Deze ontdekking keert weer bij mij terug op het moment dat ik over de Hommelstraat ren, langs het keukenraam van Marie (ik wil wel zwaaien maar dat heeft geen nut want haar gordijnen zijn nog stijf gesloten.) Vroeg in de morgen zat ik op het toilet en was er al helemaal klaar voor, voor een rondje hardlopen bedoel ik. (Altijd sluit ik met een gang naar de WC mijn warming-up af, sinds mij een keer hoge nood overkwam. Toen (zie Moederliefde) moest ik uitwijken naar Het Roodslag en het ‘zat’ daar veel minder comfortabel dan thuis op de bril. Zulke avonturen probeer ik liever te voorkomen!)
         Mijn tijdschrift had ik nog niet geopend toen ik het – haar, hem – vanaf de bril zag liggen. Een stoffig grijs pakketje onder de radiator op de tegelvloer, zoals ik er een aantal weken geleden gedurende meer dan een week, bijna dagelijks één of meer vond. Na die week werd ik het dagelijkse ritueel van oprapen en weggooien – soms op verzoek van Riky – meer dan zat. Ben toen op zoek gegaan naar de dader. Met enige moeite vond ik die. Het bleek duidelijk een mevrouw, een hongerige dame op acht zeer lange, ranke benen. Zij zat verscholen achter de radiator. Blijkbaar zag of voelde dit familielid van de trilspinnen mij, het gevaar, op haar afkomen (je weet maar nooit wat zo’n Grote Trilspin voelt of met haar acht ogen – twee keer drie en nog een paar daar tussenin – ziet); in een zenuwachtig dansende gang, alsof er een windvlaag door het kleine vertrekje trok, probeerde zij een goed heenkomen te vinden. Helaas voor juffrouw spin was zij gezien en mocht zij ‘buiten spelen’. Sindsdien vond ik geen ingesponnen pakketjes meer. Tot deze morgen.
         Naast Riky en mij wonen vele anderen in ons huis. Anderen, te vatten onder de verzamelnaam Gedierte. Sommigen daarvan, de meesten denk ik, blijven bescheiden en onzichtbaar op de achtergrond. Die geven geen last. Of ze veroorzaken wel degelijk schade, maar dan weten we dat niet (en dan deert het niet.) Anderen komen niet verder dan een vergeten, aangebroken pak meel, onder of achter de plinten of in ons bed. Maar er zijn er ook die het soms wagen opzichtig rond te dartelen alsof zij thuis en dus volkomen op hun gemak zijn. Tot die laatste categorie behoorde het slachtoffer van afgelopen nacht. Ik vermoed dat het via een van de ontluchtingsroostertjes van buiten naar binnen is getrokken, nadat het een poosje domicilie in de kruipruimte genoot en langs een van de buizen naar boven is gekropen.
         Er was een tijd dat ik een hekel aan pissebedden had. Totdat ik begreep hoe nuttig zij voor ons mensen zijn. Zij ruimen (plantaardige) rommel in de natuur op en helpen schimmel en rotting tegen te gaan. Daarmee staan zij aan de basis van luchtige en bemeste akkers. Wij doen er dus goed aan om een beetje van hen te houden.
         Spinnen houden ook van pissebedden, maar dan op een andere manier.
         In ons kleinste kamertje kunnen pissebedden niet lang overleven omdat het daar te droog voor hen is (zij hebben vocht nodig om te kunnen ademen). Als ik er een aantref zet ik het weer terug in de tuin.
         Een paar honderd meter verder langs de Hommelstraat staat een pop achter een geïmproviseerde marktkraam. Sara. Stand-in voor Geurtje die vandaag, of misschien was het gisteren of eergisteren, vijftig jaar is geworden.
         In haar groteske houding en opmaak ziet deze Sara er in zeker opzicht net zo troosteloos uit, vind ik, dan de gemummificeerde pissebed die ik vanmorgen verwijderde.
        

         

dinsdag 17 juni 2014

Regenjasje

De Gelderlander bericht over de handel in derivaten, financiële constructies die door niemand zouden zijn begrepen maar desondanks gewild bij schatbewaarders van (onder meer) woningcorporaties. Terwijl ik dat lees eet ik mijn boterham met chocoladehagelslag en neemt het daglicht af. Een teken dat ik het wellicht niet droog houd gedurende mijn hardlooprondje die aanstaande is, en er wijs aan doe mijn regenjasje aan te trekken.
         Zou ik ook gevallen zijn voor een charmeoffensief van onze bank? Ik prakkiseer daarover terwijl ik hardlopend de Balmerd probeer over te steken. Hoewel ik mij nog binnen de maximaal-dertig-kilometer-zone bevind, vertrouw ik niet op de reflexen van de bestuurder van een aanstormende hemelsblauwe personenauto van links. Ik schat dat we ongeveer tegelijkertijd op de kruising zullen zijn, dus neem ik de wijk naar links en bereik daardoor veilig de overkant, terwijl de automobilist na de verkeersdrempel het gaspedaal nog eens extra indrukt. Misschien is hardrijden zoiets als sneller rijk worden. Je houdt meer tijd over om leuke, interessante of lucratieve dingen te doen. Extra geld kan iets soortgelijks betekenen. Maar hoe zit het dan met hardlopen?
         Wacht even Simon, dat is een te moeilijke vraag op deze vroege morgen, terug naar de verleidingen van de bank: ik ben tenslotte ook penningmeester van bezittingen die een maatschappelijke organisatie toebehoren. Ik ben echter nooit, zoals sommige andere quaestoren, door de bank uitgenodigd voor een trip per helikopter naar de Tour de France, noch voor een dinertje of het bezoeken van een fraai concert. Ja, zelfs een bezoekje aan een toernooi op Wimbledon zat er voor mij niet in. Op kosten van de bank bedoel ik!
         We beheren allebei een potje geld van anderen, maar daar houdt de overeenkomst tussen Marcel de Vries en mijn persoontje op. Toegegeven, de schat die ik voor onze Zonnebloemafdeling bewaak is een beetje kleiner dan de miljarden van het Rotterdamse Vestia. Dat maakt het voor mij gemakkelijk: ik sta niet aan verleidingen bloot zoals die waartegen Marcel zich had te weren, terwijl ook in mijn arbeidsvoorwaarden – ook aan vrijwilligers worden immers voorwaarden gesteld – nergens sprake is van het moeten melden van neveninkomsten. De Vries kon er dus niets aan doen dat zijn werkgever onkundig bleef van de opbrengsten van zijn schnabbel. En die tien miljoen euro viel in het niet bij de 2,1 miljard euro die Vestia verloor.
         Inmiddels ben ik bijna op de Waalbandijk en getuige van de vorderingen bij de bouw van het nieuwe ‘Roelofshuis’ aan de Hommelstraat. Twee bouwvakkers zijn bezig met het metselwerk aan de binnenmuren, waarbij terloops deur- en raamkozijnen worden gesteld. De contouren van de woning beginnen zich af te tekenen. Zal hun werkgever, Aannemingsbedrijf Van Vulpen BV, in hun arbeidsvoorwaarden hebben opgenomen dat beunhazerij uit den boze is? En gesteld dat dit niet daarin is geregeld, loopt hun baas dan het risico dat materialen vanwege bijverdiensten elders worden benut? Of ga ik er nu te gemakkelijk van uit dat Marcel de Vries met behulp van de Vestia-miljarden zijn persoonlijke niet onaardige winst kon maken? (Overigens, tien miljoen euro genereren, daarvoor is een flink beginkapitaal nodig!)
         De Parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties heeft als doel bij te dragen aan de ontwikkeling van toekomstig beleid. Zij zit nu in de fase van Openbare Verhoren. Sinds 4 juni heeft de commissie al heel veel bagger uit de ‘verborgen bedrijfscultuur’ aan het licht gebracht. Ik ben zo eigenwijs om te veronderstellen dat deze dikke shit kon ontstaan vanwege de verzelfstandiging van de woningcorporaties.
         Het beleidsadvies zal het terugschroeven van verzelfstandiging inhouden. Ja toch?
         Marcel de Vries en zijn kompanen deden er beter aan een regenjasje aan te trekken, toen banken hen op charmante maar kostbare tripjes ging trakteren!
        

         

vrijdag 13 juni 2014

Rivierwachter

Dinsdag, maar meer waarschijnlijk vorige week vrijdag, heb ik mij afgevraagd: Zou men die sokkel nog een keer weghalen? Dat was vanwege de boer die dat deel van het dijklichaam had gemaaid. Ik kon zien dat het lastig was, voor die boer, om het gras rond dat blok beton mee te nemen.
         Even terzijde, ik was blij dat slechts een kant van de dijk gemaaid werd. De bloeiende grassen en veldbloemen – onder meer streepzaad, duifkruid, klavers, distels, duizendblad, margrieten, dovenetels, vogelwikke en wilde cichorei (deze laatste bloeit sinds enkele dagen) – kunnen nu aan de andere kant nog hun gang gaan. Goed voor ons, recreanten, maar vooral voor insecten en vogels is zo’n ruige begroeiing van eminent belang. Zoals voor het paartje gele kwikstaarten dat zich zojuist door mij liet bewonderen. Die zie ik zelden, gele kwikstaarten, maar nu vlogen zij in jubelkleed vlak voor mij over de dijk in de richting van de rivier.
         Hardlopend over de Waalbandijk, net voorbij het bankje met de prullenbak, valt mij op dat er buitendijks flink in het dijklichaam gegraven is. Dan pas weet ik weer dat hier woensdag twee bouwvakkers doende waren, om de oude betonnen sokkel weg te slopen, dacht ik. De sokkel vanwaar de Rivierwachter tot voor enkele jaren, op stramme benen en met dramatisch gespreide vlerken, uitkeek over dit stukje uiterwaard en Waal. Het verbaast mij dat de ‘bouwput’ niet is afgezet met lint of hekken.
         Ik fietste woensdagmiddag mee met Riky. Zij wilde graag iets lekkers halen bij Jumbo in Winssen. Het bankje werd druk bezeten. Vanwege die twee bouwvakkers, meende ik. Dichterbij gekomen zag ik dat zij niet alleen beton weg hadden gesloopt maar tevens nieuwe gestort. Zo vers nog, dat de wolken zich in het uitgedreven water spiegelden. Meerdere ijzeren staven voorzien van schroefdraad, deden vermoeden dat er opnieuw een kunstwerk zal worden geplaatst.
         Een van de bouwers maakte foto’s van het werk, hun werk. “In één dag gesloopt én opnieuw gestort,” vertelde de fotograaf trots, terwijl zijn collega gereedschappen en hulpmaterialen in de bedrijfsauto laadde. “Tien keer groter dan de oude sokkel. Vijf Ton Beton!” De laatste drie woorden benadrukt hij met vuur alsof hij daarmee wil zeggen ‘dat haalt niemand meer weg!’
         Het wordt niet de Rivierwachter. Zoals eerder bekend kan dit, vanwege het materiaal van zijn standplaats geroofde kunstwerk, niet opnieuw worden gegoten omdat de gietmal vernietigt moest worden om het beeld te bevrijden (zie ook ‘Nattigheid’). Hier komt Rivierwachter Twee. Opnieuw van de hand van Nur Tarim. Maar eerst wordt er een hoge paal op de sokkel geschroefd, waarop het beeld met zijn zeilende vleugels wordt geplaatst, zo wisten de bouwvakkers mij te vertellen.
         Ik betwijfel of zo’n paal diefstal of vernieling kan voorkomen. De gemeente doet er beter aan een cameraatje te plaatsen. Een die dag en nacht dit deel van de dijk kan bewaken. Op een paal, midden in de Loenensche Wel, zodat bronsdieven het niet onklaar kunnen maken.
         Nu ik het werk passeer, is van dat cementwater niets meer te zien. Het valt mij mee dat het beton tot nu toe, twee nachten en een dag, in alle rust kon uitharden; geen onverlaat die er een voetafdruk in achter liet.
         Vreemd trouwens, dat ik niet meer bewust was van dit nieuws tot ik hier langs kom rennen!
         En terwijl ik deze laatste zin schrijf valt er iets met een scherpe tik op de vloer onder mijn schrijftafel. Het is een ‘boutje’ zonder schroefdraad. Het lijkt nog het meest op een klinknagel. Enkele maanden geleden vond ik er precies zo een, maar kon niet ontdekken waar die vandaan kwam. Iets zei mij het te bewaren. Nu ligt daar een tweede, naast mijn voetensteun. Het mechanisme om de stand daarvan te verstellen hangt krachteloos op de vloer, zie ik. Ha, nu weet ik ook waar nummer een vandaan kwam.
         Zo, weer een mysterie opgelost!
        

         

dinsdag 10 juni 2014

Flip

Nog voordat ik hardlopend de Van Heemstraweg bereik laat ik mij wegzakken in het verhaal over Flip (daartoe geïnspireerd door het krantenbericht ‘Restauratie tovert walvis op schilderij’.)
         Hans kijkt nog eens naar het portret van zijn gelukzalig glimlachende broer met een konijn dat er eerder niet was, op zijn schoot. Hij liet het kort na de dood van zijn moeder reinigen en restaureren door Geertrui, een vriendin die bij het Westfries Museum werkt. Alex, de broer die hij niet heeft gekend en over wie men in het gezin nooit sprak, is elf als hij bij heeroom logeert. Bij die gelegenheid is dit raadselachtige portret geschilderd. Toen Geertrui hem opgewonden vertelde dat er een konijn tevoorschijn kwam verbaasde dat Hans niet. Hij wist, er is iets met dit portret. Nu vallen de puzzelstukjes in elkaar.
         Terwijl Hans het schilderstukje opbergt flikkeren de ogen van het konijn, of verbeeld hij zich dat…
         Oom Jan, pater Jan, laat Alex zoveel mogelijk van Parijs zien. De week vliegt voorbij. Het gebeurt op een kleine markt aan de Quai Voltaire, een spierwitte Lotharinger, zwarte snoet, oren en vlekken rond zijn ogen, zal het leven van Alex drastisch veranderen.
         “Kijk, oom Jan”, roept hij enthousiast en wijst op een klein, wit met zwart konijn. Een Hollander weet oom Jan.
         Oom krabt zich het hoofd. Hoe krijgen zij dat diertje mee in de trein? Dat probleem wordt opgelost, de koop gesloten. Alex mag zijn konijn zelf uit de kooi tillen. Hij reikt naar de kleine knager. Maar het zachte dier dat hij tegen zijn borst vleit is niet de Hollander. Deze is veel groter en heeft een zwarte snoet. In een opwelling probeert Alex zijn vergissing te herstellen. Dat lukt hem niet. Gedurende een paar tellen voelt hij het konijn heftig rillen dan is het volkomen op zijn gemak. Het lijkt alsof zij al jaren maatjes zijn. Ook de verkoper en oom Jan verwonderen zich over deze vreemde gang van zaken. Even later vervolgen zij hun weg. Nu gedrieën.
         Later die dag ontmoeten zij een opdringerige portretschilder.
         Maanden verlopen. Alex besteedt steeds meer tijd aan zijn konijn, aan Flip. Waar hij eerder vader hielp of met zijn kleine zusje stoeide, zo vaak als hij kon, trekt hij er nu met Flip op uit. Zijn moeder ergert zich aan zijn gedrag en aan het dier. Waar Flip met haar zoon gaat gebeuren vreemde dingen. Een resterend gebakje verdwijnt. Soms mist zij geld uit haar beurs. Op school gaat het minder.
         Anderhalf jaar na Parijs, een zaterdagmorgen, vraagt moeder Alex bakpoeder te halen in het buurtwinkeltje. Gewoontegetrouw gaat zijn konijn mee. In zijn hoofd hoort hij Flip zeuren: “De kassalade is los!”, als de winkelierster naar de voorraadkamer achterin gaat. Later diezelfde dag, klinkt een heftige discussie beneden.
         Zelfs zijn moeder gelooft hem niet echt.
         “Er was één klant, jullie Alex, en nu mis ik geld.”
         Zij controleren zijn kamer. Alex kijkt schuldbewust naar Flip. Moeder jaagt het dier uit de stoel. Niets vinden zij, of het moet dat grijsblauwe snippertje zijn.
         Enkele maanden nadien dwingt Flip hem naar de kamer van zijn zusje. Moeder vindt er Alex met een kussen in zijn hand. Zijn wangen kleuren rood.
         Diezelfde avond zit Alex op zijn bed. Zijn oor gloeit na. Nooit eerder sloeg moeder hem. Vertwijfelt kijkt hij naar Flip. “Jij doet ons dit aan!” Dikke tranen rollen over zijn wangen. Flip likt ze weg.
         Diep in de nacht slaat Flip met zijn poten. Hij wordt niet gehoord.
         De volgende morgen verschijnt Alex niet aan de ontbijttafel. Vader vindt hem op zolder. Schreeuwend rent hij naar de kooi van Flip. Die slaat zijn tanden in diens stevige arm en ontsnapt. Maar niet aan de laars van moeder…
        

         

vrijdag 6 juni 2014

Reductie

Vanwege D-Day spelen woeste beelden in mijn hoofd terwijl ik over de Waalbandijk ren. Wilde golven waarin honderden landingsvaartuigjes hun weg naar de kust proberen te vinden, tegen elkaar opbotsen of weer richting zee drijven, schepen die zware projectielen op de kazematten afvuren, duizenden jonge soldaten die de ruwe en soms steile kust op klauteren waarbij zij zwaar worden gehinderd door hun uitrustingstukken en het vijandelijke vuur, stervende jongens op het natte zand schreeuwen om hulp, vijandige soldaten vluchten in blinde paniek waarvan sommigen door hun kameraden als laffe honden worden neergeschoten, honderden zweefvliegtuigen lossen in stilte duizenden parachutisten achter de vijandelijke linies waarvan sommigen in kerktorens en aan boomtakken blijven hangen. Een koppeltje nijlganzen laat deze beelden – herinneringen aan films die ik over de landingen in Normandië zag – als een zeepbel uit elkaar spatten.
         Op de kortelings gemaaide rand langs de dijk wachten de twee exoten mijn komst argwanend af. Hun feloranje ogen laten mij geen seconde los. De donkerbruine vlekken rond hun ogen zien er uit alsof zij gisteren in de boksring tegenover elkaar hebben gestaan. Als ik een gesprek met hen zou aanknopen, zou ik vragen naar die bokservaring. Maar ik wil niet met hen praten, ik ren liever door. Dus geef ik hen het nakijken en herinner mij het blogbericht ‘House of Boxing’ van Appelpunt.
         Het beeld dat zij, de schrijfster van Appelpunt, van Kickboksen had – ‘…gebroken neuzen en bloemkooloren…’ – komt overeen met dat van mij maar strookt helemaal niet met de praktijk, zo blijkt uit dit interview. Bokszak. Dat is het. Men traint op de bokszak en met de pop. Beiden laten zich slaan en blijven daar onverschillig onder. Zo voorkom je breuken en scheuringen.
         Dat is anders met de pop die Paul Atreides gebruikt om zich in zelfverdedigingstactieken te oefenen. Ik dacht aan die pop toen ik het interview in Appelpunt las. De oefenpop van Paul slaat wel degelijk terug en kan zo worden ingesteld dat hij kan doden. Geen onschuldige pop als die in the House of Boxing gebruikt wordt. (Paul is een romanfiguur uit ‘Duin’ (1965), de best verkochte sciencefiction roman ooit. Dit epos van Frank Herbert ontstond uit een ecologisch onderzoek dat hij voor het Amerikaanse ministerie van Landbouw uitvoerde – het stabiliseren van duinen door het gebruik van grassen. Grassen die hier in Nederland al honderden jaren worden toegepast. Met deze epische roman won Herbert de Hugo - en de Nebula Award.)
         Nu, na deze korte ontmoeting met de twee uitheemse ganzen, denk ik weer aan die pop vanwege de ‘blauwe ogen’ van deze vogels. Ik had al eerder een ontmoeting met een koppel Afrikanen. Toen namen zij een dreighouding aan, gingen geen meter voor mij opzij. Ik vermoedde dat zij een nest in een van de nabije bomen hadden. Dus, als ik met hen in gesprek was gegaan, dan zou ik hen het idee van zo’n oefenpop (en bokszak) aan de hand hebben gedaan. Misschien zouden zij hun agressie daarop kunnen uitleven.
         En ik zou hen recht in hun felle ogen kijken, als ik met hen in gesprek was gegaan, en vragen: “Is het waar wat ik gehoord heb, verdrinken jullie soms de kleintjes van eenden?”
         Je zou kunnen zeggen dat Egyptische nijlganzen de Echte Mannen (géén Jannen) onder de ganzen zijn. Zij dulden geen andere ganzen in hun nabijheid en pikken, met liefde en plezier, de nesten in van grauwe ganzen. Dat lijkt nog maar één stap verwijderd van een heuse Wereld Ganzenoorlog.
         Die komt er overigens niet, zo’n oorlog. En dat is ook helemaal niet nodig want zij hebben ons!
         In onze meerjarenbeleidplannen gebruiken we daar een mooi woord voor: reductie. De grauwe werkelijkheid is anders: wij schieten ganzen af.               
        

         

dinsdag 3 juni 2014

Kikkerkoor

Het is niet vaak zo stil langs de Waal en de uiterwaarden. Misschien heeft het te maken met het vroege uur, met de beloftevolle zomerdag of vanwege de afscheidsbijeenkomst, later deze morgen. Mijn omgeving deelt deze diepgaande vrede met mij. Zelfs de wind houdt zijn adem in en de schapen liggen in stilzwijgen met hun lammeren tegen de grond gedrukt. In de verte hoor ik het geruststellende gekwaak van een paar kikkers.
         Plotseling scheurt het scherpe krassen van een ekster de stilte in grove repen, zoals mitrailleurkogels waterfonteinen laten opspringen in een roerloze waterplas. De felle vogel vond een zitplaats bovenin de kruidenierperenboom van de familie Engelen. Vanaf zijn prominente hoge zetel kijkt hij mij aan alsof hij mijn bijval verwacht en als die uitblijft schettert hij opnieuw zijn uitdagende kreet. Ik negeer zijn indringende praatjes en zijn mooie verenpakje, ren aan zijn troon voorbij alsof er niets aan de hand is.
         Toch blijft de krassende stem van de fraaie vogel in mijn hoofd echoën tot voorbij de woonboot van Klaartje. Dan zie ik een rietdekker via zijn verplaatsbare dakladdertje – hoe noem je dergelijke klimrekjes die, nadat zij in het riet van het dak zijn gestoken een perfect klimwerktuig vormen – het onlangs gerenoveerde dak beklimmen van het huis waarin voorheen een familie Zilverschoon onderdak vond. Ik volg met ingehouden adem al zijn bewegingen. Voorzichtig manoeuvreert hij zijn linkervoet op de vorst van het langs liggende dak dat bijna een meter lager is. Zo kan hij over de vorstpannen van het dak van het aanpalende deel heen, contact hebben met zijn collega die daar riet aanklopt met een speciaal stuk gereedschap. Dat kan ik pas constateren nadat ik via mijn keerpunt onder de Tacitusbrug weer op weg ben naar huis.
         De mannen zijn nog steeds in overleg met elkaar als ik weer langs ren. Nieuwsgierig blik ik omhoog naar het vernieuwde dak dat er fraai bij ligt. Voor hoelang? Misschien moeten we wel veertig jaar wachten voordat hier weer een rietdekker aan het werk gaat!
         Mijn weg vervolgend, opnieuw langs de diepliggende Loenensche Wel wacht mij een heuse traktatie: een kikkerconcert.
         (Ik beland voor een ogenblik op het stromatras in mijn ruw getimmerde bed in het Wadway van mijn jeugd, waarin ik, veel te vroeg op een zwoele zomerdag, zwetend in slaap probeer te vallen. Het is te warm om het raam te sluiten zodat ik de lawaaiige kikkers niet kan buitensluiten. In de stilte die een poosje aanhoudt klinkt een enkel plonsgeluid. Aanvankelijk zacht maar allengs luider kwaakt een kikker. Een voor een vallen anderen in tot het hele koor van boerennachtegalen samen dreunt. Dan tikt een imaginaire dirigent op zijn denkbeeldige partituur en plotseling heerst als tevoren, stilte over de zomernacht. Na enig plonsen, alsof de koorleden een ander plaatsje moeten vinden, begint niet lang daarna het zangspel opnieuw. Eerst probeert een enkele zanger zijn stem, aanvankelijk aarzelend, maar allengs overtuigender...)
         Het kan irritant zijn, als je in slaap probeert te vallen. Maar evengoed, vind ik, niets dan een stel musicerende kikkers maakt van een zomerse dag een zomerdag. Als David Beckham een keer met mij mee zou willen rennen, dan zou vandaag een perfecte gelegenheid zijn geweest. Misschien zou dit fraai klinkende gekwaak hem over zijn negatieve gevoelens voor kikkers heen helpen zodat hij de akelige gevolgen van zijn reis naar de Amazone achter zich kan laten.
         Langzaam maar zeker wordt het koor overstemt door het gezang van vogels en een ritmisch bonken van een dieselmotor. Ik ren over de Waalbandijk op huis aan en kijk onderwijl uit over het woeste bed van stralend geel streepzaad naar het scheepvaartverkeer op de rivier. Mijn gedachten dwarrelen vooruit naar de bijeenkomst in het crematorium.
         Ik neem het mee, dit blijmoedige kikkerkoor.