dinsdag 2 april 2013

Spreeuwenpot

Opnieuw heerst de noordoostenwind. Hardlopen in zomeroutfit, nog even niet!
Op de Waalbandijk word ik vooruit geblazen. Mijn voeten optillen, een voor een, lijkt voldoende om vaart te houden. Dat belooft ploeteren voor de terugweg!
Deze koude wind staat in schril contrast met mijn gevoel van nog maar een paar uur geleden, achter het keukenraam op de Bontekoestraat. Na een warm welkom door Wouter en zijn grasparkieten, werden mijn oren en ogen naar een groepje spreeuwen getrokken dat elkaar het recht betwist op een snavel pindakaas. Aanvankelijk meende ik dat Wouter er een spreeuwenkast had neergehangen, zo mooi wordt de pot gecamoufleerd door een vogelhuisje. Het hangt aan de schuurwand, recht tegenover het keukenraam, zodat wij eersteklas uitzicht genieten. Drie spreeuwen fladderen er omheen, één hangt met slechts een teennagel aan uitstekend latwerk, zich steunend op zijn korte staart, anderen wachten vol ongeduld op de rand van het dak tot het eindelijk zijn of haar beurt is:  slechts een tegelijk is in de bevoorrechte positie zijn nog loodzwart gekleurde wintersnavel diep in de smeuïge spreeuwenpot te mogen boren. En we hebben alle geluk van deze armetierige lente: de ochtendzon belicht het tafereel fel. Dat helle licht tovert de gewoonlijk verborgen kleuren uit de verenpakjes te voorschijn: kobaltgroen, ultramarijn, indigo, goudbruin, het spat van hun lijfjes. Hier, rond deze pot met lekkernij – fladderend, vechtend, hangend, twistend, luidkeels protesterend – laten de spreeuwen zien dat zij met recht een van de mooist gekleurde vogels van Noord-Europa genoemd mogen worden.
Foto: Natuurfotografie
Terwijl ik mij verdiep in het acrobatisch geharrewar van de gretige spreeuwen en mijn ogen aan hun prachtkleding vergast, vertel ik Wouter over de groep spreeuwen die zich de laatste week langs mijn hardlooprondje ophoudt, mij trakterend op kwebbelgezang (gistermiddag nog, langs de dijk, tijdens een paaswandeling met Riky, hoorde ik een zwerm in de meidoornhaag langs De Loenensche Wel en vorige week vrijdag zaten zij – vermoedelijk hetzelfde troepje – in een bomenrij nabij de snelweg A50), maar Wouter is reeds met de koffie in de huiskamer verdwenen zodat in zijn plaats een grasparkiet antwoordt. Helaas versta ik het niet.
Op de terugweg word ik, zoals verwacht, hard tegengewerkt door de gure wind. Een kraai tracht voor mij uit te vluchten, opgeschrikt door mijn plotseling verschijnen, maar zwenkt snel om zich gemakzuchtig op de wind mee te laten voeren. Dat beeld roept een kinderwens in mij wakker: te kunnen vliegen als deze kraai.
Vlak voor de dijkafgang naar de Hommelstraat valt mij een rookkolom op. Er brandt iets nabij de vervallen boerderij van Marlies! Impulsief ren ik door. Spoedig zie ik dat wat ik tot even daarvoor voor een bouwvakker-schaftkeet hield, een brandweerwagen is. Er wordt vuur geblust dat in de begroeiing rond een plas in de uiterwaard is ontstaan. Aangestoken wellicht. Of een oefening?
Vanuit Het Roodslag, aan de Kloosterstraat, word ik begroet door meerstemmig spreeuwengezang. Waarschijnlijk is dit dezelfde zwerm als dat van voorgaande dagen. Het luidruchtige gekwebbel is bij uitstek het geluid van de lente. De lente, die zich nog maar nauwelijks laat zien – net zag ik nog dat de wilgenkatjes aan de struiken bij het sluisje in de Uiterwaard, gedurende de laatste weken niet veel verder uitgegroeid zijn (zie ook Doortrapt) –, maar waarvan wij weten dat zij heerst en de vogels beseffen dat beter dan wij.
Het toeval wil dat juist vandaag bekend is geworden dat wij mensen, die zo intens kunnen genieten van deze dieren, verantwoordelijk zijn voor één van de grootste uitstervingsgolven ooit onder vogels. Nadat wij ons ongeveer vijfendertighonderd jaar geleden vestigden op de Pacifische eilanden zijn zeker duizend vogelsoorten voorgoed verdwenen. We wonen nog maar zo kort op eilanden als Hawai en Fiji, hoeveel soorten hebben wij, Nederlanders, ondanks onze pindakaas, inmiddels verdrongen?

1 opmerking: