dinsdag 24 juni 2014

Uitvliegen

Zij vallen mij voor het eerst op: Zwarte Toortsen. Misschien bloeiden ze hier langs de Waalbandijk al eerder, maar de keren dat ik de laatste weken langs ben gerend zag ik ze niet. Terwijl ze toch wel stoer boven de hen omringende grassen en wilde bloemen uitsteken. Nu lijkt het alsof ze er plotseling staan.
         Deze mooie, botergeel gebloemde stelen brengen mij terug naar een vakantiewandeling. Waarschijnlijk in de buurt van Bamberg. Daar zagen we vele zwarte toortsen van meer dan een meter lang, die zo dicht bevolkt waren met luizen, rode bosmieren en wilde bijen, dat het leek alsof de bloemen voortdurend in beweging waren. En terwijl ik mij de zandtorentjes van mierennesten aan de voet van deze enorme planten herinner, hoor ik een meisje zeggen: “Maar jouw moeder is toch mamma?”
         Zij is mij met haar schoolvriendin of collega, ongemerkt voorbij gefietst. Wellicht op weg naar school of een bijbaantje in een van de zelfbedieningswinkels die ons dorp rijk is. De rest van hun gesprek ging volledig langs mij heen. Slechts de opmerking ‘maar jouw moeder is toch mamma’ komt bij mij binnen. Ik neem aan omdat ik niet eerder iemand hoorde beweren dat een moeder een mamma is. En ja, het is waar, zo waar als je in een koekjestrommel koekjes kunt bewaren. Dus denk ik dat er meer achter steekt. Al mijn veronderstellingen lopen echter op niets bruikbaars uit behalve de gedachte dat het meisje misschien wilde zeggen dat de moeder van haar vriendin of collega onlangs bevallen is, maar dat zij daarvan niet geheel zeker meer is.
         Na een poosje rennen brengt ‘mamma’ mij tenslotte naar afgelopen zondagmiddag. Wij wandelen – als voorbereiding op de komende 4Daagse van Nijmegen – ergens tussen Mehr en Zyfflich over een rustige landweg die slechts bedoeld is voor aanwonenden, fietsers en wandelaars. De weg is aan een zijde begrenst door een haag van meidoornstruiken. De zon warmt het zwarte asfalt merkbaar op. Mijn oog valt op het platgereden lichaampje van een jong vogeltje. Dons, maar ook veren, en nog natte ingewanden. Er is zo weinig over van het jong-dat-had-moeten-uitgroeien-tot-een-vrolijke-zangvogel (grasmus misschien), dat het zelfs is veronachtzaamd door aaseters als kraaien en eksters. Spoedig is het ook voor hen te laat en zal de onbarmhartige zon het lijkje indrogen.
         Terwijl we daaraan voorbij liepen (we spraken er niet over; Riky heeft het misschien niet eens gezien) gingen mijn gedachten als vanzelf uit naar een paar uur daarvoor.
         Het knusse nestje van de familie Grasmus zit veilig weggeborgen in een wirwar van meidoorntakken. Vijf jonge Grasmusjes vullen het nestkommetje geheel. Vandaag is een speciale dag. Mamma is tevreden over hun vliegkunst. Nu overheerst één gevoel het drukke gezinnetje: Uitvliegen!
         Vader Grasmus is vroeg op pad gegaan om de omgeving nog eens extra te verkennen. Je weet immers maar nooit wat heer Sperwer van plan is! Ondertussen heeft moeder hen nog eens voorgehouden: “Nooit aan deze kant het nest verlaten hoor!”, en zij wijst met haar vlerk. Daarna heeft zij haar kindertjes nog geholpen met het oppoetsen van hun prachtige nieuwe verenpakjes zodat zij er helemaal-op-z’n-zondags uitzien.
         Ons Grasmusje is eigenwijs. Of heeft misschien wel last van een oriëntatieprobleem, waarbij verwarring tussen links en rechts kan ontstaan (persoonlijk weet ik daar alles van!) Hij landt op een groot zwart vlak. Zoiets wonderlijks heeft hij niet verwacht en nooit gezien. Hij kijkt om zich heen en negeert een aanzwellend zoevend geluid omdat het hem zo vertrouwd klinkt, alsof hij met een vol buikje in het warme nest doezelt.
         “Mamma,” roept hij, “mamma, kom eens kijken wat ik…”
         Dan wordt het stil. De zon klimt.
         Niets is hier meer te doen, weet moeder Grasmus, maar het is alsof zij aan deze lage tak is vastgelijmd. Dan ziet zij twee wandelaars verschijnen, en weet dat er vier kleintjes op haar bemoediging wachten.
        

         

Geen opmerkingen:

Een reactie posten