vrijdag 31 mei 2013

Lunchtrommeltje

Heerlijk om vroeg in de morgen te gaan rennen, compleet met een kauwgum kauwende Maxima, verbeeld door het frontartikeltje van de Gelderlander, over het flitsbezoek van ons frisse koningspaar aan onze provincie.
Rennend op de Waalbandijk, met mijn gedachten bij de kauwgum van Maxima – zou het Bazooka zijn geweest, of bestaat dat niet meer? –, vestigen de dartele sprongen van het beigebruine ponyveulen mijn aandacht op de witte vlek dat zijn linkerflank opvallend tekent: het lijkt op de landkaart van Italië, maar dan zonder Puglia, de provincie die de hak van de Italiaanse laars vormt (zie ook ‘Doorkijkje’).
Onder de Tacitusbrug beklimmen twee gehelmde mannen de houten trap die bovenop een container is geplaatst en hen binnen de krochten van het oude brugdeel voert. Onderwijl knopen zij hun oranje hesjes dicht…
Vorige week vrijdag, het is laat in de middag: een aantal werknemers verlaat het met hoge hekken begrensde werkterrein. Zij lopen keurig in ganzenpas achter elkaar in de richting van enkele personeelsbusjes, terwijl ik onder de brug door ren. In hun loop is opluchting; zij betreden overduidelijk een vrij weekeinde.
Ieder van hen is voorzien van een koelbox. De functie van de boxen is als van een lunchtrommeltje, bovenmaats, dat wel. In mijn jaren als huisschilder bestond de lunch uit een paar boterhammen en een thermosfles koffie (zachtgroen, weet ik nog, die fles, en voorzien van een beige drinkbeker. In 1963 aangeschaft bij Taconis in Opmeer. Flinke kostenpost voor die tijd!) Voor mijn sobere tussen-de-middag-maaltijden was geen koeling nodig, laat staan een box. Een restant van de pastaschotel?; fruit?; een zachtgekookt eitje?; plak chocoladecake?; potje roomyoghurt? Ben je gek, je bedacht zulks niet!
Ik herinner mij een lunchpauze in een bouwkeet. Dat was in Heerhugowaard, in een van de eerste nieuwbouwwijken. Een timmerman opende zijn trommeltje, argeloos. Naast een paar zorgvuldig belegde boterhammen een zakje gevuld met de partjes van een geschilde sinaasappel: de jongen was pas getrouwd! Dikke pret natuurlijk, maar dit terzijde.
Deze kerels zijn zojuist afgelost. Het werk in het binnenste van de Tacitusbrug, onder het wegdek van het oude deel daarvan, gaat ononderbroken door teneinde de brug weer voldoende sterk te maken om het intensieve verkeer veilig de Waal over te laten steken (je moet er niet aan denken dat zo’n zwaarbelaste verkeersbrug instort, zoals onlangs gebeurde met de brug in de autosnelweg Seattle-Vancouver. Daar vielen geen gewonden, hier zouden dat er tientallen zijn. Ik huiver bij het afdraaien van mijn gedachtefilmpje met daarin vallende auto’s die in het snelstromende water verdwijnen, samen met de verbrokkelende brug, één raakt vol het toevallig passerend tankerschip…)
Aanvankelijk let ik niet op de mannen tot een van hen mij groet terwijl ik de groep passeer. Als ik mij omwend teneinde de groet te beantwoorden bemerk ik mijn vergissing: ‘n vent achter in de rij, lang, breedgeschouderd, ongeschoren vierkante kop, riep iets onverstaanbaars naar zijn voorste collega. Hij ziet dat ik mij naar hem omkeer, weet op datzelfde moment dat dit in reactie is op zijn roep en eventjes is er gêne die ons verbindt. Om mijn verlegenheid te maskeren zet ik een paar passen in zijn richting: “Mag ik u iets vragen?”
Zijn antwoord wacht ik niet af: “Hoe is het daarboven, hoe is het om uren achtereen in die donkere ruimte te werken?”
Ik kom er niet meer toe om te vragen naar het verschil, nu er niet langer verkeer over het wegdek voortraast en de brug niet meer voelbaar golft. Het antwoord van de man is onverstaanbaar. Waarschijnlijk Pools. Hij kijkt hulpzoekend naar zijn collega’s. Ik volg zijn blik en zie dat we niet verder komen, hef mijn handen verontschuldigend en wens de mannen een prettig weekeinde.
Terwijl ik mij hardlopend van hen verwijder voel ik hun ogen in mijn rug prikken.

dinsdag 28 mei 2013

Wonder

Sommige mensen noemen een gebeurtenis een wonder als zij er geen rationele verklaring aan kunnen hechten. Persoonlijk heb ik mijn twijfels over wonderen: als je maar lang genoeg zoekt lukt het wel om een begrijpelijke uitleg te vinden.
Een enkele keer gebeurt er iets dat je een wonderlijk toeval kunt noemen, zoals de gebeurtenis die de negentigjarige Laura Mae Davis overkwam.
Terwijl ik over de Hommelstraat ren herinner ik mij zo’n zeldzaam toeval. Het overkwam mij een aantal jaren geleden. Ik mis mijn fietssleutel en ga daarom mijn gangen na vanaf het moment dat ik met mijn fiets ben thuisgekomen. Zo vind ik uit dat ik het sleuteltje in mijn hand moet hebben gehad, samen met enkele boodschappen, nadat ik mijn fiets had weggezet. Zoeken dus, broek- en jaszakken, overal, maar vooral in de koelkast en voorraadkast. Nergens vind ik dat verrekte ding. Ik geef het op met de gedachte dat het maar vanuit zichzelf tevoorschijn moet komen.
En dat gaat gebeuren: ik lees ‘n verslag over een fietsvakantie, misschien in een Kampioen van de ANWB, en leg onderwijl mijn rechterbeen comfortabel over het linker. Mijn fietssleutel kiest precies dat moment om te voorschijn te komen; het maakt zijn aanwezigheid kenbaar door uit de omslag van mijn rechter broekspijp te vallen.
Op het wegdek bijna bovenaan, ik ren nog steeds op de Hommelstraat, ligt een roze elastiekje. Zo’n dingetje waarmee een haarlok kan worden samengebonden. Het kan als zodanig geen dienst meer doen doordat een uiteinde uit het verbindingsijzertje is losgeschoten. Het is waarschijnlijk van het jongste van de twee zusjes die ik hier geregeld tegenkom. Zij zal inmiddels in de vierde- of vijfde groep zitten en op weg zijn naar school. Niet naar huis want dan zou het aan de andere kant hebben gelegen. Het meisje betast haar ontsnapte lokken, vindt het kapotte haarlokkenbindertje en laat dat vervolgens achteloos uit haar hand glijden. Vervelend, maar niets aan te doen.
Mevrouw Davis ging iets vinden waarvan zij het bestaan niet vermoedde, zelfs niet in haar dromen en niet in een broekspijpomslag. Daarom is haar vondst opmerkelijk. Een wonder? Nee, wel een toevallige samenloop van omstandigheden.
Haar jeugdliefde, de tweeëntwintigjarige Thomas Jones, hield tijdens de Tweede Wereldoorlog een dagboek bij. Hij kwam om het leven bij een Japanse belegering. Het is zijn ultieme wens, dat schreef hij in zijn boekje, dat Laura Mae zijn persoonlijke notities ontvangt. En dat gebeurt uiteindelijk.
Laura Mae vergat haar jeugdvriendje niet, ook niet tijdens haar huwelijk met een luchtmachtofficier. Nu, zeventig jaar na de dood van haar Thomas, ziet zij onverhoeds een jeugdfoto van zichzelf in het dagboekje van Jones. Het ligt in een vitrine van het National World War II Museum. Een medewerker van het museum is haar ter wille en toont haar het boekje van nabij.
Volgens FoxNews was het de eerste keer in de geschiedenis van dit museum dat iemand zichzelf vernoemd zag in een van de museumstukken.
Op het asfalt van de Waalbandijk zie ik opnieuw een haarelastiekje. In exact dezelfde kleur, ditmaal ongeschonden. Terwijl ik er overheen ren stel ik mij voor dat ik het opneem. Als was het een bijzonder kleinood houd ik het zorgvuldig in mijn hand tot ik het kapotte exemplaar weer vind (best een lastige opgave, dat kan ik je wel zeggen!) 
Ik verwissel de twee en verbeeld mij dat het meisje vanmiddag, op haar weg van school naar huis, onwillekeurig naar de plaats kijkt waar dat eigenwijze elastiekje er vanmorgen de brui aan gaf, waar zij het onnutte ding achterliet. Haar ogen vinden het, maar nu vormt het een volkomen gaaf elastisch roze cirkeltje: hoe kan dat nou? Het is geheeld! Een wonder!

zondag 26 mei 2013

'Komiesekaas'

dinsdag, 21 mei 2013: Ik ben blij met de vrolijke gele boterbloemen, hier en daar tot tapijten samen gegroept brengen zij tenminste nog iets van een lentegevoel bij mij teweeg. De paardenbloemen doen, wat dat betreft, ook wel hun best maar zijn dat doel toch een beetje voorbijgeschoten: zij dragen, bijna zonder uitzondering, maar wel fier, een uitbundige doch saai grauwwit gekleurde ragebol van bijna rijpe zaden, genoeg voor heel veel nakomelingen.
Twee dames wandelen mij tegemoet. Een van hen is uitgerust met een malle paraplu waarvan de kleur mij doet denken aan commissiekaas, een kaassoort die vroeger ook in Opmeer werd gemaakt, watermeloenrood en van het model edammer, maar dubbel zo groot. Ik ben er jarenlang een groot liefhebber van geweest; vanwege de smeuïgheid kon je er van die heerlijk dikke plakken af snijden, als je moeder tenminste niet keek! Aurora vervaardigde deze kaassoort, meen ik, uitsluitend voor de export. Ik heb altijd aangenomen dat deze kaas – zoals iedereen in mijn omgeving noemde ik het ‘komiesekaas’ – zoiets was als komijnekaas.
Pas na vele jaren hoorde ik hoe het eigenlijk zit met die vreemd gekleurde kaas. Dat gebeurde bij De Wit in de Lange Hezelstraat, een kaaswinkel waar iedere verstandige Nijmeegse haar kaas koopt. Wij waren er om een stuk voor Jesse te kopen, hij woonde toen nog in Edinburgh. Aan de winkelbediende vroeg ik naar ‘komiesekaas’. Nadat ik uiteenzette wat ik bedoelde, moest hij nee verkopen en zij hij dat het om commissiekaas moet gaan, een kaassoort die tegenwoordig nog veel in Frankrijk wordt geproduceerd en gegeten. De verkoper legde uit dat de kaas haar typische kleur kreeg om de importbeperking van Frankrijk te omzeilen (later vond ik nog een andere, waarschijnlijk onjuiste, verklaring voor de naam. Het was toevallig ontstaan. Per abuis werd eens, in een grijs verleden, te veel caroteen gebruikt waardoor de kaas in Nederland onverkoopbaar bleek. Om de partij toch te verhandelen werden er commissionairs op gezet.)
Even terzijde: de opgaande zon, de godin Aurora wiens naam ‘onze’ zuivelfabriek zo trots droeg, werd voor Opmeer en de omliggende dorpen een ondergaande zon. De laatste edammertjes verlieten de pakhuizen op 4 december 1993, een jaar na het overlijden van mijn vader. Ik vraag mij af of pa van de opheffing heeft geweten en wat hij daarvan zou hebben gevonden. Het bericht over de sluiting werd namelijk precies één maand voor zijn dood bekend gemaakt.
Terwijl ik over de Waalbandijk ren, nog een behoorlijk eindje van de verkeersbrug vandaan, hoor ik iets vreemds aan het voortrazende verkeer op de Tacitusbrug. Dichterbij begrijp ik het: het nieuwe brugdek ligt veel hoger dan die van de oude brug, zodat het lawaai van motoren en banden over de geluidsschermen golft.
Nog even terug naar de kaas: mijn vader werkte een belangrijk deel van zijn leven als kaasmaker bij de zuivelfabriek in Opmeer. Als werknemer mocht hij in het bedrijfswinkeltje kaas kopen ‘waar wat mee was’. Zoals een kaas waarin het boorgat (door een keurmeester daarin gemaakt om rijping en smaak te controleren) van binnenuit was gaan schimmelen, bijvoorbeeld vanwege de tussenkomst van een schilder die de raamkozijnen in de opslagruimten van een nieuw laagje verf voorzag en wiens oog ‘als bij toeval’ op zo’n onlangs aangeboorde kaas was gevallen. Met zijn stopmes pulkte hij het staafje kaas er voorzichtig uit en peuzelde er zoveel mogelijk van op om het overblijvende ronde stukje korst, zorgvuldig als een puzzelstukje, terug te plaatsen en er ter camouflage een beetje paraffine – in het pakhuis overal voorhanden – over de beschadigde plek te smeren, de stouterd!
Eens meende ik zo’n clandestien geïnspecteerde ‘komiesekaas’, tevreden door pa op de keukentafel gedeponeerd, te herkennen, want die schilder, dat was ik!

vrijdag 24 mei 2013

Bewaren

Bij een van de woningen aan de Tempelstraat worden spullen in een bestelwagen gebracht. Ruw, zodat het duidelijk gaat om dingen die er niet meer toe doen. Opruimen! Zoals Riky en ik onze zolder proberen op te ruimen.
Proberen, want dingen wegdoen is lastig terwijl we weten dat er reeds lang geleden een einde aan het gebruik is gekomen. Aan alles komt een einde. Allicht!
Tussen weten en ervaren, tussen weten en aanvaarden, zit echter een groot verschil. Verstand versus gevoel. Je verstand zegt: je moet gaan, morgen moet je weer vroeg op, je kent jouw eigen behoefte aan slaap toch? Dus? Je gevoel gaat er tegenin en zeurt: maar het is nog zo gezellig, hé, we zitten net zo lekker te kletsen en dat ene verhaal moet toch ook nog verteld? Uiteindelijk verlaat je die knusheid. Vanzelfsprekend. Aan alles komt een einde.
Natuurlijk, dingen blijven niet eeuwig: die tijdschriften zal ik waarschijnlijk nooit meer lezen, ook die sigarenbandjes verzamelingen, daar doe ik nooit meer iets mee. Zelfs die prachtige spiegelreflexcamera zal ik nooit meer gebruiken!
Echter, die tijdschriften staan boordevol interessante artikelen en foto’s. Inderdaad, en dat alles is op internet te vinden. Het is 2013, even Googelen Simon!
Toch, die sigarenbandjes, zij herinneren mij aan het plezier van het verzamelen. Ik herinner mij prachtige sinaasappelmerken op vloeipapier, zilver en goud, alleen al het gladstrijken ervan! Ik voel het onder mijn handen, zit aan de keukentafel van mijn jeugd, terwijl ik hier op de dijk ren! Waar zijn die gebleven?
Terwijl ik op de dijk ren! Nu pas zie ik dat de boterbloemen zich naar de zon richten, en naar mij. Ik kijk in honderdduizenden en meer glanzend gele bloemkelken. Graag verbeeld ik mij dat ik hun stralende warmte voel! Dergelijk natuurschoon blijft gelukkig, voorlopig toch, zolang wij er nog zijn.
Sigarenbandjes! Soms kon ik niet wachten tot pa zijn bolknak eindelijk zover had opgerookt dat het vuur het bandje bedreigde, eerder wilde hij het er niet afschuiven, tenzij ik hem er lief om vroeg: ‘asteblief pa!’ En hoe vaak klopte ik op de deur van die stokoude kerel, voor wie ik wel eens een zakje pruimtabak mocht halen bij Loos of Vlaar? Hij rookte speciale sigaren. O ja, en ome Sieme: hij kocht soms andere merken, alleen omdat ik hem er om vroeg! Wat was ik blij met nog onbekende bandjes, en dan nog met het lege doosje erbij! Helemaal waar. Zo was het. Herinneringen blijven! Zelfs als die verzamelingen niet langer in huis zijn: wellicht zijn er mensen die er nog iets mee doen! Via internet kun je hen bereiken!
Maar die camera, daarvoor heb ik lang gespaard! En van Riky kreeg ik een setje tussenringen zodat ik macro-opnamen kon maken. Wat was ik daar blij mee! O ja, fotorolletjes, daar kun je nog best aan komen hoor, het zal niet goedkoop zijn. En ontwikkelen lukt ook! Maar omslachtig hé! En hoe zit het met je ogen? Je kon toch niet meer scherpstellen? Nou dan!
Ik weet het, aan alles komt een einde, zelfs aan het leven! Vandaag namen we afscheid van een bijzondere vrouw, hebben we dag tegen Bets gezegd en hoorden we Bets in onze herinnering antwoorden: ‘Bedankt, het is goed zo. We blijven maar zeggen: Tot Ziens!’
Zo’n buitengewoon mens als Bets kom je niet vaak tegen, een die zich ondanks haar ernstige ziekte opgewekt toonde, altijd geïnteresseerd was in jouw welzijn, steeds gastvrij wilde zijn. Een opmerkelijke vrouw, zeldzame bloem, die tevreden overleed  in het Bijna Thuis Huis in Druten, omringd door warmte die zij gewoon was te schenken aan ieder die haar gezelschap hield. Dezelfde warmte die voelbaar was in de kerk. Deze morgen.
Aan alles komt een einde, zelfs aan het leven. Ik moet dus iets doen met mijn overbodige dingen. Eindeloos bewaren is daarbij geen optie. Zo Simon, dit is een goed begin.

vrijdag 17 mei 2013

Doorkijkje

Ik ren al op de Waalbandijk! Ongemerkt, zo intensief hield ik mij bezig met een ontmoeting  gistermorgen in onze straat.
Ik denk dat het beigebruine ponyveulen, voorzien van een paar grillig witte vlekken die hem blijvend zullen tekenen, mij uit mijn overpeinzingen haalde. Het hengstje duwt met de hoef van zijn rechtervoorbeen iets nabij een dikke graspol weg, vergeefs. Zijn moeder geeft hem jaloersmakende bemoedigende duwtjes met haar zachte snoet. Aan de andere zijde van de wei ziet een bijna volwassen pony, wellicht zijn oudere zus die haar bijzondere plaatsje aan moeders zijde aan hem verloor, dit tafereel mokkend aan.
Vanmiddag, aan tafel, sprak ik met Riky over het belang van contacten tussen de generaties. Als voorbeeld: ma, haar moeder, vertelde soms dat zij dagelijks naar haar ‘werkhuizen’ in Nijmegen liep. Dat beeld wordt zoveel rijker als je weet dat het Nijmeegse stadsdeel Hatert toen een dorp was, een zelfstandige gemeente, de onverharde Hatertseweg liep dwars door velden en heide. Met de ogen van vandaag is het moeilijk om de ervaring van toen te delen.
Terug naar mijn trottoirervaring van gistermiddag. Wij zien elkaar gelijktijdig, Niek en ik. Hij in gezelschap van Frank, een onderwijzer die hem af en toe extra aandacht geeft, ik op de fiets. Je kunt zien dat zij goed op elkaar afgestemd zijn. Frank wil mij iets vragen, dus maak ik een scherpe draai met mijn fiets, een halve pirouette, terwijl door mijn hoofd schiet hoe ik het als jonge knul zou hebben ervaren als ik mijn opa zo’n move zag maken: ik zou met open mond toekijken. Mijn opa, de vader van mijn vader (mijn moeders vader heb ik nooit gekend), zag ik nooit fietsen. In mijn herinnering zie ik een oude man die min of meer invalide was, liefst zat hij met zijn voeten op een warme stoof en liet zich graag door opoe verwennen! (Opa overleed in augustus 1952 op bijna drieënzeventigjarige leeftijd.)
“Niek vertelde dat er bij u thuis tweeëntwintig kinderen waren,” zegt Frank, “dat lijkt een beetje veel?” Vanonder zijn prachtige, ruimvallende kastanjebruine haren kijkt Niek mij verwachtingsvol aan. Zijn gezicht is gloedvol zomers gekleurd, waarschijnlijk dank zij zijn vakantieweek op Texel.
“Nou, we waren inderdaad met velen,” bevestig ik aan Niek, “als we allemaal thuis zouden zijn geweest, toen we verkering hadden of getrouwd waren, waren we met tweeëndertig, pa en moe niet meegerekend!” Zestien kinderen vindt Frank ook erg veel. Niek merkt op: “Ja, daar was ik ook mee in de war, met tweeëndertig en tweeëntwintig!” Ik moet moeite doen mijn gezicht in de plooi te houden, Frank ook, zie ik, hij vraagt dan ook snel naar de verhouding jongens - meisjes, zodat ik hem trots kan melden dat ik tien zussen had waarvan één helaas overleed.
Niek heft zijn handen vragend naar meester Frank: “Wij wilden toch weten…?”
“Ja, da’s waar,” zegt Frank grijnzend, “hoe gingen jullie als gezin ergens naar toe?” Wij gingen nergens heen! Er reed een bus, maar dat was te duur. “O ja, we gingen een keer per jaar naar De Bedriegertjes in Bergen aan Zee!” Ik vertel over de Bedford bestelbus van Niek Steur, een buurman die in kaas handelde. Op de vlakke laadvloer vonden we met soms wel tien kinderen een plaatsje. Mijn moeder naast buurman Steur, had de ruimte van die ene passagiersstoel echt wel nodig. Frank en Niek tonen zich supertevreden over dit doorkijkje in mijn verleden.
Vlak voordat ik onder de Tacitusbrug doorren zie ik een veegwagen. Die geeft het nieuwe wegdek op de brug een extra poetsbeurt: maandag, tweede pinksterdag, mogen we over de nieuwe brug wandelen of fietsen voordat deze wordt overgedragen aan het snelverkeer.
Woensdag zocht Wim (drieënnegentig) zijn verleden in zijn geboortedorp. Ik mocht hem daarbij vergezellen en schreef  een kort verhaal over dat bezoek. Nu, tijdens dit hardlooprondje, realiseer ik mij dat ik veel vragen niet stelde: maak uw borst maar nat Wim!

dinsdag 14 mei 2013

Soep

Op de Kloosterstraat speelt een meisje verstoppertje met mij. Zij heeft lange blonde lokken en draagt een koket brilletje. Het grietje houdt zich stevig verborgen achter een lantaarnpaal zodat zij grotendeels zichtbaar blijft, maar dat maakt voor haar niet uit zolang zij mij maar niet ziet. Af en toe gluurt zij ‘om het hoekje’, in spanning wachtend op mijn komst. Bij het passeren wijs ik naar haar en roep “Hé…, ik zie je nu pas!”
Vandaag is de naamdag van St. Bonifatius, de laatste dag van de IJsheiligen (kunnen we eindelijk onze plantenbakken vullen), en de introductie van Inferno, de nieuwe roman van Dan Brown. De trailer belooft ‘de’ bestseller van 2013 en (vanwege de hel van Dante) “Laat alle hoop varen, gij die hier binnentreedt.”
Ik heb een goed bericht voor iedereen die zich bezorgd maakt over het vele afval dat in ons milieu rondzwerft. En dan bedoel ik niet dat er geen rotzooi meer wordt weggegooid, integendeel, ik heb de indruk dat je nergens, in Nederland, een wandeling kunt maken zonder met afval te worden geconfronteerd. Wil je bijvoorbeeld een macro-opname van weelderig bloeiend grote muur maken – je kent ze vast wel, ranke teergroene stengels, bekroond met maagdelijk witte bloempjes gevormd door smalle bloemblaadjes die evenzoveel botergele meeldraden beschermend omsluiten – onder een aantal berkenbomen, zoals ik afgelopen zondag wilde doen in het kleine stukje bos nabij Alverna, dan moet je wel eerst een plastic boterhamzakje en een doorgeroest frisdrankblikje uit het zicht van je camera ruimen! En nee…, die rommel nam ik niet mee naar huis zoals ik dat met mijn eigen afval zou doen.
Zojuist ren ik aan een achteloos weggeworpen waterflesje voorbij, aangeschaft bij Aldi vermoed ik. In gedachten zie ik een jonge knul die van school naar huis fietst nog een laatste slok uit het flesje nemen om het vervolgens, gewoontegetrouw, van zich af te werpen. Ik denk overigens dat ik het mis heb, wat die jonge knul betreft, het is veel waarschijnlijker dat de oorspronkelijke eigenaar een volwassene is. Echt waar: volwassen staat lang niet altijd voor verstandig! Onze Koen zou zeggen: “Hoe ouder hoe gekker!”, maar dat terzijde.
Over enkele weken snijden de messen van een maaimachine het flesje aan stukken, of het spoelt in zijn geheel, direct of op termijn, naar de Waal om uiteindelijk aan de plastic soep in de Stille Oceaan te worden toegevoegd. De gedachte dat dit achteloos weggeworpen waterflesje uiteindelijk, via deze drijvende vuilnisbelt (naar schatting vierendertig keer Nederland!), die Charles Moore al zeilend reeds in 1979 ontdekte, in onze voedselketen wordt opgenomen verontrust mij behoorlijk en ik moet de impuls om het op te rapen onderdrukken, zoals vaker, daar is immers geen beginnen aan! Dat zou zoiets zijn als het uittrekken van een grijze haar, zo spoedig die op je hoofd verschijnt: op den duur zou je jezelf niet meer aan de spiegel kunnen onttrekken!
Bij de ingang van ijzerhandel Zwanenberg hangt een sperwer ‘biddend’ op zo’n twintig meter hoogte. Steeds als ik hem nader laat de roofvogel zich wegdragen op de wind (wat een heerlijk gevoel moet dat zijn) om verderop zijn ‘gebed’ voort te zetten. Dat herhaalt zich meerdere keren tot aan de afslag naar de Distelakkerstraat, dat vandaag mijn keerpunt is, waar de spreeuwendoder zichzelf met speels gemak over de peppeltoppen stuurt.
Terug naar het goede bericht, zoals ik je beloofde: met een beetje geluk zijn de hoogtijdagen van vervuilende plastics voorgoed voorbij! Onderzoekers van het Wyss Institute (Harvard) bedachten een nieuw wondermiddel: Shrik. Het materiaal, samengesteld uit de schaal van garnalen en zijde-eiwit, is goedkoop te maken, sterk, flexibel en, belangrijk boven alles, afbreekbaar! Toepasbaar van wondverband tot vuilniszakken en afbreekbare luiers. Als Ramon Knoester nu ook zijn belofte nakomt, gedaan in december 2010, door zijn drijvend eiland daadwerkelijk te construeren van het afval dat in de Stille Oceaan ronddobbert, komt op afzienbare tijd een einde aan deze hardnekkige soep (die niet zou hebben misstaan in De Goddelijke Komedie van Dante), en wordt deze ernstige bedreiging voor kwallen, vissen, schildpadden en vogels weggenomen.

vrijdag 10 mei 2013

Westfriezen

Mijn route is van de Van Heemstraweg tot aan de dijk, aan beide zijden afgezoomd met een beginnend kantwerk van fluitenkruid. Het komt op mij over alsof de planten er altijd al stonden, alsof ze niet weg zijn geweest, en dat is feitelijk ook zo: zij hadden zichzelf slechts tijdelijk in een soort van winterslaap gebracht, trokken hun levenssappen uit hun forse stelen en bladeren in hun wortels terug om diep, in de relatieve warmte onder de grond, de te koude seizoenen te kunnen overleven. En dat geldt ook voor de jaloers makende mooie bloesems van de kastanjebomen.
Ik heb het gevoel dat alle planten en bomen, gedurende de afgelopen warme dagen, haast hebben gekregen, alsof zij veel verloren tijd in wilden halen.
Op de Waalbandijk komen mij twee fietsers tegemoet. Beiden zijn exact hetzelfde gekleed, berijden een fiets van hetzelfde merk en uitvoering, evenals hun fietstassen waarmee hun rijwielen links en rechts zijn behangen. Zelfs hun fietsbrillen zijn identiek! Je kunt zien, kortom, dat zij bij elkaar horen. Zij fietsen in hoog tempo en even denk ik, twee vrienden, maar als zij mij vriendelijk groetend passeren hoor ik ook een vrouwenstem. Terwijl ik verder ren peins ik over deze twee: van waar komen zij en wat is hun bestemming? Een echtpaar onderweg voor een fietsvakantie, zoveel lijkt mij wel duidelijk. Dan herinner ik mij mijn eerste gedachte, ‘twee vrienden’ en voel ik de warmte van enige schaamte: echtparen bestaan tegenwoordig ook uit mensen van gelijk geslacht Simon! Ik blijf er niet te lang in hangen en ren lekker voort. Kort na de verkeersbruggen kies ik voor dezelfde weg terug. Ik voel mij heerlijk als Beuningen weer nadert.
Bijna thuis raak ik op mijn qui vive voor de automobilist die op de uitrit van het tuincentrum staat te wachten om de weg op te kunnen rijden. Het gebeurde vaker dat ik weg moest springen om mijn vege lijf te redden, men verwacht soms niet dat op het fietspad, dat men eerst moet oversteken, ook van links verkeer kan komen, hardlopers bijvoorbeeld. Het portierraampje aan de passagierszijde wordt omlaag gedraaid en even meen ik onze Afra te herkennen (vrienden van haar en haar man wonen in Beuningen dus zou het zomaar kunnen). De dame, definitief niet Afra, vraagt hoopvol: “Weet u misschien waar wij de McDonald’s kunnen vinden?” Zij klinkt uiterst vriendelijk (zelfs haar stem lijkt op die van mijn zus) ondanks haar strak, kortgeknipt blond kapsel en haar moderne maar strenge bril. Hij, donker haar en donkerbruin verbrande huid, en voorzien van een baard van twee dagen (precies zoals vrouwen dat tegenwoordig graag zien, godzijdank met uitzondering van de mijne), blikt afwachtend over haar schouder. Ik leg hen uit waar zij de ‘big-mac-bakker’ kunnen vinden en wij gaan ieder onze eigen weg.
Al zo’n vijftig meter van hen verwijderd realiseer ik mij dat haar stemgeluid niet alleen leek op dat van Afra maar ook hetzelfde klonk. Ik keer om en ren terug (het is hem nog niet gelukt om de weg op te rijden), en tik op het ruitje dat direct neerzakt: “U woont zeker in West-Friesland?”, vraag ik brutaal en druipend van het zweet. Dat wordt toegegeven...
Voor even zijn wij Westfriezen onder elkaar; Wadway kennen zij. Dat is niet ver van Hoogkarspel, hun woonplaats: “Kent u dat?” Ik vertel hen over café De Paus, maar dat staat in het buurdorp Lutjebroek. Ach ja, natuurlijk! En voor het geval ik eens in de buurt ben: “Mij kunt u gemakkelijk vinden”, zegt zij, “ik werk bij de Marskramer!”
Opnieuw groeten wij elkaar en terwijl ik de Tempelstraat in ren vraag ik mij af waarom ik hen niet naar hun naam vroeg!

maandag 6 mei 2013

Pleegzuster

Ik heb morgen geen gelegenheid om hard te lopen dus trek ik deze middag mijn hardloopschoenen aan. Aan opwarmen hoef ik niet veel tijd te besteden: de achterwand van de schuur had een grote schoonmaakbeurt nodig, ongeveer vijfendertig vierkante meter, meer dan genoeg om mijn spieren op te warmen.
Ik had het al vaak genoeg uitgesteld, dat schrobkarwei. Niet dat het hielp, uitstellen, de wand werd er niet schoner van bedoel ik, integendeel, steeds als ik aan kwam fietsen werd ik geconfronteerd met die vuilgrauwe wand die iedere keer weer een ietsepietsie vuiler was geworden en wist ik: die moet ik nodig ’s schoonmaken! Maar zo’n schrobklus (vijf-en-dertig-vier-kante-meters!) behoort niet tot mijn favoriete bezigheden. Toen de zomer overging in de herfst, en de herfst in de winter, had ik reden genoeg om nog even niet met water en zeep aan de slag te gaan!
Deze morgen ben ik zover. Gewapend met een emmer sop, een combinatie van groene zeep en soda, borstel en rubber laarzen, ga ik de groene aanslag onvervaard te lijf. Ladder, trap, tuinslang, werkkleding, je moet er veel voor over hebben! De voldoening is groot: terwijl groenbruin sop weg druipt komt stralend wit hout te voorschijn. Een buurvrouw maakt er een opmerking over. Ik neem het haar niet kwalijk, heb het zelf al geconcludeerd: ‘Goed werk…, je kunt tenminste direct zien dat de planken wit zijn!’
‘Zeker,’ antwoordde ik haar, ‘maar… hoe langer je iets uitstelt, hoe groter de bevrediging!’ Zij hoort het niet. Gelukkig! Terwijl ik het zeg, hoor ik een andere betekenis dan ik bedoel.
Vlak voor de Tacitusbrug – men is er bezig het talud opnieuw te bestraten – staat een grote groep konikpaarden trots bijeen. Ik tel minstens zeven veulens die nog dit jaar geboren zijn, maar het kunnen er meer zijn. Hun vacht is vuilwit als dat van wittebrood en steekt fel af bij de volwassen dieren. Een van hen beklimt een tante, nicht of oudere zus, gesteld dat er van verwantschap sprake is. Deze jonge hengst weet hoe hij zijn hoeven op de veel te hoge schoft van de volwassen merrie moet planten. Tante, nicht of oudere zus, kijkt op van haar bezigheden, ziet om naar zijn slappe geslachtsdeel alsof zij zeggen wil: ‘Vergeet je niet iets knaapje, vergeet je jouw kleine ventje niet?’
Schoonmaak! Terwijl ik langs de dijk ren denk ik aan mijn allereerste schoonmaakklusje in opdracht van een baas. Dat was bij Jan Rood, schildersbedrijf annex drogisterij in Spanbroek. Dertien jaar, gekleed in een witte schildersoverall en voorzien van borstels en een emmer sop daal ik de paar treden af. Het koekoeksvenster is reeds schoongemaakt door Jan’ vrouw – ik zie haar gezicht zo voor mij maar kan maar niet op haar naam komen – en de kelder voor een groot deel al uitgeruimd (zij was zwanger van Niels, iets wat ik toen niet wist, maar waarschijnlijk de reden dat Jan die kelder door mij liet schoonmaken.) Ragen en vegen, daarna plafond en muren afborstelen en witten, in die volgorde.
Een van de hoeken is vuilgrijsgroen – de kleur van onze schuurwand, vroeger op deze dag – van het doorgeslagen vocht. Schimmel groeit uit de randen. Een verfschraper moet uitkomst bieden maar krast onverwacht uitbundig in mijn oren. Op het hoogtepunt van dit doordringende krijsen, mergdiep, zie ik de rij flessen, zie hun sprankelend rode inhoud: Pleegzuster bloedwijn. Op de hals een rond etiketje met de afbeelding van een non. Hé, die fles is niet vol...!
De kurk komt gemakkelijk los. Ik snuif de warme geur op van de zware, versterkende wijn. Heerlijk! Nog eens snuif ik diep…
In mijn verbeelding dronk ik er flink van, in werkelijkheid zullen het enkele zuinige slokjes zijn geweest, Jan en zijn vrouw hebben er tenminste niets van gemerkt. Mijn weerzin tegen schrobben zal misschien in dat keldertje in Spanbroek geboren zijn.

vrijdag 3 mei 2013

Snippers

“Wat wordt het? Verdrinken of verbranden”, vraagt de oom van Wim, mijn oude zonnebloemvriend, zich hoofdschuddend af onderwijl hij de zolder van het huis van de klompenmaker, de vader van Wim, in ogenschouw neemt: die zolder is druk bevolkt door het klompenmakerechtpaar en hun zeven kinderen, het jongste zusje van Wim is tweeënhalf. Om weerstand te bieden aan de winterkou, het vriest stevig, steekt in het inspectieluikje van de schoorsteen een kachelpijp. De potkachel is loeiheet gestookt. Bij een klompenmakerij is aan brandstof nooit gebrek, Wim herinnert zich dat hij vele jutezakken met snippers hout hielp vullen voor het water kwam...
Nu ik over de dijk ren, met de Waal uitbundig in zicht, herbeleef ik ons gesprek van gistermorgen over De Watersnoodramp van 1926 in het land van Maas en Waal; komen vele gesprekken met Wim, over die ramp, als vanzelf bovendrijven. Om zich voor te bereiden op het hoge water heeft de klompenmaker zijn voorraad houtblokken vastgebonden. Veilig aan elkaar ligt de stapel naast het huis. Helaas rekende hij niet op de kracht van het water, zodat de hele stapel uiteindelijk zal worden meegesleurd, zoals het water ook doet met de vele kadavers van paarden en koeien.
Wim weet nog dat meerdere woningen door grote stukken hout, vaak halve boomstammen, zwaar beschadigd raakten. Ook het huis van zijn oom werd kapot gevaren en bleek nadien onbewoonbaar.
Twee grauwe ganzen, vader en moeder vermoed ik, dobberen op het grauwe water van De Loenensche Wel, hoeden hun vijf piepjonge pullen. Ik verplaats mij in de zevenjarige Wim in januari 1926: ik lig op mijn buik bij het trapgat en hoor Tonia, mijn jongste zusje, lispelen, en denk aan dat zwarte gat in de vloer, zie huiverend het water klotsen, donker en koud, vlak onder de houten zoldervloer, slechts enkele traptreden zijn nog droog. Ik steek mijn handen in het water: bah, ijskoud. Hoeveel dagen bivakkeren we al op zolder? Ik ben de tel kwijt en verveel mij stierlijk. Hé daar is het zuurkoolvat! De ronde vorm is in het donker nauwelijks te onderscheiden als het tegen een vloerbalk botst. Gelukkig is het vastgebonden aan de trap anders zou die zware ton allang het huis zijn uitgedreven. Hoe zou het zijn, in zo’n vat op het water te dobberen? Misschien wel helemaal tot aan de zee…
Wim weet niet wat zijn ouders dachten, hoe lang zijn ouders het op die kale zolder met zoveel kleine kinderen dachten vol te houden. Het zijn slechts snippers die hij zich er nog van herinnert: het water bleef stijgen en maakte het bivak op zolder onhoudbaar. Soldaten hielpen het gezin op een platte boot. Wim’ pa wees waar zij varen moesten om hagen en struiken te ontwijken. De hoge schoolzolder vormde een tussenstation. Van daaruit werden de bewoners van Leeuwen her en der geëvacueerd. De klompenmakerkinderen wilden echter niet van hun ouders gescheiden worden. Freule Verschueren hielp zodat het gezin samen werd ondergebracht. Waarschijnlijk in huize Insula Dei aan de Velperweg in Arnhem, een wezeninrichting, tegenwoordig verpleeghuis Insula Dei Huize Kholmann. De oom van Wim bleef er beroepsmatig hangen, hij kreeg het ketelhuis te onderhouden, zijn ouders schonken de freule uit dankbaarheid een gans in een rieten mand, hen bezorgd door Huisman die toen ook al een transportbedrijf in Beneden Leeuwen bestierde.
Terwijl ik weer naar huis ren herinner ik me dat wij, mijn broer Jan en ik, ons weleens gelukkig prezen dat ons huis niet gemakkelijk overstroomd kon raken omdat het op een klein stukje oud land tussen polders is gelegen. En in hoge nood zouden we onze toevlucht vinden in het Magdalenakerkje dat nog hoger ligt: “…desnoods trappen we de deur in!” Zo fantaseerden wij stoer, ook op die vroege ochtend van 1 februari 1953, tijdens onze tocht naar de kerk, zwaar onder de indruk nadat we via de distributieradio hoorden over de watersnoodramp die de Zeeuwen overkwam.
Ik vertrouw op onze dijken, vooral nu Willem-Alexander onze koning is!