Ging het eerste deel
van mijn ‘hardlooprondje’ dinsdag voornamelijk omhoog, vandaag ren ik
overwegend naar beneden. (Dadelijk gaat het weer omhoog. Uiteraard.) Op weg
naar het plaatsje Freiheit moet ik een verkeersweg oversteken, een paar hoge
betonnen treden af en daarna een smal looppaadje nemen waarbij grassen links en
rechts het door hen verzamelde regenwater fijntjes, als waren zij Rembrandts penselen,
over mijn onderbenen strijken. Na deze barricaden ren ik over een gestaag
klimmend onverharde weg bovenlangs het gezapige plaatsje.
Voor mij uit wandelt
een oude, enigszins morsige man met twee loslopende honden, beiden van
onbestemd ras. Dit stel kwamen we twee dagen geleden tegen tijdens een
wandeling door de dorpsstraat; van hen is geen onheil te verwachten, weet ik.
Verderop wandelt een mevrouw met een aangelijnde poes. Of toch niet? Nee,
inderdaad, ik zag deze onelegante dikke kater, die waarschijnlijk al vroeg in
zijn toch al zo korte leventje ‘geholpen’ moet zijn, per ongelijk aan voor een
vrouwtjeskat. Ontspannen verder rennend, de weg gaat hier weer heel geleidelijk
omlaag, tref ik opnieuw een dame, ditmaal ongeduldig wachtend op een aangelijnde,
aanstellerig gekrulde hond die in hurkzit aan de kant van de weg zijn of haar ochtendkeutel
probeert te draaien. Dat weet ik omdat het gehaaste bazinnetje met driftige
bewegingen een antracietkleurig plastic zakje gladstrijkt waarmee zij zo meteen
het product van haar Fifi op zal pakken. Ik dacht het al, in dit plaatsje wonen
keurige mensen. Maar fatsoenlijk of niet, anders dan de plaatsnaam doet
vermoeden zijn zij niet vrij, hebben zij wel degelijk verantwoordelijkheden die
soms zwaar kunnen drukken! Dat geldt niet voor mij. Ik ben vrij om door te rennen
en dat doe ik dan ook graag.
Op de driesprong bij
sportplatz ‘Freiheiter Höhen’ kies ik richting Bad Grund. Het bos wordt hier
dichter. Ik voel dat ik in dit tempo gemakkelijk een marathon kan lopen, maar
dat is toch vooral omdat de weg geleidelijk omlaag blijft gaan. Op de volgende
driesprong staat links een ontbindende boom die reeds van de kroon is ontdaan.
Hier kies ik opnieuw voor rechts met het geruststellende idee dat de dode boom
een duidelijk herkenningspunt vormt. Na een paar kilometer bereik ik weer een
driesprong. Ditmaal gaat de onverharde weg over in asfalt. Snel inspecteer ik
mijn horloge en zie dat ik ongeveer een half uur onderweg ben: een mooi punt om
te keren. Vanaf nu gaat het minder gemakkelijk. Kilometer na kilometer omhoog.
Wel niet steil, maar evengoed omhoog, geleidelijk omhoog. Dat voel ik, vooral
in mijn bovenbenen. Het roept een herinnering wakker.
Samen met mijn broer
Jan speelden we op een woensdagmiddag bij de Schippertjes thuis op de
hooizolder. Even terzijde: een van de oudere Schippertjes, degene die mijn familie
op onze huwelijksdag per touringcar naar Nijmegen bracht, kon net zoveel winden
laten als hij maar wilde. Steunend op zijn knieën stak hij zijn billen omhoog
en liet ze vliegen. De een na de ander. Natuurlijk probeerden wij dit te imiteren.
Die houding aannemen, dat lukte best, maar lucht om te blazen, die vonden we
niet.
Van Zandwerven naar
huis lopen is voor kleine jongens die wij nog waren best een grote afstand,
zodat, toen we eindelijk met pijn in onze voeten de zandhopen bij de driesprong
– alweer een driesprong – met de Zuidermeer bereikten, daar zo’n grote uitnodiging
van uitging dat we er graag in bleven spelen. En de tijd verliep. Misschien
konden we toen al op de Spanbroeker torenklok zien dat Moe ons thuis
verwachtte. Maar wij waren moe en het fijne duinzand, dat daar gedurende eeuwen
door gestage westenwinden was opgehoopt, voelde troostrijk warm. Eindelijk, het
avondeten was reeds gedaan, hadden we ook Het War overwonnen en waren we thuis,
blij en opgelucht. Zo niet onze moeder!
De eerste van de hoge
betonnen treden voor de over te steken verkeersweg, mis ik ternauwernood. Dit schudt
me wakker: bijna ben ik terug op ons vakantieadres.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten