dinsdag 26 maart 2013

Lof

Vanachter het raam van mijn werkkamer zie en voel ik het voorjaar, maar ik laat mij niet foppen. Ondanks heldere zonneschijn komt het kwik maar een klein eindje boven nul en brengt de oostenwind dat voor het gevoel ver daar onder. Meerdere laagjes onder mijn windjasje en handschoenen, die blijken al snel de juiste remedie. En ferm doorrennen natuurlijk.
Op de Hommelstraat, diep in de berm van een bijna droge sloot, knipogen twee heldergele, verliefde sterretjes mij al van ver toe. Zij – bijna zeker van het geslacht zilverschoon – vangen comfortabel veel warmte van de zon en kozen bovendien een standplaats dat hen beschut tegen de kille wind. Ik weet hoe behaaglijk zij zich voelen: op ons terras was het lekker warm, maar dan wel strak tegen de huiskamerramen.
Misschien dat de tere gele bloempjes mij herinneren aan het krantenberichtje van deze morgen: Herman Emmink overleden. Hij zong immers over tulpen uit Amsterdam. Ik bracht hem ook altijd in verband met een kraam met bloemen op het station: “’k Heb mooie tulpen, hyacinten en narcissen. Ze komen vers van de veiling uit Lisse …” Ongeacht ik dat lied altijd met een vet Amsterdams accent hoorde zingen. Het is dan ook niet van Herman, maar van Helma en Selma. De tekst van dat liedje leerde ik van Jaap, onze buurman. Hij zong het soms als we in zijn schuur aan het werk waren.
Jaap had een tuinderij. Toen ik nog een Lagere School Jongen was hielp ik hem vaak. De dubbeltjes en kwartjes die ik daarmee verdiende waren welkom in ons grote gezin. Ik was graag bij Jaap. Hij vertelde mij altijd het hoe en waarom van de dingen die we deden. Witlof vond ik een van de meest intrigerende gewassen. Bij het wieden en uitdunnen – er mochten niet te veel plantjes bij elkaar staan – en opnieuw wieden, leek het in niets op die mooie witte kropjes en dacht ik dat Jaap mij voor de gek had gehouden. Ik moest geduld hebben. In het vroege najaar rooiden we de pennen met een riek, voorzichtig om ze niet te breken en legden ze in een nette rij zodat Jaap het blad kon afsteken. Vervolgens zetten we ze in een kuil mooi rechtop en bracht Jaap er een dikke laag tuinaarde op. Alles handwerk. Daar in het donker voltrok zich het wonder: duizenden stevige kropjes lof. Werkelijk prachtig!
Buiten stond vaak een schrale wind, zoals vandaag. In de schuur torenden aardappelkisten met pas geoogste witlofstruikjes rondom ons. De bedoeling van ons werk was om de witlof een mooie uitstraling te geven zodat er een hogere prijs zou worden geboden. Dat was tenminste wat Jaap beweerde. Het vuile blad verwijderen, de kropjes op grootte sorteren en vervolgens netjes in ondiepe houten bakjes leggen. Die bakjes bekleedde ik vooraf met vellen paarsblauw papier, en naderhand werden deze vellen dichtgevouwen om het daglicht buiten te sluiten. Geregeld zette Jaap een lied in. Vaak over een jongen bij de oude kerkmuur, een wenende kikvors of het meisje dat fris en blozend tussen haar bloemen stond.
Bij de verkeersbruggen geeft een gehelmde heer uitleg aan een groepje dames en heren. Allen in oranje hesjes. Dat doet mij denken aan de mond-, kaak- en aangezichtschirurg, Martien de Koning, die vanmorgen het werk, verricht aan Riky’ boven en onderkaak, voor de laatste keer controleerde.
Martien kwam zoals gewoonlijk vrolijk, jaswapperend binnen, omringd door een flink gevolg van coassistenten en studenten. Ook zij waren zonder uitzondering witgejast, hoewel dat niet het belangrijkste verschil is met de groep hier onder de brug.
Over het resultaat toonde Martien zich dik tevreden: ontslag, na bijna zes jaar kaakchirurgie en orthodontie! Maar, belangrijker nog, Riky is in haar nopjes. En ik ook. Dus: alle lof!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten