zaterdag 30 maart 2013

Gevallen

Op de Van Heemstraweg, op het fietspad om precies te zijn, ligt een platgetreden kleurig figuurtje. Door mijn pas in te korten kan ik voorkomen het nog verder in het asfalt te persen.
Aan alles komt een einde, dat spreekt vanzelf. Maar niet ieder einde is zo triest als dat van dit kleine silhouet, zoals het onverbiddelijk maar blind naar de dunne grijze bewolking opkijkt, ondanks de vrolijke kleuren waarmee het van oorsprong bekleedt is. In mijn overgaan zie ik dat het om een gelukspoppetje gaat. Gezien de vele felle kleuren waarschijnlijk Boliviaans.
Dit nietig tableau brengt mij terug naar het indrukwekkende afscheid van deze morgen. Marleen kwam bijna dertig jaar geleden in ons leven om na een paar jaar te verhuizen. Wat ten slotte overbleef was een schrijfcontact: via wenskaarten  hielden wij elkaar op de hoogte van ons bestaan. Afgezien van de inhoud bracht iedere nieuwe kaart – van de kant van Marleen zelfgemaakte juweeltjes – een belangrijke boodschap over: ‘Wij zijn er nog!’
Daarmee bleef veel ongezegd. Wij werden ouder. Er was lief en leed. Onze kinderen groeiden op en vormden ieder een eigen gezinnetje. We werden grootouder.
Van meet af aan waren wij niet op de hoogte van de ernstige ziekte waaraan Marleen leed en die haar er tenslotte onder kreeg. Zij mocht slechts drieënzestig jaar worden.
Net voorbij de fruittuinen van Engelen overloop ik een blauwe reiger die een verwoede poging onderneemt om een molletje uit haar graafhoop op te pikken. Nooit eerder zag ik een jacht als deze van zo nabij. De grauwe vogel, waarschijnlijk een vrouwtje, staat met haar rug naar mij toe. Daardoor kan ik niet goed zien wat zij precies doet, hoewel ik haar flink in de verse molshoop aan de voet van haar lange stelten zie houwen. Zij ziet mij niet! Tot het moment dat ik voor haar hoorbaar ben. Dan gaat zij er schielijk vandoor. Met mol, of toch muis, kikker of vette naaktslak, in haar snep geklemd, vlucht zij geruisloos en ren ik richting verkeersbrug die gisteren haar naam kreeg: Tacitusbrug, naar de Romeinse staatsman en geschiedschrijver (ca. 55 tot 117 na Christus.)
Het afscheid vormde een sterk contrast met de kaarten. Marleen kreeg gaandeweg meer gestalte. Breekbaar in hun verdriet maar moedig in hun volharding spraken haar dochters, een kleindochter, echtgenoot en nichtje haar toe. De jaren tussen ons begin en dit einde vullend met betekenisvolle feiten. Aansluitend brachten wij Marleen in haar graf, zelfgekozen in de natuurlijke omgeving van het Bergerbos.
Op mijn weg terug zie ik vanaf een flinke afstand dat ik een rijpaard zonder bereider ga tegenkomen. Een aantal weken geleden ging mij hetzelfde overkomen, dacht ik. Met dit verschil dat ik het toen achterop liep. Het ging toen om een Bels, zo een met een kortgeknipte staart boven gespierde ronde billen, dat door een klein meisje aan de teugel werd meegevoerd. Wat er nu aan komt lopen is een slank dier dat veel weg heeft van Amerigo, je weet wel, het paard van Sinterklaas. Amerigo blijft in een rustige looppas. Hij trekt zich van mij niets aan en kijkt mij zelfs niet aan tijdens het passeren, een moment dat mij, ondanks mijn tamelijke onbevangenheid voor paarden, toch een spannend gevoel bezorgd. Na een halve kilometer ontmoet ik zijn aanvankelijke bereidster: Amerigo bleek geschrokken van een konik-hengst die plotsklaps vanuit de struiken tevoorschijn kwam. Haar rijdier bracht haar in ernstige onbalans waardoor zij is gevallen. ‘Mijn broer en zus zijn onderweg,’ zo stelt zij mij gerust.
Morgen nemen we afscheid van Toos, zus van onze schoonzus. Zij mocht achtentachtig worden, maar leefde al gedurende jaren in grote demente verwarring. Toch gaat ieder afscheid met verdriet gepaard. Hopelijk blijven we daarvan verschoont, tenminste voor de rest van dit jaar.

dinsdag 26 maart 2013

Lof

Vanachter het raam van mijn werkkamer zie en voel ik het voorjaar, maar ik laat mij niet foppen. Ondanks heldere zonneschijn komt het kwik maar een klein eindje boven nul en brengt de oostenwind dat voor het gevoel ver daar onder. Meerdere laagjes onder mijn windjasje en handschoenen, die blijken al snel de juiste remedie. En ferm doorrennen natuurlijk.
Op de Hommelstraat, diep in de berm van een bijna droge sloot, knipogen twee heldergele, verliefde sterretjes mij al van ver toe. Zij – bijna zeker van het geslacht zilverschoon – vangen comfortabel veel warmte van de zon en kozen bovendien een standplaats dat hen beschut tegen de kille wind. Ik weet hoe behaaglijk zij zich voelen: op ons terras was het lekker warm, maar dan wel strak tegen de huiskamerramen.
Misschien dat de tere gele bloempjes mij herinneren aan het krantenberichtje van deze morgen: Herman Emmink overleden. Hij zong immers over tulpen uit Amsterdam. Ik bracht hem ook altijd in verband met een kraam met bloemen op het station: “’k Heb mooie tulpen, hyacinten en narcissen. Ze komen vers van de veiling uit Lisse …” Ongeacht ik dat lied altijd met een vet Amsterdams accent hoorde zingen. Het is dan ook niet van Herman, maar van Helma en Selma. De tekst van dat liedje leerde ik van Jaap, onze buurman. Hij zong het soms als we in zijn schuur aan het werk waren.
Jaap had een tuinderij. Toen ik nog een Lagere School Jongen was hielp ik hem vaak. De dubbeltjes en kwartjes die ik daarmee verdiende waren welkom in ons grote gezin. Ik was graag bij Jaap. Hij vertelde mij altijd het hoe en waarom van de dingen die we deden. Witlof vond ik een van de meest intrigerende gewassen. Bij het wieden en uitdunnen – er mochten niet te veel plantjes bij elkaar staan – en opnieuw wieden, leek het in niets op die mooie witte kropjes en dacht ik dat Jaap mij voor de gek had gehouden. Ik moest geduld hebben. In het vroege najaar rooiden we de pennen met een riek, voorzichtig om ze niet te breken en legden ze in een nette rij zodat Jaap het blad kon afsteken. Vervolgens zetten we ze in een kuil mooi rechtop en bracht Jaap er een dikke laag tuinaarde op. Alles handwerk. Daar in het donker voltrok zich het wonder: duizenden stevige kropjes lof. Werkelijk prachtig!
Buiten stond vaak een schrale wind, zoals vandaag. In de schuur torenden aardappelkisten met pas geoogste witlofstruikjes rondom ons. De bedoeling van ons werk was om de witlof een mooie uitstraling te geven zodat er een hogere prijs zou worden geboden. Dat was tenminste wat Jaap beweerde. Het vuile blad verwijderen, de kropjes op grootte sorteren en vervolgens netjes in ondiepe houten bakjes leggen. Die bakjes bekleedde ik vooraf met vellen paarsblauw papier, en naderhand werden deze vellen dichtgevouwen om het daglicht buiten te sluiten. Geregeld zette Jaap een lied in. Vaak over een jongen bij de oude kerkmuur, een wenende kikvors of het meisje dat fris en blozend tussen haar bloemen stond.
Bij de verkeersbruggen geeft een gehelmde heer uitleg aan een groepje dames en heren. Allen in oranje hesjes. Dat doet mij denken aan de mond-, kaak- en aangezichtschirurg, Martien de Koning, die vanmorgen het werk, verricht aan Riky’ boven en onderkaak, voor de laatste keer controleerde.
Martien kwam zoals gewoonlijk vrolijk, jaswapperend binnen, omringd door een flink gevolg van coassistenten en studenten. Ook zij waren zonder uitzondering witgejast, hoewel dat niet het belangrijkste verschil is met de groep hier onder de brug.
Over het resultaat toonde Martien zich dik tevreden: ontslag, na bijna zes jaar kaakchirurgie en orthodontie! Maar, belangrijker nog, Riky is in haar nopjes. En ik ook. Dus: alle lof!

vrijdag 22 maart 2013

Beelden

Weer tref ik een verkillende oostenwind die maakt dat we nog niet echt afscheid van de winter kunnen nemen. Ik ren er op de Hommelstraat schuin tegenin en herinner mij een SMS vanuit Australië, Jesse en Rima genieten daar hun huwelijksreis. Dat berichtje duidt een groot verschil: ‘…wij zitten lekker aan het bier. Heerlijk gezwommen in de Bondi Beach. De golven waren enorm…’
Ik verbeeld mij die golven. Hoe zij vanuit de branding komen rollen; hoe ik mij daarin begeef, mij overgeef zodat ik hen bedwing. Ik ervaar deining, geholpen door de wind. 
Vanuit de kale bomen naast de dijkopgang, word ik optimistisch verwelkomt door een koor die de branding in mijn hoofd overstemt. Vele vogels zingen samen hun lentelied richting snijdende wind. Dit blije gevoel past naadloos bij de laatste paar uren voordat ik in mijn hardloopschoenen schoot…
Als ik bij het schoolplein van de Triangel arriveer heb ik nog niet echt een idee van de middag. Oké, we gaan naar Theater het Badhuis. Daar gaan de kinderen van de groepen vier, vijf en zes een voorstelling van het Kwatta Jeugdtheater bekijken. Het schoolplein is vol joelende kinderen. De wind blaast mij kleumend tegen het hek. Ik wacht, samen met mij onbekende ouders en grootouders. Mijn kleinzoon kan ik nergens ontdekken totdat hij mij, toch nog onverwacht, verwachtingsvol begroet.
Naast Koen mag ik Sietse (met twee essen), Nikki en Tijl vervoeren, in optocht naar Nijmegen Oost. Op zoek naar dat theatertje. Het zal wel in de buurt van Sportfondsenbad Oost zijn (in dat oude bad ging ik soms met Riky zwemmen. Wij hadden toen stevige verkering.)
Iets te vroeg arriveren wij bij het Badhuis. De kinderen – wat zijn het er véél – mogen op bankjes in theatervorm zitten. Zij worden geëntertaind zodat de rust in de ontvangruimte terugkeert. Wij chauffeurs, genieten ook van het spel: “Wie is de moordenaar?” Ik vind het programma: “Hou van die hond”. Het belooft “… een stoere poëtische voorstelling…” Ik moet maar kan bijna niet wachten!
Onderaan het dijktalud tornt een jonge vrouw met twee honden tegen de wind in. Het lijkt erop alsof de uitgelaten dieren stevig aan haar moeten sjorren. Ik ga op dat moment bijna als vanzelf doordat diezelfde wind mij stevig in de rug blaast. Maar gaat het wel goed met die dame? Ik zie haar wankelen, toch? Ik voel de behoefte om haar toe te schreeuwen, om de dijk af te rennen. Op dat moment draait zij zich resoluut om, rukt de dieren terug en kiest voor de minste weerstand. Ik ren gerustgesteld verder.
Juffrouw Stretchberry in lokaal 105 schrijft op het schoolbord: Gedichten. Jack maakt zijn enthousiaste entree. Begroet ons ingetogen, leest het bord en maakt ons deelgenoot van zijn vooroordeel: ‘Ik wil het niet!’ Want gedichten zijn iets voor meisjes. 
Wij worden getrakteerd op een bijzonder spel, boordevol kleine animaties (ter plaatse opgebouwd, gefilmd en ter ondersteuning getoond. Een vondst!), over een breekbare jongen met een hoofd vol beelden die daar met veel moeite woorden voor vindt. Woorden die met een beetje hulp van de juf als vanzelf veranderen in gedichtjes, kleine pareltjes van eenvoud. Het stuk zit boordevol emoties: een gedicht over een blauwe, bespatte auto die door een woonstraat scheurt wordt gaandeweg ingevuld zodat Sprint, en Jack’ liefde voor dit uit het asiel geredde dier, opnieuw tot leven komt. Prachtig, klein, inventief, creatief, simpel, ontroerend.
Als de lichten aangaan zoeken sommige kinderen naar hun ouder hogerop. Witte gezichtjes. Nog geheel onder de indruk. Ik zie mijzelf weer buiten op straat lopen na een van mijn eerste voorstellingen.
Nikki heeft een kat en twee goudvissen. Gedichtjes maakte zij nog niet.
Fijn dat ik dit mocht meemaken, maar zonde dat de politiek zo moeilijk doet over subsidie voor Kwatta.

Hou van die hond
Een waar cadeautje.
Zomaar gekregen,
niets voor gedaan.
Of toch?
Ach ja, opa zijn...!

dinsdag 19 maart 2013

Doortrapt

In Rome scheen de zon vanmorgen uitbundig; Petrus toonde clementie met duizenden bezoekers tijdens de inauguratie van Franciscus, zijn 266ste opvolger. Bij ons verbergt de zon zich zodat ik onder een grauw wolkendek ren.
Op de Waalbandijk kruisen twee eksters mijn blikveld. Zoals ik hen zie, als silhouetten afstekend tegen een wolkenformatie in de kleur van de diepzee, lijken zij jagende pijlstaartroggen en waan ik mij voor korte tijd in een natuurfilm. Nu kun je veel over eksters beweren maar zwemmen hoort daar niet bij. Stelen! Ja, stelen kunnen zij minstens zo goed als hun verre verwanten. Ik hoorde een politiecommissaris een paar dagen geleden in het achtuur journaal beweren dat dieven als zwermen sprinkhanen op zijn stad neerstrijken en zich volvreten.
“Mijn eksters” zijn derhalve niet verantwoordelijk voor de golf aan inbraken die onder meer over Rotterdam spoelt. Daar gaan de laatste weken bij opkomende duisternis buurtgenoten op pad om hun woonomgeving te controleren – dat lijkt een zeer onaantrekkelijke en bovenal gevaarlijke onderneming. De Rotterdamse politie zegt, bij monde van eerdergenoemde commissaris, drones in te willen zetten. Zij hebben daarbij de wind in de zeilen want ook de Tweede Kamer juicht de inzet van onbemande vliegtuigjes toe. En onlangs las ik in een artikel, in Know How meen ik, dat de opperste leiding van de VS opdracht gaf tot het ontwikkelen van een drone ter grootte van een motvlinder – geen wolken spreeuwen, maar vliegtuigjes die moeten helpen om de plannen van mogelijk vijandige types vroegtijdig te achterhalen; de Gelderlander van deze morgen: de seniorenpartij VSP heeft gisteren aan de Nijmeegse burgervader, Hubert Bruls, gevraagd “…of de politie de drones in de nachtelijke uren boven woonwijken in de stad kan laten vliegen om ‘verdachte personen’ op te sporen.”
Tegenstanders zijn bang voor onze privacy, zij vrezen een pandemie. En dat zal niet lang duren: al meer dan honderd Nederlandse bedrijfjes zijn actief met drones.
Persoonlijk heb ik niets tegen de inzet van stiekeme vliegtuigjes. Dat je voortdurend in het oog wordt gehouden? Nou en? In drukke winkels beklaag ik mij toch ook niet dat er tientallen mensen zijn die getuige kunnen zijn van mijn handelwijze. Mogen die daar vanwege mijn privacy dan ook niet zijn? Oké, deze vergelijking gaat misschien een beetje mank, maar het komt echt dicht in de buurt. Het is maar waar je aan gewend bent. Drones zullen diefstallen niet voorkomen en dat geldt ook voor het winkelend publiek.
Even terzijde: er winkelen de laatste tijd opvallend vaak grijsaards bij C1000 proletarisch. Bij aanhouding lijken zij zielig maar blijken doortrapt! De eigenaren geven hun caissières les zodat zij klanten op een sociaal aanvaardbare wijze kunnen vragen of zij hun tas mogen inspecteren!
De pylonen van de nieuwe verkeersbrug hebben hoedjes opgezet. Zij lijken nu veel meer op hun neven die het dek van de oude verkeersbrug hoog houden. Ik word begroet door het bonkende hameren van een pneumatische sloper die het laatste paar hulppijlers neerhaalt, zoals ik ook getuige mocht zijn van het eerste paar. De zachte huidjes van de wilgenkatjes nabij de sluis in de Uiterwaard, staan in schril contrast met de lawaaiige sloperij.
Eens in 1988 kwamen wij diep in de nacht thuis. Geen sleutels! Over de schutting van de buren kon ik in ons schuurtje komen. Dankzij diezelfde schutting bereikte ik met de bezem net het dakraam van het slaapkamertje van Timothy. Hoe ik ook bonkte, de rots bleef slapen! Met een stevige schroevendraaier kreeg ik een klein ruitje uit de voordeur. Ondertussen maakte ons gerucht buren attent. Terwijl wij vóór bezig waren in te breken, was de politie aan de achterzijde reeds met grote schijnwerpers in de weer. Daarvan merkten wij niets en zij niets van ons.
Waren er toenmaals drones in de lucht, wellicht hadden wij op het politiebureau mogen slapen!

vrijdag 15 maart 2013

Hoedjes

Een wilde eend, een woerd nog niet in prachtkleed, dobbert in de sloot bij het land van Thé aan de Hommelstraat. Terwijl ik langs ren reikt het dier zo diep dat slechts zijn achterlijf tot aan de flanken boven water blijft.
Ter plaatse drijft een laag bruingekleurde drab op het water. Vermoedelijk resten van waterplanten en rottend boomblad. Op die plaats zou ik niet gaan zwemmen! Hoe behouden eenden hun mooie kleuren? In zulk smerig water, zonder ooit te douchen. Hun verenpakje blijft mooi schoon. Wat een gedoe hebben wij met ons velletje!
De natte sneeuw petst op mijn brillenglazen nu ik richting Waalbandijk ren. Ik denk aan een foto van een wel heel bijzondere kip. Als dat beest bij die eend terecht zou komen, zal zij veel poetswerk moeten verrichten.
Ik weet niet meer precies hoe ik aan de foto kom en ben de beschrijving ervan kwijt. Ik noem haar voor het gemak Krulkip, en dan bedoel ik dus geen krielkip. De kleur van haar veren is oranjebruin als dat van uitgedroogde winterpenen. Een toevallige afwijking in een gen zorgde voor gekrulde veren. Die hoofdtooi! (Niek en Koen liggen in een deuk als ze dat plaatje zien.) Het softe hennetje zou zo de eerste prijs in een carnavalsoptocht winnen!
Bij de tegenwoordige stand van de gentechnologie zouden dames zo’n Krulkip-gen in kunnen laten bouwen, dan hoeven zij met de aanstaande kroning niet driftig op zoek naar bijzondere hoedjes!
Toen ik de foto van Krulkip voor de eerste maal zag dacht ik aan een boek dat ik in 1964 las. Ik weet dat nog zo goed omdat ik in Medemblik bij een collega in de kost was. Lezen was het voornaamste dat ik toentertijd in mijn kleine kamertje doen kon, of naar het café om te biljarten. Maar dat terzijde.
Het verhaal “De schreeuw van de kasuaris”, speelt in de regenwouden van Nieuw-Guinea. Spannend! Het ijselijke schreeuwen van die loopvogel heeft te maken met het verdwijnen van wetenschappers. Maar hoe? Als ik over het schreeuwen van dat beest las, hoorde ik weer mijn zusje Wilma. Het gebeurde een aantal jaren eerder, toen zij nog Willie werd genoemd. Willie brak haar bovenbeen bij een spel op een boerenwagen. Hoewel ik niet ter plaatse was hoorde ik haar gillen! Het gekke is dat Wilma er nauwelijks tot geen herinnering aan heeft.
Op de terugweg, net voorbij de verkeersbrug, tref ik Wim P. Hij staat met zijn camera in de aanslag; kiest mij als voorgrond voor een Brugfoto! Hij zal ze doormailen. Ik ren extra snel op huis aan, nieuwsgierig naar het resultaat.
Terug naar 1964. Voor de keukenspiegel staan zij, mijn zusjes. Lange tijd. Met een kammetje fluks op en neer door een pluk strakgetrokken haren. Allengs ontstaat een hooiberg op hun hoofd. Naderhand, met engelengeduld – dat slechts kan worden opgebracht door meisjes-die-mooi-willen-gaan – worden de bovenste haren glad gekamd zodat een helm-vormig kapsel ontstaat: de helm van een kasuaris; de tooi van Krulkip!
Ik bekeek dat gedoe vaak vanaf de keukentafel. En soms, vlak voordat Afra of Ria of Corrie of .. met behulp van een spuitbus het resultaat vast ging leggen, riep ik paniekerig: ‘Wacht, daar steekt nog een pluk uit!’ Uiteindelijk moest er een tweede spiegel aan te pas komen en klonk het: ‘Het zit wél goed! Rotjong!’
Die kasuaris. Ik wist natuurlijk niet hoe zo’n dier er uit ziet. Internet en Google waren nog bijna een eeuw van mij verwijderd! Ik moest het doen met de beschrijving. Voor mij werd dat een overmaatse kip met veel te lange poten. Uitgedost met een helm dat uit vergroeide veren bestaat. Ik stelde mij een Huzarenhelm voor.
Maar nu ik Krulkip zag… Definitief: het getoupeerde kapsel van mijn zusjes! 

dinsdag 12 maart 2013

Foetsie

Terwijl ik op de Hommelstraat ren besluit ik een andere route te lopen. Misschien vanwege het conclaaf, om de honderdvijftien kardinalen later vanmiddag in de Sixtijnse Kapel. Het lijkt een schoolreisje voor jongens. Ik peins daarover. Hoe is het om daar te zijn? Van een kant aangenaam met mannen onder elkaar, maar op den duur oersaai, vrees ik.
Een kraai op een hoge tak heeft zijn borst breeduit gezet. De deftige vogel voelt zich wellicht belangrijk vandaag, maar het kan ook zijn vanwege de koude noordoostenwind. Hij schudt zijn jacquet nog eens extra in vorm en geeft ongekruid commentaar op mijn gedachten, krassend: ‘Tja-tja-tja…, tja!’ 
Gek genoeg brengt de mening van de kraai mij terug naar ons bezoek aan een zieke vriend, nog maar een paar uur geleden. Bij mijn eerste blik op hem ging door mij heen dat ik hem voorzichtig moet knuffelen: voor ons staat een breekbare vent aan wie duidelijk zichtbaar is dat hij gedurende de laatste twee maanden bijna vijftien kilo lichaamsgewicht verloor. Maar in zijn holle gezicht bespeur ik ook hoop en de eigengereide blik van een moedige jongen die kost wat kost wil overleven; er nog vele jaren wil zijn voor zijn partner, kinderen en kleinkinderen. En omdat het leven zo mooi is. Natuurlijk! Het bericht dat hij geopereerd kan worden voedt die hoop in belangrijke mate!
Tja, hoe reageer je als je te horen krijgt dat je alvleesklierkanker hebt?
Aan het begin van het vorige jaar kregen wij het bericht mee naar huis dat de cystes die Riky in haar buik bleek te hebben, kanker zou kunnen betekenen. Zou kunnen. Onzekerheid dus. Natuurlijk probeerden we te vertrouwen, maar speelden er ook scenario’s met een verkeerde afloop door ons hoofd. René Diekstra verwoordt helder in “De last van Onzekerheid” (vanmorgen in de Gelderlander) hoe hij en zijn vrouw zo’n misschien-kanker-bericht verwerkten, en dat was nagenoeg zoals wij dat toen hebben ervaren: ‘…dat we opeens in een andere wereld waren terechtgekomen. De wereld van mensen die wél iets hebben, kanker zelfs. De wereld van operaties, bestraling, chemo, haaruitval, pruiken, aftakeling, dood.’
Voor ons pakte het goed uit. Maar voor Peter en Loes is er geen onzekerheid meer, ook al duurde die lang. Te lang. Peter heeft kanker.
Eenmaal op de dijk richting Weurt, ter hoogte van de Kloosterstraat, vraag ik mij af hoe het met de verkrottende woning van de familie Janssen zal zijn. Tegenover die plaats, in de uiterwaard tussen de dijk en een wilde bossage van bomen en struiken, staat een kudde konikpaarden. Ik tel negenentwintig dieren. Zij staan lekker uit de wind, te vreten van het magere gras en zich op te warmen aan de al even magere voorjaarszon, die tegelijkertijd dit tafereel magnifiek belicht.
Ik beschik niet over een camera maar dat geldt niet voor de man of vrouw die zich gedekt tussen de struiken ophoudt en daar wellicht een ‘heel rolletje’ staat vol te schieten. Even overweeg ik de mogelijkheid de fotograaf mijn e-mailadres toe te schreeuwen, maar dan jaag ik de paarden weg.
Ik maak mij met moeite los van dit schouwspel. Eerst dan valt mijn oog op een grote aluminiumkleurige container en denk ik, ha, er gaat iets gebeuren! Om direct daarna vast te stellen, het is al gebeurd. Het huis van Janssen is foetsie! Hier en daar is slechts een slordig hoopje puin achtergebleven. Nu weet ik waarom ik in deze richting wilde rennen! (Wil je nog iets zien van dit karakteristieke huis? Dat kan!)
Het is vreemd gesteld met het leven. Niets is er voor de eeuwigheid. Wij weten dat we moeten sterven, dat wij plaats moeten maken voor nieuw leven. Maar als dat plotseling dichtbij dreigt te komen? Tja! 

zaterdag 9 maart 2013

Broodkorstjes

Een grijze morgen en een kille regen die van geen ophouden weet.
Langs mijn parcours tref ik slechts enkele Die Hards die zich niet laten weerhouden. De meesten van hen vergezellen een of meer honden, verschuilen zich onder een paraplu of zitten op een racefiets. Bij het passeren van de twee hardlopers krijg ik een gevoel van verbondenheid, sterker dan gewoonlijk vanwege dit onvriendelijke weer: ‘Ha, goed dat ook jij regen en kou weerstaat om even lekker te rennen!’ En dat gevoel heeft niets te maken met het feit dat een van hen Nicky is, mijn (aangetrouwde) nichtje.
Op de Tempelstraat rijdt een automobilist met te hoge snelheid tegen een drempel op, ondanks de 30 kilometer zone. Ik zie ruimte tussen zijn voorwielen en de straatstenen. Dat brengt mij terug naar “Op naar stuurloze auto”, een artikel van Paul Bots in de Gelderlander van deze morgen. De visionaire hoogleraar Wim de Ridder weet het zeker: vanaf 2025 hoeven we niet langer zelf achter het stuur van onze auto’s te kruipen. Ik kan bijna niet wachten tot het zover is.
O, ik geef toe, er was een tijd dat ik autorijden nog leuk en spannend vond. Dat begon op het schoolplein in Spanbroek. De jongerenbeweging zorgde voor een kartbaan. Aanvankelijk overheerste angst want zo dicht bij de grond leek dat lawaaiige wagentje wel erg graag en erg snel met mij te willen gaan. Het was absoluut niet gemakkelijk het razende ding tussen de strobalen te houden! Maar na een paar voorzichtige rondjes kreeg ik controle en sloeg de opwinding toe; voelde ik het bloed in mijn keel kloppen en wilde dolgraag de snelste tijd noteren! Maar dat kwam er niet van, voor zover ik mij herinner. Deze eenmalige kartrace-ervaring maakte dat ik verlangend uitzag naar het tijdstip waarop ik rijles kon gaan nemen.
Ter hoogte van de laatste elleboog in de Hommelstraat wordt de grauwe dag opgevrolijkt door het lied van een zanglijster. Het doet zijn uiterste best hoewel het een beetje dunnetjes klinkt. Het beestje voelt wellicht dat er weer een aantal dagen met vorst aan komen en het nog te vroeg voor een nestje is. Toch is zijn lied bijzonder; in plaats van drie keer, wat gebruikelijk is, herhaalt de zanger ieder riedeltje vier keer. Jammer dat hij niet met mij mee vliegt; mij souffleert: 'Het wordt lente, het wordt lente, het wordt...'
Over een aantal jaren is autorijles helemaal niet meer nodig. En zijn er geen gevaarlijke situaties meer zoals tijdens mijn thuisrit, gistermiddag vanuit Almelo. Daar kwamen we met honderdvijftig Zonnebloemvrijwilligers bijeen in een Kgotla proces, de eerste van negen bijeenkomsten, om mee te praten over de toekomst van onze Nationale Vereniging. Op de A1, ik reed helaas in de avondspits, rijden veel automobilisten op topsnelheid akelig dicht op elkaar. Bijna alsof zij veronderstellen dat strobalen uitkomst zullen bieden als het misgaat! Er hoeft inderdaad maar een kleinigheid te gebeuren of er knalt er een op zijn voorganger, met alle ellende van dien. Gelukkig gebeurde er niets.
In Nevada, Amerika wordt al proefgedraaid met de zelfsturende auto (zie ook "Nachtmerrie"). Voor ouderen houdt dit de belofte in dat zij niet langer thuis hoeven wachten tot een van de kinderen hen komt halen. Gewoon met de auto naar het hoge water gaan kijken, doen zoals in je op komt! Bij aankomst op de Waalbandijk speurt het portier rond om te zien of het zichzelf veilig kan openen, en met het openen ontvouwt zich jouw rollator…
Terug op de Tempelstraat zie ik een oudere dame, uitgerust met een helblauw regenkapje, broodkorstjes strooien. Ik bespeur de neiging haar te adviseren die zelf te consumeren: de eendjes sterven immers vroegtijdig vanwege dit mensen-eten. Verderop wacht haar auto met oplichtende waarschuwingslampen. Even waan ik mij in de toekomst!

dinsdag 5 maart 2013

Onderuit

Dit keer had ik mijn impulsen beter niet moeten onderdrukken. Een korte hardloopbroek en een dunner shirt waren echt beter geweest. Als ik bij de afslag naar de Uiterwaard arriveer trek ik de ritsjes onder in mijn broespijpen open. Het breng geen merkbare verkoeling.
De relatief hoge temperatuur, samen met een berichtje van Nu.nl dat zich tussen mijn oren heeft weten te nestelen, maakt dat ik mij sneller vermoeid voel dan gewoonlijk. Onderzoekers van de Universiteit van Kopenhagen vonden uit dat, vrij vertaalt, de aanmaak van serotonine, doordat ik ren, in eerste instantie een prettig gevoel geeft, maar dat aanhoudende productie een sterk vermoeidheidssignaal in mijn hersenen veroorzaakt om dat vervolgens naar mijn spieren te transporteren.
Toch, na de vele sombere winterdagen, voelt het glorieus om in dit zonbeschenen landschap te mogen rennen; de vogels, de mensen, de schapen, alles en iedereen klinkt en gedraagt zich anders. Hoewel het beeld van de halfwilde paarden en runderen die zich kort bij de Waal ophouden, weer beter past bij de winter: in hun dikke wintervachten verdringen zij zich rond balen hooi, daar achtergelaten om het gebrek aan voedingsgewassen te compenseren.
Ik ren al vlak bij de verkeersbruggen als ik aan die arme Caroline Guy denk. Een blok ijs met een doorsnede van negentig centimeter sloeg jongstleden vrijdagavond door het dak en de vloer van haar caravan. En het was geen consumptie-ijs!
Nu ik aan deze opmerkelijke gebeurtenis denk, herinner ik mij een mop. Het is de allereerste die ik hoorde, terwijl ik toch al in de vijfde klas zat. Meester Pannemans kondigde aan dat hij ons een klein verhaaltje wilde vertellen. En nog onbewust van het soort verhaal schoten wij rechtop in onze schoolbanken. Allemaal, zonder uitzondering, want onze meester kon boeiend vertellen.
‘Er was eens,…’ zo ving hij aan, en onderwijl kwam hij achter zijn lessenaar vandaan om door het klaslokaal te gaan ijsberen en werd het zo stil dat wij zijn schoenzolen hoorden piepen…
Een moeder werd erg boos op haar zonen zodat zij hen rechtsreeks en zonder eten naar bed joeg. Die jongens, Joop en Piet, hadden in die tijd bijnamen. De oudste werd Spikkeltje genoemd, vanwege zijn vele sproeten, en de ander Pudding omdat hij zo graag en zo veel pap at. Die jongens verveelden zich dood want waren nog lang niet aan slapen toe. Piet (Pudding dus) zegt tegen zijn broer dat hij nodig moet (en vroeger had men geen WC in huis, laat staan boven!) Ondanks Joop het zijn jongere broer ontraadt roept Piet naar zijn moeder. Zij weigert het hem, ongeacht hij smekend vraagt: ‘Toe nou Moeke, ik moet zo nodig!’ Na stevig beraad en oplopende nood besluit het joch om uit het raam te gaan hangen. Na korte tijd klinkt beneden de voordeurbel. Moeder doet open. Zij schrikt van de heer aan de deur: ‘Wat ziet u er uit! Hoe komt dat?’
‘Hoe komt dat, hoe komt dat?’, zegt de heer haar onbeleefd na. Iemand heeft iets uit uw venster laten vallen!’ Moeder schrikt. Zij herinnert zich de grote nood die haar zoon Piet zei te hebben. Bedremmeld vraagt zij: ‘Was het Pudding?’
‘Nee…’, schreeuwt de heer, ‘niks pudding… HET IS POEP!’
Het duurde lang voordat de klas was uitgelachen. En meester Pannemans lachte het luidst van alleman. Hij had geluk dat ondertussen de schoolbel ging zodat er geen reprimande van bovenaf volgde.
Poep, dat was het grootste bestanddeel van het stuk ijs dat een krater in de grond onder de tijdelijke woning van de Britse sloeg. Terwijl ik via de Uiterwaard weer naar huis ren probeer ik vruchteloos te bedenken hoe zo’n grote hoeveelheid uit het toilet van een vliegtuig kon lekken.
Het was dikke pech voor Caroline, dat niemand ‘onderuit’ schreeuwen kon.

vrijdag 1 maart 2013

Gat

Vandaag begint de meteorologische lente. En hoewel het niet de echte is, verheugde ik mij al op zonnewarmte voor dit hardlooprondje. Door het immer grauwe wolkendek lukt het haar echter niet mij te verwarmen.
Toch werd het een mooie dag. Hassan, de jonge gastvrije kapper die net zo goed komediant kan zijn, knipte mij nooit eerder. Hij begon zijn voorstelling met te vertellen hoe ik het liefst geknipt wil worden. Op zijn vragende blik moest ik mijn wedervraag stellen: ‘Kan dat ook met een tondeuse?’ Hassan lacht hoogst aanstekelijk, loopt zoekend zijn salon rond en toont triomfantelijk zo’n apparaat.
Ook nu ik hier over de Waalbandijk ren en zie hoe een van de oudere dijkbewoners moeiteloos een volle afvalcontainer naar de straat rolt, door het zware ding aan de trekhaak van zijn auto te hangen, zie ik Hassan lachen en zoals ik, zijn duim goedkeurend naar dat oudje opsteken. 
In die stemming liep ik kort na de middagboterham naar de school van onze kleinkinderen.
Koen vroeg mij al weken geleden: ‘Opa, kom je naar de maandsluiting?’
De hele aula zit bomvol. Voornamelijk kinderen, van klein naar groter (de brandweerman in mijn buurvrouw zou het er benauwd van krijgen!) Dankzij de toneelverhoging hebben Koen en de rest van de klas van Bas, net voldoende ruimte voor hun spel.
Twee omstandigheden maken het mij moeilijk de voorstelling goed te volgen: het luidruchtige enthousiasme van de kleine toeschouwertjes en, vooral, mijn kleine buurvrouw in haar buggy. Wij zijn op slag verliefd! Doordat ik bij de kinderen op de vloer zit, zijn onze hoofden dicht bijeen. Lotte, als ik het goed heb verstaan, kriebelt al spoedig in mijn oor, knijpt in mijn neus en probeert een vingertje tussen mijn tanden te wringen. ‘Ik vind jou lief’, zo laat zij mij ontwapenend weten. ‘Dat is dan wederzijds’, fluister ik in haar oor. Ondertussen wordt het toneel gevuld met kinderparen die steeds een bepaalde sport uitbeelden. Vooral de frêle judoka’s krijgen de lachertjes op hun hand, als de een haar tegenstreefster omblaast en de ander dat kunstje met haar wijsvinger evenaart. Lotte doet daar hartgrondig aan mee en wringt ondertussen haar schaapje in mijn handen om het voor haar te laten dansen.
Langzaamaan begrijp ik dat het om de uitbeelding van Olympische sporten gaat. Dan gebeurt het…
Nu ik op dat moment terugkijk, in de werkelijkheid van de Uiterwaard waarboven een buizerd bidt voor een verlate lunch, stel ik mij voor dat Koen ooit de geschiedenisboekjes haalt als de hedendaagse Hansje Brinker. En dat dit Dekkertje, zijn opa, dan mee snoept van zijn roem! Want het gebeurt niet alle dagen dat jouw kleinzoon een grootheid als Pieter van den Hoogenband van de verdrinkingdood redt! Dat jouw nazaat mede Gouden Plakken veroorzaakt! Oké, het was niet een gat als dat van Hans, dat Koen dichtte. En zelfs niet het verse gat – een sinkhole – dat vandaag in Brandon, Florida ontstond en waarin een slaapkamer met diens bewoner verdween. Maar toch…
Kleine Pieter krijgt zwemles maar kan, ondanks zijn zwembandjes niet drijven. Koen duikt hem reddend na. De zaal joelt en klapt. Ladyspeaker wil iets zeggen. Er wordt om stilte gemaand. Lotte schreeuwt, onder mijn aanvoering, haar kleine longen uit haar lijf: ‘Stil!’ En nog eens ‘Stil!,’ gevolgd door ‘ssssssttttt…’, met haar vingertje op haar lippen.
“20 jaar later”, zo vermeldt een klein bordje; Pieter duikt, crawlt, maakt zijn beroemde keerpunt. Donderend applaus. Lotte kraait van pret en ik met haar.
Op mijn keerpunt ontmoet ik een Toldijker (Groningen). Samen kijken wij naar de bijna voltooide verkeersbrug. Het gat is gedicht! We praten over de gasboringen en onze kleinkinderen in Beuningen. De Groningse opa fietst naar die van hem. Ik ren naar huis en realiseer mij dat wij, Lotte en ik, geen afscheid namen. Dat valt in het niet bij die sinkhole in Amerika. In een erge nachtmerrie overkwam het mij: vallen zonder eind!