zaterdag 20 april 2013

Ankeren

Prachtig, die strakblauwe hemel. Begeleid door de zon is het lekker rennen!
Ik geniet van het opkomende groen en van een paar dik in hun wol stekende schapen die getweeën, ja echt waar, zij werken overduidelijk samen (aanvankelijk geloofde ik ook niet wat ik zag!) een kraai verjagen. De eerste ooi, dikke pakken wol lijken van haar schouder naar haar hals te schuiven, daarbij oplichtende kloven achterlatend zoals een gletsjer in een bergdal, maakt een paar stramme sprongetjes richting kraai. De vogel wipt eenvoudig op om een paar meter verder te landen. Het tweede dier, veel slanker dan haar zuster, ergert zich of speelt het spel mee (ik ken haar motieven natuurlijk niet), stapt heftig op de kraai af waarbij de dikke wol om haar lijf schommelt, en blaat rauw en onmelodieus. Of het de potentie van haar kordate tred is, of haar slechte adem, feit is dat de vogel wijselijk opwipt om terug te keren naar de plaats waar hij eerder iets met zijn snavel onderzocht.
Net als ik mij realiseer dat ik het vervolg helaas niet kan afwachten, want ik ben inmiddels aan de drie kemphanen voorbij, komt over de Hommelstraat een bolderend lawaai gedenderd. Het klinkt vanuit de uiterwaarden of de Waal. Het lijkt nog het meest op het lossen van een stalen laadbak met keien. Het wordt nog een keer herhaald, minder intensief nu. Eksters en andere zangvogels staken geschrokken hun lied en in deze oorverdovende stilte klinkt, als een echo van die eerste maal, nog een keer rotsachtig gedonder.
Het is duidelijk dat deze ongewone herrie wordt veroorzaakt door iets dat voor mij verborgen is achter het dijklichaam. Maar wat is dat iets? De beelden in mijn hoofd laten de imposante boog zien die vandaag, samen met aanbruggen en pijlers De Oversteek gaat vormen. Ondersteund door twee machtige pontons werd zij een aantal uren geleden van haar bouwplaats getrokken en door vele ankerkabels in de juiste positie gemanoeuvreerd. Zij zal op dit moment – het is nu 15:20 uur – bijna bij de twee enorme bruggenhoofden zijn gearriveerd, als alles volgens plan verloopt. Maar is dat zo? Ging er iets fout? Kunnen er trossen  zijn geknapt en werd het gevaarte zojuist, terwijl ik mij niets vermoedend op mijn rondje hardlopen voorbereidde, willoos door de Waal meegevoerd? Zijn de pontons, samen met hun kostbare lading, de langste brug van Europa opgebouwd uit één boog, nu op een krib gestrand? Waren mijn oren getuigen van een ramp?
Terwijl ik over het pad met houtsnippers tegen de Waalbandijk omhoog ren hervatten de vogels hun lied. Eindelijk kan ik rondom zien. In de plaats van apocalyptische chaos tref ik een vredige wereld van water en uiterwaarden. Geen geknakte stalen boogdelen en verkreukelde pontons, noch rook- of stofwolken. Toch is het landschap niet gelijk aan anders: de rivierschepen die ik kan zien liggen stil. Sommigen ankeren bijna midden in de vaargeul, anderen dichter tegen de oever. Terwijl ik door ren richting Tacitusbrug zie ik een veelkleurig containerschip en een tankerschip, egaal geverfd in giftig okergeel, zij varen zo langzaam dat hun vaart nauwelijks is vast te stellen. Een rank politievaartuig voorzien van felgele zwaailichten vaart tussen de kolossen door.
Aan de wandelende dame die ik passeer, zij heeft zich winters gekleed en dat is vanwege de ijskoude noordoostenwind zeer verstandig, vraag ik of zij zojuist die donderende geluiden hoorde. Of zij misschien zag waardoor deze werden veroorzaakt. Aanvankelijk schrikt zij van mijn vrijpostigheid maar, misschien omdat ik het zo beleefd vraag of omdat ik er, ondanks het allegaartje van mijn outfit, vertrouwenwekkend op haar overkom, antwoordt zij: ‘Nee, gezien heb ik niets. Wat u hoorde, dat waren de ankerkettingen van de schepen. Zij mogen niet verder varen. De nieuwe brug, weet u…!’
‘Daar heb ik van gehoord!,’ antwoord ik haar lachend en ik wens haar nog een prettige wandeling.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten