dinsdag 28 juni 2016

Afsplitsen

Opnieuw ren ik via de Obere Harzstraße, Alte Harzstraße (Freiheit) en verderop, over de onverharde weg langs het riviertje de Große Bremke, omhoog in de richting van Bad Grund. Na drie keer krijgt de route iets eigens; leer je de bochten en de steilten kennen, de kuilen en de betonnen trap waarvan ik bij het bestijgen al twee keer de onderste trede miste, en weet je waar de meeste honden en hondjes worden uitgelaten, en de kat niet te vergeten! Vandaag kies ik voor een kleine verlenging na een driesprong die eigenlijk een viersprong is, net voorbij de plek waar de Kleine Bremke zich van de Große Bremke afsplitst.
Terwijl ik over de Alte Harzstraße ren krijg ik het beeld van het voetbalteam van IJsland op mijn netvlies op het moment dat zij eensgezind hun trouwe fans belonen met het traditionele aanmoedigingsritueel dat meerdere malen tijdens de wedstrijd tegen het team van Engeland te horen en te zien is geweest: HOEM…KLAP, pauze, HOEM…KLAP, iets kortere pauze, HOEM KLAP, nog iets kortere pauze, HOEM… enzovoorts. Toen het team zich na afloop van de wedstrijd in de hoek van het veld tegenover hun aanhang in een driehoek opstelde, met in de punt aanvoerder Aron Gunnarsson, en het ritueel een aanvang nam waarbij het IJslandse publiek direct enthousiast aanhaakte, kreeg ik een brok in mijn keel. Het was sowieso al bijzonder om mee te maken dat het team van het kleine IJsland hun reusachtige opponent Engeland al na ongeveer acht minuten in de tang kreeg en hield! Engeland verliet in tranen het toernooi om het Europese kampioenschap. Natuurlijk werd gisteravond direct de vergelijking gemaakt met het door Groot-Brittannië gewenste vertrek uit de Europese Unie.
Evengoed onbegrijpelijk, vind ik, dat een land zich op zichzelf wil terugtrekken waar samen optrekken juist gewenst is. De meest prangende problemen, waarmee wij burgers van de wereld worden geconfronteerd, zoals armoede, veiligheid, uitputting van natuurlijke hulpbronnen, vervuiling, klimaatopwarming en daardoor stijgen van het zeeniveau, kunnen slechts door samen te werken worden opgelost. Waarom zou je je dan afsplitsen? Het kwebbelende watertje aan mijn rechterhand kent net zomin het antwoord op deze vraag terwijl het zich evengoed naar rechts van mijn pad afbuigt. Inmiddels stijgt dat pad wat sterker en neemt de Kleine Bremske de begeleidende taak van haar grote zuster over. Rechts zijn de sporen overduidelijk zichtbaar die de schapen in het landschap hebben achtergelaten. De dieren zelf hebben hun wolletjes bijeengepakt om ergens anders, daar waar het gras nog hoog staat, hun heil te zoeken: dat zal niet Engeland zijn, noch Wales, Schotland of Ierland hoewel deze landen voor schapen zeer gewilde bestemmingen zijn.
Ondertussen stijgt de weg sterker en moet ik dienovereenkomstig mijn best doen. Mijn op-en-neerroute vormt min of meer een langgerekt ovaal die op ongeveer honderd meter na sluit. Daar, vlakbij het keerpunt voor vandaag, opnieuw door de verstreken tijd te bepalen, hoor ik het verkeer over de 241 razen die ik vlakbij het begin overgestoken ben. Bovenaan de helling, die daarna onontkoombaar verder gaat, staat een dennenboom-vormig informatiebord dat de voorbijganger over het nabije Hohlmühle vertelt. Uit de moeilijk leesbare tekst begrijp ik dat het om een gat gaat, een oude mijn wellicht, dat 1780 meter diep is (was). Kijk, denk ik terwijl ik aan de terugweg begin, zo’n diep gat als dit, wellicht dat daarin de Groot-Brittanniër wil kruipen, over enkele jaren, als schaamte vanwege het stemgedrag hem bij de strot grijpt. En dan zal dat eilandenrijk, in navolging van het IJslandse voetbalteam, de Europese Unie graag willen bedanken met een traditioneel HOEM, KLAP, pauze enzovoorts, nadat hen welwillend is toegestaan zachtkens binnen de gelederen terug te keren.
Of dat gebeurt? Ik zou er niet vreemd van opkijken, zoals het niet vreemd op mij overkomt dat ik opnieuw een tree van de betonnen trap mis. Ditmaal de tweede van de zes.


vrijdag 24 juni 2016

Verslaafd

Man geëlektrocuteerd. Zomaar een berichtje dat er doorheen sijpelt tijdens onze vakantie. Tegen zo’n berichtje, ‘Rotterdammer geëlektrocuteerd in de kruipruimte van zijn woning, waarin door de politie ook een hennepkwekerij werd aangetroffen’, kijk je toch anders aan als je in het buitenland bent. Met de regelmaat van de klok worden er in Nederland illegale hennepkwekerijen (en XTC-fabriekjes) ontmanteld. Terwijl ik over de Obere Harzstraße in de richting van Freiheit ren vraag ik mij af of er in Duitsland ook zoveel illegale hennepkwekerijen zijn en of er in dit kleine plaatsje, dat nu ons vakantieplaatsje is, hasj gerookt wordt? De typische geur heb ik hier nog niet waargenomen, maar dan moet ik er direct bijzeggen dat de keren dat ik in Beuningen een wietgeur waarnam op de vingers van een hand te tellen zijn, terwijl ik weet dat er veel van dat spul gerookt wordt. Mijn persoonlijke ervaring met deze zogenoemde softdrug is zeer gering. Voor zover ik mij kan herinneren zijn er in mijn bijzijn één keer joints gerookt. We zaten in een kring in de tuin achter het opleidingsgebouw in hartje Amsterdam waarbij enkele stickies van hand tot hand gingen. De paar trekjes die ik ervan nam verschilden voor mij echter niet van normale sigaretten. Misschien dat hasj of wiet om die reden voor mij niet aantrekkelijk waren en, vanwege het uitblijven van ook maar enig effect, mijn eventuele nieuwsgierigheid met deze ene keer bevredigd was.
De drug die ik wel heel goed heb leren kennen en die voor mij bovendien verslavend werkt, is ‘runners high’. Het is niet illegaal, de kwekerij zit namelijk in mijn eigen hoofd. Simpelweg door te rennen maken mijn hersenen extra hoeveelheden endorfine aan, het chemische stofje dat als een pijnstiller werkt en bovendien een euforisch geluksgevoel kan veroorzaken. Daarom vind ik het heerlijk om twee keer per week een stuk te rennen.
Verderop hoor ik de schapen blaten. Er loopt een grote kudde, bewaakt door herdershonden, die we al tijdens enkele wandelingen zijn tegengekomen, die kudde bedoel ik. Er wordt gebruik van de schapen gemaakt vanwege hun verslaving aan gras.
Vanuit het raam waarachter wij hier onze boterham en ochtend-pap eten, kijken we uit op enkele zeer steile berghellingen begroeid met bomen maar vooral veel gras. Het leek alsof er pas was gemaaid toen we voor de eerste keer uit de vensters keken. Jammer, zeiden we tegen elkaar, nu kunnen we dat maaien niet meer meemaken, dat moet immers spectaculair zijn, de capriolen van een boer met zijn maaimachine op deze steilten. Of zouden deze weiden met behulp van een zeis kort worden gehouden? We waren bijna een week verder toen we de schapenkudde voor de eerste keer zagen, maar er ging nog geen lichtje bij ons branden. Pas toen we dit bij de huisbeheerder ter sprake brachten viel het kwartje: schapen!
Op de terugweg – na ongeveer acht hardloopkilometers, mijn volledige shot endorfine al bijna geproduceerd én geconsumeerd (dat gaat immers tegelijkertijd!) – stel ik mij die kudde voor op de steilten die wij zien vanuit onze ontbijtkamer. De schapen vreten zich groepsgewijze door het hoge gras en ondertussen kletsen ze wat af, zolang ze niet door de herdershond tot spoed worden gemaand, eigenlijk precies zoals hun verre nichten die in Beuningen hier en daar op de dijktaluds en in de uiterwaard grazen, doen: ‘Nou zeg, Greet, dat gras hier is wel heel bijzonder, vind je ook niet?’ – ‘Ja, meid, dat komt door de eieren van de kleine akkerslak, die geven dat fijne gepeperde aroma!’
Ik geef toe, ‘runners high’ heeft soms vreemde bijwerkingen, maar één ding is zeker bij de productie daarvan word je niet geëlektrocuteerd.



dinsdag 21 juni 2016

Glück Auf

De Liethweg, het korte verbindingsstraatje tussen de Obere Harzstrasse en de Friedrich-Ebert-Strasse, de hoofdstraat van Lerbach, ons vakantieverblijf, gaat steil omlaag. Het wegdek is slecht onderhouden en heeft meer weg van een lappendeken, ik krijg het gevoel alsof ik over de doorgestikte dikke deken ren waaronder ik mijn kinderdromen droomde. Hardlopen over de Liethweg komt eigenlijk neer op afremmen. 'Bremsen, papa, bremsen’, gilt de kleine jongen in het op hol geslagen rodelkarretje, waarbij hij vaders schouders met woest gesloten jongensvuisten bewerkt! Waar dit beeld vandaan is gekomen is vooralsnog een raadsel.
Uit alle poriën van het dorp druipt nog het mijnbouwverleden. Links en rechts aan huizen, informatieborden en bushaltes langs de Friedrich-Ebert-Strasse vind je de verstilde groet ‘Glück Auf’, ‘Kom weer gezond en gelukkig boven!’ Kort na het kleine houten kerkje, waarvan het interieur momenteel grondig wordt gerestaureerd, doemt ‘Das Badhaus’ op, aan de zijkant van het grote huis meldt een bord nog steeds in forse kapitalen HAUS ZU VERKAUFEN. Via de bejaarde buurman hoorden we dat in het huis drie gezinnen kunnen wonen en dat de eigenaar het nog geen twee jaar geleden geheel heeft opgeknapt. De grond is hier niet zo duur dan in Nederland, vertelt Buurman ons ongevraagd. De verkoopprijs van het huis? Honderd en veertig duizend euro wordt gevraagd. Slechts honderdveertigduizend! Voor drie woningen. Moet je bij ons om komen!
Timothy zag het een poosje als een ideale woonvorm, een huis met zoveel ruimte zodat hij en zijn broer er met hun gezinnen er, samen met ons, kunnen wonen. Dat was zo ongeveer rond zijn achttiende, vandaag denkt hij daar iets genuanceerder over, schat ik. Jammer, dit Huis is te ver verwijderd van Beuningen! Tegenwoordig, onder invloed van de uitwerkingen van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, zien overigens steeds meer Nederlanders wonen met meer generaties bij elkaar als ideaal. Buurman had ook een helder antwoord op onze vraag waar we hotel ‘Glück Auf’ kunnen vinden, waar wij vijfendertig jaar geleden onze zomervakantie vierden. Helaas, het gebouw werd in 2005 afgebroken en het bouwmateriaal benut voor de bouw van een zorgcentrum.
Op deze langste dag hupt een gele kwikstaart nabij het vroegere badhuis een eindje voor mij uit, haastig alsof hij dringende zaken te doen heeft en misschien is dat ook wel zo. Alsof dat mij niet langer aangaat ren ik door om zo’n honderd meter verder een aantal geparkeerde auto’s en de plek van het oorspronkelijke ‘Glück Auf ’, waar we toen logeerden, te passeren. Aan het einde van het dorp kies ik de weg naar de campingplaats. De onverharde landweg gaat vanaf dit punt vrij steil omhoog. Het is dan nog rustig.
Hogerop lopen een man en een vrouw met hun hond, een uit de kluiten gewassen Duitse herder. Zij gedragen zich onrustig, de man en de vrouw. Nog zo’n dertig meter van hen verwijderd wachten zij aan de rand van de weg, de lijn van hun hond inkortend. Dan ontdekt het beest deze hardloper en rukt aan zijn lijn! De vrouw schreeuwt tegen haar huisdier dat het zich rustig houdt. Ik twijfel, ren ik door of…?
Blijkbaar maakte ik een keuze al weet ik niet hoe. De hond verheft zich woest blaffend, hangend in zijn lijn, op zijn achterpoten. Het bazinnetje is niet bij machte hem te bedwingen, haar gezichtsuitdrukking is alsof zij dat mij kwalijk neemt. Gelukkig grijpt hij krachtig in door zijn arm rond de nek van het beest te klemmen. Evengoed is de woeste Hellehond ternauwernood in bedwang te houden. Op hun hoogte kijk ik recht in de zwaarbewapende muil. De eenkoppige Cerebus stinkt zo erg uit zijn bek dat ik een bewering als zou het ondier onlangs een of meerdere hardlopers verscheurd hebben zonder meer zal geloven.
Op de terugweg heb ik moeite mijn voeten bij te benen. Weer vind ik de hond op mijn weg en opnieuw kom ik er heelhuids langs. Glück Auf!



vrijdag 17 juni 2016

Driesprong

Ging het eerste deel van mijn ‘hardlooprondje’ dinsdag voornamelijk omhoog, vandaag ren ik overwegend naar beneden. (Dadelijk gaat het weer omhoog. Uiteraard.) Op weg naar het plaatsje Freiheit moet ik een verkeersweg oversteken, een paar hoge betonnen treden af en daarna een smal looppaadje nemen waarbij grassen links en rechts het door hen verzamelde regenwater fijntjes, als waren zij Rembrandts penselen, over mijn onderbenen strijken. Na deze barricaden ren ik over een gestaag klimmend onverharde weg bovenlangs het gezapige plaatsje.
Voor mij uit wandelt een oude, enigszins morsige man met twee loslopende honden, beiden van onbestemd ras. Dit stel kwamen we twee dagen geleden tegen tijdens een wandeling door de dorpsstraat; van hen is geen onheil te verwachten, weet ik. Verderop wandelt een mevrouw met een aangelijnde poes. Of toch niet? Nee, inderdaad, ik zag deze onelegante dikke kater, die waarschijnlijk al vroeg in zijn toch al zo korte leventje ‘geholpen’ moet zijn, per ongelijk aan voor een vrouwtjeskat. Ontspannen verder rennend, de weg gaat hier weer heel geleidelijk omlaag, tref ik opnieuw een dame, ditmaal ongeduldig wachtend op een aangelijnde, aanstellerig gekrulde hond die in hurkzit aan de kant van de weg zijn of haar ochtendkeutel probeert te draaien. Dat weet ik omdat het gehaaste bazinnetje met driftige bewegingen een antracietkleurig plastic zakje gladstrijkt waarmee zij zo meteen het product van haar Fifi op zal pakken. Ik dacht het al, in dit plaatsje wonen keurige mensen. Maar fatsoenlijk of niet, anders dan de plaatsnaam doet vermoeden zijn zij niet vrij, hebben zij wel degelijk verantwoordelijkheden die soms zwaar kunnen drukken! Dat geldt niet voor mij. Ik ben vrij om door te rennen en dat doe ik dan ook graag.
Op de driesprong bij sportplatz ‘Freiheiter Höhen’ kies ik richting Bad Grund. Het bos wordt hier dichter. Ik voel dat ik in dit tempo gemakkelijk een marathon kan lopen, maar dat is toch vooral omdat de weg geleidelijk omlaag blijft gaan. Op de volgende driesprong staat links een ontbindende boom die reeds van de kroon is ontdaan. Hier kies ik opnieuw voor rechts met het geruststellende idee dat de dode boom een duidelijk herkenningspunt vormt. Na een paar kilometer bereik ik weer een driesprong. Ditmaal gaat de onverharde weg over in asfalt. Snel inspecteer ik mijn horloge en zie dat ik ongeveer een half uur onderweg ben: een mooi punt om te keren. Vanaf nu gaat het minder gemakkelijk. Kilometer na kilometer omhoog. Wel niet steil, maar evengoed omhoog, geleidelijk omhoog. Dat voel ik, vooral in mijn bovenbenen. Het roept een herinnering wakker.
Samen met mijn broer Jan speelden we op een woensdagmiddag bij de Schippertjes thuis op de hooizolder. Even terzijde: een van de oudere Schippertjes, degene die mijn familie op onze huwelijksdag per touringcar naar Nijmegen bracht, kon net zoveel winden laten als hij maar wilde. Steunend op zijn knieën stak hij zijn billen omhoog en liet ze vliegen. De een na de ander. Natuurlijk probeerden wij dit te imiteren. Die houding aannemen, dat lukte best, maar lucht om te blazen, die vonden we niet.
Van Zandwerven naar huis lopen is voor kleine jongens die wij nog waren best een grote afstand, zodat, toen we eindelijk met pijn in onze voeten de zandhopen bij de driesprong – alweer een driesprong – met de Zuidermeer bereikten, daar zo’n grote uitnodiging van uitging dat we er graag in bleven spelen. En de tijd verliep. Misschien konden we toen al op de Spanbroeker torenklok zien dat Moe ons thuis verwachtte. Maar wij waren moe en het fijne duinzand, dat daar gedurende eeuwen door gestage westenwinden was opgehoopt, voelde troostrijk warm. Eindelijk, het avondeten was reeds gedaan, hadden we ook Het War overwonnen en waren we thuis, blij en opgelucht. Zo niet onze moeder!
De eerste van de hoge betonnen treden voor de over te steken verkeersweg, mis ik ternauwernood. Dit schudt me wakker: bijna ben ik terug op ons vakantieadres.



dinsdag 14 juni 2016

Koffiepot

Nog maar net ‘van huis’ of het aanzienlijke huis komt al in zicht dat boven de andere huizen uittorent. Het draagt een toepasselijke naam die uitzicht op het dal belooft, zoiets als ‘Talblick’. Die naam blijkt goed getroffen; vanaf de terrassen ontvouwt het dorp zich dat idyllisch in het langgerekte dal ligt.  De weg naar de mastodont loopt steil omhoog en evenals gistermiddag werkt de jonge kerel zich uit de naad om de rottige fundering van de muur langs de oprit te restaureren, met dit verschil dat hij zich nu in een stevig waterdicht werkpak heeft verpakt, wat niet overdreven is want de regen kleddert op hem neer en op alles in deze omgeving.
Ook ik heb mijn regenjasje aangetrokken en een pet opgezet zodat er minder regenwater via mijn hals naar beneden stroomt en ik tenminste zo helder mogelijk door mijn brillenglazen kan kijken. Hij is de huismeester, de man die aan de tuinmuur werkt. Dat weet ik omdat we gistermiddag een praatje met hem aanknoopten. De huismeester; bij mij riepen deze functie en het huis ogenblikkelijk associaties op met het Overlook hotel uit ‘The shining’ van Stephen King, het griezelige verhaal dat in 1980 meesterlijk door Stanly Kubric is verfilmd, met Jack Nicholson in de hoofdrol. En zoals het vaker gaat met (mijn) associaties zijn er verschillen: dit huis wordt niet omringd door onvriendelijke beukhaagfiguren en onze huismeester staat geen hevige sneeuwstormen te wachten die het huis volledig van de buitenwereld af gaan sluiten.
Terwijl ik aan de ijverige huismeester voorbij ren gaat de steile weg over in een veel minder steil, breed bospad. Al na een kleine honderd meter zijn er nog slechts mijn voeten, die over het modderige pad siepen, en de regen op het dichte bladerdek boven mijn hoofd. Zij maken mijn wereldje klein, een omstandigheid waarin ik me gemakkelijk kan voorstellen dat sommige bomen of struiken een eigen leven gaan leiden zoals die kleine bloeiende vogelkers daar in die bocht. Regenplassen dwingen me er vlak langs heen te rennen. Stel dat deze onschuldig ogende kers mij met haar aantrekkelijke bloesem verstrikt, dat ik door takken vol kleverige bloemen gevangen word als een vlieg in een dodelijk web! Door de bocht rennend voel ik mijn bloed heet in mijn halsslagaders kloppen, maar dat gevoel kan ook worden veroorzaakt doordat het pad hier zó steil omhoog gaat dat ik bijna niet vooruit lijk te komen. Zelfs ademhalen gaat pijn doen. Maar ik houd vol.
Afgelopen vrijdag lag mijn keerpunt op ongeveer acht kilometer van huis. Vandaag zit dat er bij lange na niet in; na ongeveer drie kilometer komt, nog veel sneller dan ik had verwacht, het bospad bij een verkeersweg uit en besluit ik om te keren. Nu kan ik een beetje uitrusten omdat op een paar kleine stukjes na de hele weg terug bergafwaarts gaat. Plotseling verschijnt een Mercedes voor mij op het pad. Is er misschien meer tijd verstreken dan ik dacht? Is Riky ongerust geworden en heeft zij via ‘onze’ huismeester iemand op pad gestuurd om mij te redden? De chauffeur zet zijn wagen stil maar blijft achter het stuur zitten. Het is alsof we ons in een arena bevinden, met dit verschil dat er geen rode lap in mijn rechterhand is. Achter afwachtend zwiepende wissers doet meneer Mercedes alsof hij mij voorrang wil verlenen maar kan evengoed andere bedoelingen hebben. Zonder aarzelen kies ik de linkerzijde van het bospad en onderwijl ik passeer pruttelt de motor tevreden als een koffiepot op een koude winteravond. De chauffeur steekt groetend zijn hand op.
Mijn horloge inspecterend zie ik dat ik nog geen half uur onderweg ben. Niks aan de hand! De verse bandensporen volgend kom ik zonder mankeren bij het ‘Overlook-Talblick’ uit het natte bos tevoorschijn.
Het zal toch niet gekker worden? Onze vakantie is nog maar een paar dagen oud!



vrijdag 10 juni 2016

Oergezond

Rennend door een bocht in de Uiterwaard nabij boerderij de Ruif gebeurt er plotseling veel tegelijkertijd: het beeld van mijn moeder die tegenover mij aan de keukentafel zit, wordt verdrongen door de heldere stem van de oude torenklok van Winssen die verkondigt dat het halfnegen is en door drie loslopende honden, die, als door de bronzen klokkenslag geroepen, pardoes vanachter het hoge bermgras opduiken, gevolgd door drie gemoedelijk koutende mannen met tassen over hun rug die ik associeer met die van jagers, de vorm van de tassen bedoel ik. De mannen letten niet op mij, noch op hun dieren. Blijkbaar vertrouwen zij volledig op de goede afloop, iets wat zij gemakkelijk kunnen doen want als het een bloedbad wordt, zijn niet zij maar ben ik het slachtoffer. Ik houd mijn angst op afstand, maar zeer op mijn hoede voor wat hun eigenaren eventueel kunnen doen passeer ik op slechts luttele centimeters drie nieuwsgierige hondenneuzen, pas een aantal meters daaraan voorbij kan ik weer ontspannen rennen en glij terug in de herinnering aan mijn moeder.
De afgelopen dagen dacht ik geregeld aan Moe. Als zij nog leefde zouden we vandaag haar honderd-en-tweede verjaardag vieren. Dat ik geregeld aan haar dacht was overigens niet speciaal vanwege deze tiende juni, maar door het artikel van Annemiek Brandriet in de Gelderlander. Zij interviewde Sissy Mook – Gordijn, de moeder van een elf weken te vroeg geboren kindje, die op Marktplaats dertig liter oergezonde moedermelk aanbood. Gratis af te halen. Omdat dochtertje Keet niet mee naar huis kon, zij ligt nog altijd in een ziekenhuis, besloot moeder Sissy haar melk af te kolven om een voorraad voor later aan te leggen. Maar terwijl de voorraad groeit, dochter Keet nog steeds in het ziekenhuis ligt en dagelijks aan kleine beetjes genoeg heeft, ook de nieuw aangeschafte vrieskist inmiddels boordevol is, moeder Mook al van een deel van haar voorraad griesmeelpap kookte en pannenkoeken bakte, blijven haar borsten onverminderd oergezonde melk stuwen! Kolven, haar enige remedie, waardoor de melkplas nog dagelijks groter wordt.
Evenals deze moeder voedde mijn moeder haar baby’s met moedermelk, oergezond en vers. Wij, zestien Dekkertjes, groeiden daar allemaal voorspoedig van, voor zover ik weet. Evengoed kolfde zij ook. Dat wil zeggen, dat heb ik haar een aantal keren zien doen. Moe zat daarbij meestal gezellig aan de keukentafel, ontblootte een borst, stopte een tepel in de trechtervormige opening van een glazen flesje dat was verbonden met een donkerrode rubberen knijpbal. Het geheel leek wel wat op een toeter die sommige automobilisten toen nog gebruikten, met dit verschil dat haar kolffles geen geluid maakte. Ik zat soms tegenover haar aan de keukentafel ademloos toe te zien hoe zij in een rustig tempo in die bal kneep en het flesje langzaam maar zeker volliep.
Maar hoe bewaarde Moe haar melk? Dat vraag ik mij af sinds ik dat artikel van Annemiek Brandriet las. Wij hadden immers geen koelkast en al helemaal geen vrieskist. In die jaren bewaarde mijn moeder verse producten in wat het latere badhok was. Dat was toen het koelste plekje in ons ouderlijk huis. Dat weet ik zeker want op een kwaaie dag toen niemand van ons nog baby was, stond er op een schap in dat hok een glazen pot met nog één zure haring daarin. Aangezien ik die ontdekte, mocht ik hem helemaal alleen opeten! Nou, dat heb ik geweten. Al snel nadat ik het laatste hapje had weg gekauwd, werd ik misselijk. Dat ging van kwaad tot erger. Op het laatst voelde ik me alsof de geest uit de kruik van Aladin zijn rokerige vuist via mijn mond tot aan mijn stuitje in mijn ingewanden had gestoken en mij in een ruk binnenstebuiten keerde!
Kortom, als Moe een koelkast had gehad, had zij die haring daarin bewaard. Vast en zeker!
Maar nu weet ik nog niet hoe zij haar oergezonde moedermelk bewaarde!



maandag 6 juni 2016

Cliché

Gisteravond kregen we bezoek van een letterzetter en zijn echtgenote, die zowel onze zwager, broer en schoonzus zijn. Wij bezoeken elkaar regelmatig, daar is dus niets bijzonders aan. Wel bijzonder is dat we gisterenmorgen in Vroege Vogels, hét programma over natuur en milieu van de VARA, geïnformeerd werden over de letterzetter. Zo begon en eindigde onze zondag met een letterzetter. Rennend over de Hommelstraat denk ik na over deze coïncidentie; over het waarom van deze toevalligheid. Maar vanuit welke hoek ik de kwestie ook bekijk, een zinnige reden vind ik niet, dus houd ik het maar op toeval en geef me over aan de ontspanning die hardlopen mij meestal brengt.
Ik meen dat Ben veertien was toen hij bij een drukkerij ging werken en er een opleiding tot letterzetter kreeg – later greep hij met beide handen de kans om buiten het bedrijf te worden opgeleid tot drukker in de volle breedte, maar dat terzijde. Staande aan de bok, vormde Bennie als handzetter zijn eerste regels tekst met behulp van een zethaak – een arbeidsintensief en secuur werkje waarbij de tekst, regel na regel werd afgelegd in een galei. Al dan niet aangevuld met het cliché van een foto of tekening, vormde zo’n volle galei een mooi symmetrisch patroon vergelijkbaar met het patroon welke door larven van Ips typographus in het hout van bomen, liefs sparren, worden nagelaten waaraan deze kever zijn naam te danken heeft.
Letterzetters zijn vooral verzot op beschadigde, stervende bomen. Liggen er veel van zulke bomen in een bos, bijvoorbeeld na een storm, dan krijgen de kevertjes – ze meten gemiddeld slechts een halve centimeter – kans om zich flink te vermenigvuldigen en vreten ze ook gezonde bomen aan. Een gezonde boom kan overigens heel wat hebben; om diens dood te veroorzaken zijn minstens vier tot zesduizend kevers nodig. De echte problemen die schorskevers veroorzaken treffen vooral bomen van productiebossen. Omdat een boom zichzelf door het aanmaken van hars tegen kevervraat verdedigt, keldert de handelswaarde sterk. Er is ook een andere kant: wetenschappers zijn ervan overtuigd dat typograpus een essentiële rol speelt bij de verjonging van fijnsparrenbossen!
In Europa hebben we nog één oerwoud, het oerbos van Bialowieza. In dit oerbos wordt ondanks de inspanningen van Poolse natuurbeschermers, dagelijks gekapt om het om te kunnen vormen tot ordinair productiebos. De ironie wil nu dat gretige houthandelaren worden geholpen door de letterzetter. Het laatste laaglandoerwoud moet nu definitief verdwijnen, zogenaamd om de schade die door letterzetters wordt veroorzaakt binnen de perken te houden!   
Langs het bosje vlak na de Brugstraat joggend, ik ben weer op weg naar huis, bedenk ik dat het vonnis dat geveld werd over het oerwoud van Bialowieza, vooral zo triest is vanwege de opvattingen van Peter Wohlleben over aaneengesloten bossen. Door zijn boek ‘Het verborgen leven van bomen’, heb ik veel vertrouwen in Wohllebens zienswijze. Hij zegt onder meer: ‘Een boom is geen bos, kan geen lokaal evenwichtig klimaat tot stand brengen en is weerloos overgeleverd aan weer en wind. Terwijl veel bomen samen voor een ecosysteem zorgen dat extreme warmte en kou matigt, veel water opslaat en heel vochtige lucht veroorzaakt.’
Zo gezien kan de instandhouding, lees verbetering, van bossen een weldaad zijn voor ons klimaat! In plaats van bossen kappen, om welke reden dan ook, doen we er beter aan om nieuwe bossen aan te planten. En als om dat te onderstrepen hamert een specht die waarschijnlijk op zoek is naar de vette larven van schorskevertjes voor zijn woest hongerige kinderen, extra enthousiast op een boomstam.
Ik hoop oprecht dat Jan Szyszko, de Poolse minister van milieu en natuurbeheer, het boek van Peter Wohlleben van kaft tot kaft zal lezen. Dan trekt hij zijn handtekening onder het besluit tot ontbossing van het unieke woud van Bialowieza in, vast en zeker!


vrijdag 3 juni 2016

Snotlof

Zo’n vrachtwagencombinatie als dat van Handelsonderneming van der Marck is indrukwekkend, vooral als je die als hardloper tegenkomt. De Hommelstraat is niet erg breed; de combinatie des te breder. Terwijl het gevaarte passeert ren ik voor de zekerheid een stukje door de berm. Op het moment dat de achterkant mij voorbij is en ik omgeven ben door warme, stinkende afvalgassen, voel ik iets onder mijn linkerschoen. Nee, ik moet het anders zeggen; mijn linkervoet glijdt een klein stukje achteruit, waarna ik vaststel dat ik ergens op of in ben getrapt. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat ik een naaktslak plette. Grootte en donkerrode kleur duiden op een grote wegslak, je kent de soort vast wel, dik, langgerekt, naakt met een achterlijf gerimpeld als de gezichtshuid van een stevige rookster die bijna de honderd is gepasseerd.
Bah! Jammer voor de slak natuurlijk, maar ik heb een hekel aan die slijmerige dieren. Nou ja, niet zo zeer aan dat dier zelf maar aan al dat slijm waarin het zich gehuld heeft. Slijm, ik heb een hekel aan slijm! Een paar weken geleden aten we gekookte witlof (zoals gewoonlijk met liefde door Riky gekookt en aangemaakt met een bindmiddel) en toen ik mijn vork vulde viel een deel van het gebonden kookvocht langdradig terug naar mijn bord. Niet fijn, zoiets! Op dat moment kwam een gevangen paling in beeld: het kronkelde aan de lijn en om zichzelf…
Als kleine visser was ik blij en opgewonden als een aantal van de sliert vrolijk gekleurde kurkkralen eindelijk trekkerig onder water verdween, ook als bleek dat het om een paling ging, maar honderd keer liever ving ik baars, voorn of witvis, die kon je tenminste gemakkelijk van de haak halen! Maar 'n kronkelende paling! Hoe krijg je het haakje uit zo’n slijmbal? Meestal legde ik mijn hengel met paling en al in het gras van de wallekant en probeerde vat te krijgen op dat glibberige lijf. Dat lukt altijd pas na meerdere pogingen en vaak kronkelde het beest zich om mijn onderarm met het gevolg dat ik vol snotterig slijm kwam te zitten. Echt heel goor!
In diezelfde tijd maakte ik kennis met de snotolf.
Peter, een schoolvriend, woonde aan de haven in Hoorn en hij hielp regelmatig in een viswinkel. De eigenaar haalde zijn vis bij een visafslag. Wij mochten een keer mee naar Den Helder. Terwijl ik langs de Waalbandijk ren herinner ik me bakken vol met de meest vreemdsoortige vis zoals zeeduivels, kreeften en zelfs kleine haaien! Een opvallend gevormde vis lag helemaal alleen in een bak. Hij had een lelijke grijnssnoet en was rondom bezet met knobbelige uitsteeksels. Toen ik hem vroeg naar dat dikke kofferachtige beest met een lengte van bijna een halve meter, meende ik dat de Hoornse visboer ‘snotlof’ zei. Die naam vond ik goed passen want voor een vis zag het er niet alleen vreemd uit, het zat bovendien onder snotterig slijm, zoals paling, naaktslakken en (gekookt en gebonden) Brussels lof. Pas later met de familie van Peter, we zaten aan tafel en aten gebakken groene haring, begreep ik dat ik de visboer verkeerd had verstaan: ik had kennis gemaakt met een snotolf. Ze werden volgens de moeder van Peter, die graag en veel vis at, niet gegeten maar hun eitjes daarentegen wél! Een snotolf leeft gewoonlijk diep in zee, behalve in de paaitijd. Dan zoeken ze lage gedeelten op, bijvoorbeeld de zandbanken in de Noordzee. Als ze daar worden gevangen zitten ze boordevol eitjes.
Nog niet zo lang geleden las ik over de ontmoeting die een duiker in de Oosterschelde met een snotolf had, een mannetje, opvallend gekleurd vanwege de paaitijd. De duiker noemde de vis, die als ‘lelijkerd’ bekend staat, een beautycase! Mooi als de snotolf of lelijk als de naaktslak, ze verdienen het niet om vanwege hun eitjes of een hardloper te worden geplet, al zijn ze nog zo slijmerig!