zaterdag 30 maart 2013

Gevallen

Op de Van Heemstraweg, op het fietspad om precies te zijn, ligt een platgetreden kleurig figuurtje. Door mijn pas in te korten kan ik voorkomen het nog verder in het asfalt te persen.
Aan alles komt een einde, dat spreekt vanzelf. Maar niet ieder einde is zo triest als dat van dit kleine silhouet, zoals het onverbiddelijk maar blind naar de dunne grijze bewolking opkijkt, ondanks de vrolijke kleuren waarmee het van oorsprong bekleedt is. In mijn overgaan zie ik dat het om een gelukspoppetje gaat. Gezien de vele felle kleuren waarschijnlijk Boliviaans.
Dit nietig tableau brengt mij terug naar het indrukwekkende afscheid van deze morgen. Marleen kwam bijna dertig jaar geleden in ons leven om na een paar jaar te verhuizen. Wat ten slotte overbleef was een schrijfcontact: via wenskaarten  hielden wij elkaar op de hoogte van ons bestaan. Afgezien van de inhoud bracht iedere nieuwe kaart – van de kant van Marleen zelfgemaakte juweeltjes – een belangrijke boodschap over: ‘Wij zijn er nog!’
Daarmee bleef veel ongezegd. Wij werden ouder. Er was lief en leed. Onze kinderen groeiden op en vormden ieder een eigen gezinnetje. We werden grootouder.
Van meet af aan waren wij niet op de hoogte van de ernstige ziekte waaraan Marleen leed en die haar er tenslotte onder kreeg. Zij mocht slechts drieënzestig jaar worden.
Net voorbij de fruittuinen van Engelen overloop ik een blauwe reiger die een verwoede poging onderneemt om een molletje uit haar graafhoop op te pikken. Nooit eerder zag ik een jacht als deze van zo nabij. De grauwe vogel, waarschijnlijk een vrouwtje, staat met haar rug naar mij toe. Daardoor kan ik niet goed zien wat zij precies doet, hoewel ik haar flink in de verse molshoop aan de voet van haar lange stelten zie houwen. Zij ziet mij niet! Tot het moment dat ik voor haar hoorbaar ben. Dan gaat zij er schielijk vandoor. Met mol, of toch muis, kikker of vette naaktslak, in haar snep geklemd, vlucht zij geruisloos en ren ik richting verkeersbrug die gisteren haar naam kreeg: Tacitusbrug, naar de Romeinse staatsman en geschiedschrijver (ca. 55 tot 117 na Christus.)
Het afscheid vormde een sterk contrast met de kaarten. Marleen kreeg gaandeweg meer gestalte. Breekbaar in hun verdriet maar moedig in hun volharding spraken haar dochters, een kleindochter, echtgenoot en nichtje haar toe. De jaren tussen ons begin en dit einde vullend met betekenisvolle feiten. Aansluitend brachten wij Marleen in haar graf, zelfgekozen in de natuurlijke omgeving van het Bergerbos.
Op mijn weg terug zie ik vanaf een flinke afstand dat ik een rijpaard zonder bereider ga tegenkomen. Een aantal weken geleden ging mij hetzelfde overkomen, dacht ik. Met dit verschil dat ik het toen achterop liep. Het ging toen om een Bels, zo een met een kortgeknipte staart boven gespierde ronde billen, dat door een klein meisje aan de teugel werd meegevoerd. Wat er nu aan komt lopen is een slank dier dat veel weg heeft van Amerigo, je weet wel, het paard van Sinterklaas. Amerigo blijft in een rustige looppas. Hij trekt zich van mij niets aan en kijkt mij zelfs niet aan tijdens het passeren, een moment dat mij, ondanks mijn tamelijke onbevangenheid voor paarden, toch een spannend gevoel bezorgd. Na een halve kilometer ontmoet ik zijn aanvankelijke bereidster: Amerigo bleek geschrokken van een konik-hengst die plotsklaps vanuit de struiken tevoorschijn kwam. Haar rijdier bracht haar in ernstige onbalans waardoor zij is gevallen. ‘Mijn broer en zus zijn onderweg,’ zo stelt zij mij gerust.
Morgen nemen we afscheid van Toos, zus van onze schoonzus. Zij mocht achtentachtig worden, maar leefde al gedurende jaren in grote demente verwarring. Toch gaat ieder afscheid met verdriet gepaard. Hopelijk blijven we daarvan verschoont, tenminste voor de rest van dit jaar.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten