Aan alles komt een einde, dat spreekt
vanzelf. Maar niet ieder einde is zo triest als dat van dit kleine silhouet, zoals het onverbiddelijk maar blind naar de dunne grijze bewolking opkijkt, ondanks
de vrolijke kleuren waarmee het van oorsprong bekleedt is. In mijn overgaan zie
ik dat het om een gelukspoppetje gaat. Gezien de vele felle kleuren
waarschijnlijk Boliviaans.
Dit nietig tableau brengt mij terug
naar het indrukwekkende afscheid van deze morgen. Marleen kwam bijna dertig
jaar geleden in ons leven om na een paar jaar te verhuizen. Wat ten slotte overbleef
was een schrijfcontact: via wenskaarten hielden wij elkaar op de hoogte van ons
bestaan. Afgezien van de inhoud bracht iedere nieuwe kaart – van de kant van
Marleen zelfgemaakte juweeltjes – een belangrijke boodschap over: ‘Wij zijn er
nog!’
Daarmee bleef veel ongezegd. Wij werden ouder. Er was lief en leed. Onze kinderen groeiden op en vormden ieder een eigen gezinnetje. We werden grootouder.
Van meet af aan waren wij niet op de hoogte van de ernstige ziekte waaraan Marleen leed en die haar er tenslotte onder kreeg. Zij mocht slechts drieënzestig jaar worden.
Daarmee bleef veel ongezegd. Wij werden ouder. Er was lief en leed. Onze kinderen groeiden op en vormden ieder een eigen gezinnetje. We werden grootouder.
Van meet af aan waren wij niet op de hoogte van de ernstige ziekte waaraan Marleen leed en die haar er tenslotte onder kreeg. Zij mocht slechts drieënzestig jaar worden.
Net voorbij de fruittuinen van Engelen
overloop ik een blauwe reiger die een verwoede poging onderneemt om een molletje
uit haar graafhoop op te pikken. Nooit eerder zag ik een jacht als deze van zo
nabij. De grauwe vogel, waarschijnlijk een vrouwtje, staat met haar rug naar
mij toe. Daardoor kan ik niet goed zien wat zij precies doet, hoewel ik haar
flink in de verse molshoop aan de voet van haar lange stelten zie houwen. Zij ziet
mij niet! Tot het moment dat ik voor haar hoorbaar ben. Dan gaat zij er
schielijk vandoor. Met mol, of toch muis, kikker of vette naaktslak, in haar
snep geklemd, vlucht zij geruisloos en ren ik richting verkeersbrug die
gisteren haar naam kreeg: Tacitusbrug, naar de Romeinse staatsman en geschiedschrijver
(ca. 55 tot 117 na Christus.)
Het afscheid vormde een sterk contrast met
de kaarten. Marleen kreeg gaandeweg meer gestalte. Breekbaar in hun verdriet
maar moedig in hun volharding spraken haar dochters, een kleindochter,
echtgenoot en nichtje haar toe. De jaren tussen ons begin en dit einde vullend
met betekenisvolle feiten. Aansluitend brachten wij Marleen in haar graf, zelfgekozen
in de natuurlijke omgeving van het Bergerbos.
Op mijn weg terug zie ik vanaf een
flinke afstand dat ik een rijpaard zonder bereider ga tegenkomen. Een aantal
weken geleden ging mij hetzelfde overkomen, dacht ik. Met dit verschil dat ik
het toen achterop liep. Het ging toen om een Bels, zo een met een kortgeknipte
staart boven gespierde ronde billen, dat door een klein meisje aan de teugel
werd meegevoerd. Wat er nu aan komt lopen is een slank dier dat veel weg heeft
van Amerigo, je weet wel, het paard van Sinterklaas. Amerigo blijft in een rustige
looppas. Hij trekt zich van mij niets aan en kijkt mij zelfs niet aan tijdens
het passeren, een moment dat mij, ondanks mijn tamelijke onbevangenheid voor
paarden, toch een spannend gevoel bezorgd. Na een halve kilometer ontmoet ik
zijn aanvankelijke bereidster: Amerigo bleek geschrokken van een konik-hengst die
plotsklaps vanuit de struiken tevoorschijn kwam. Haar rijdier bracht haar in ernstige
onbalans waardoor zij is gevallen. ‘Mijn broer en zus zijn onderweg,’ zo stelt
zij mij gerust.
Morgen nemen we afscheid van
Toos, zus van onze schoonzus. Zij mocht achtentachtig worden, maar leefde
al gedurende jaren in grote demente verwarring. Toch gaat ieder afscheid met
verdriet gepaard. Hopelijk blijven we daarvan verschoont, tenminste voor de
rest van dit jaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten