vrijdag 24 november 2017

Opendeur

Op deze ‘Zwarte Vrijdag’ is er druk autoverkeer op de Van Heemstraweg. Dat maakt van oversteken een onzeker avontuur, ook, of misschien wel vooral, voor een hardloper, zodat ik voor rechtsaf kies om bij de rotonde veilig de overkant te bereiken. Eenmaal daar aanbelandt geef ik geen gehoor aan mijn ingeving linksaf richting Hommelstraat te rennen. Dinsdag liet ik mij wel door een impuls overrulen. Toen, op de Waalbandijk vlak voor de afslag, bleef ik op de dijk om in plaats van Kloosterstraat via de Waardhuizenstraat richting thuis te rennen. Dat verlengde het oefentochtje van aanvankelijk bijna vijf kilometer met ongeveer een halve kilometer. Vandaag wil ik datzelfde rondje rennen maar nu dus andersom. Daardoor heb ik, nu ik inmiddels bovenaan de Waardhuizenstraat ren, een beter gezicht op de ontwikkeling van een terras bij Het Dijkmagazijn dat ingeklemd ligt tussen de oplopende Waardhuizenstraat en de dijk. 
Volgens de plannen moet het terras drie niveaus krijgen zodat, vanaf het hoogste plateau, een deel van de bezoekers uitzicht krijgt over uiterwaard en Waal. Nergens tussen Nijmegen en Deest is een uitspanning waar fietsers en wandelaars onder het genot van een kopje koffie even de benen kunnen strekken. Met andere woorden, zo’n terras is meer dan welkom! Ik herinner me het twitterbericht waarin Cees van Ingen, oud-wethouder van Beuningen en sinds februari 2014 voorzitter van Stichting Het Dijkmagazijn, als het ware een zucht van verlichting slaat “Het is zover…” De plannen voor dit nieuwe terras werden reeds in het voorjaar van 2015 aangekondigd. Tevens wil men een of twee oplaadpalen voor elektrische fietsen bij het nieuwe terras plaatsen. Dit getuigt ervan dat ‘aan alles is gedacht.’ Maar is dat wel zo?
Terwijl ik over de Waalbandijk verder ren komt een recente gebeurtenis bij mij bovendrijven. Loes liet me vijf dagen geleden per e-mail weten dat zij de dag daarop naar de Efteling wil gaan. Ik mag daar getuige zijn van het sluiten van een convenant tussen de Zonnebloem en een aantal vrijetijdsaccommodaties. Het betreft de toegankelijkheid. Onze nieuwe directeur gaat speechen en er zijn wat officiële handelingen”. En inderdaad. Op facebook zag ik een opwekkend bericht langskomen: tientallen vrijetijdslocaties waaronder musea, dierentuinen en eredivisievoetbalclubs, hebben het Zonnebloemconvenant getekend: ‘Samen maken we de Nederlandse vrijetijdssector beter toegankelijk.’ Onderwijl nader ik een kale notenboom waarin een kraai een zitplaats vond. Waarschijnlijk leeft de vogel in de veronderstelling dat hij vanwege de takken geheel verscholen is want hij toont zich onverschillig voor mijn nadering. Ik ben maar net onder hem doorgerend als hij zich laat horen. In zijn zacht krassende stem klinkt een zekere opluchting, maar dat is een ander verhaal.
Toegankelijkheid. Dat is het. Hebben Cees en zijn medebestuursleden wel aan de toegankelijkheid van het nieuwe terras gedacht? Vanaf de dijk is het slechts via een steil talud bereikbaar en voor zover ik weet is het oude magazijn – onder beheer van hoogheemraadschappen gebouwd en aanvankelijk ingericht voor de opslag van onder meer schoppen en kruiwagens – niet toegerust met een lift zodat de weg binnendoor niet geschikt is voor rolstoelers en bezoekers die slecht ter been zijn. Toen ik er daarstraks aan voorbij jogde zag ik wel een mogelijkheid om een rolstoelbaan aan te leggen. Dat kan door de inrit vanaf de Waardhuizenstraat iets te verleggen. Best wel een flinke ingreep, maar dan heb je ook wat! 
Regendruppels petsen op mijn pet nu ik ook dit hardlooprondje nagenoeg voltooid heb. Ik neem mij voor om later op de dag een berichtje aan Cees te sturen. Misschien dat ik daarmee een opendeur probeer te openen. En als dat zo is, is dat dan erg?


vrijdag 17 november 2017

Herkauwen

Het geluk is met mij, ik heb duidelijk mazzel want terwijl ik mijn hoofd boven het wegdek van de Waalbandijk uitsteek zie ik de Rode Geus die, vlak achter het hek dat de dijk van de uiterwaard scheidt, van het herfstgras graast dat haar armtierige ontbijttafel vormt. Nog een paar laatste bielsen. Ha, nu ren ik langs haar heen. Dag Koe! Het is alsof het dier voelt dat ik haar begroet: precies op dit moment kijkt het op, zie ik haar ogen glanzen. Daaraan kan ik zien dat zij mij voorbij ziet gaan. Meer is er niet, qua communicatie bedoel ik. Mijn groet, Dag Koe, zal zij niet beantwoorden met Dag Mens. En eerlijk gezegd zou ik me wezenloos schrikken als zij het wel deed!
Evengoed verbaas ik mij over deze dieren. Ondanks hun fysieke overmaat hebben wij hen in gevangenschap gebracht en ondergaan zij dat lot zonder gemor, hoewel je af en toe wel hoort van een koe of stier die een boer in de stal dooddrukte of van koeien die vlak bij de slachterij ontsnapten en een geweldige ravage aanrichtten. Koeien zijn gedomesticeerd, eraan gewend geraakt door mensen overheerst te worden. Zonder tegenacties accepteerden zij hun destinatie en generatie na generatie lijkt de huidige omstandigheid, ook voor deze Rode Geus, hen volkomen natuurlijk. Zou het verschil hebben gemaakt als zij, zoals wij, handen en voeten hadden gehad in plaats van hoeven? 
Hoewel het waarschijnlijk niet precies dankzij diens handen en voeten is geweest dat een verre voorouder ontdekte dat je eten kunt koken. Dat gekookt eten sneller en gemakkelijker te verteren is. Hoe dan ook, daardoor kregen we wel meer vrije tijd. Ja, toen al! Tijd om bijvoorbeeld voor ons plezier te rennen en ondertussen na te denken over allerlei zaken waarmee we onze omstandigheden zouden kunnen verbeteren, met als gevolg dat onze hersenen in omvang en kwaliteit toenamen zodat we nog beter na konden denken. Bijvoorbeeld over de vraag waarom we voor een beetje melk steeds achter koeien aanjagen. We kunnen hen net zo goed vastzetten. Dat bedacht een van onze voorouders misschien wel terwijl die enigszins doelloos aan het joggen was. Zo kregen we nog meer vrije tijd en ontwikkelden onze hersenen zich nog sneller. En een ander bedacht dat je niet langer naar peen hoefde te zoeken als je het zaad op zou vangen om dat later, lekker dicht bij huis, uit te zaaien. Ha, nog meer tijd over! Tegenwoordig denken we een oplossing te hebben gevonden voor het eindeloze vissen in de zeeën, maar velen van ons zijn niet zo blij met gekweekte vis. Misschien is het probleem daarin gelegen dat we ondanks onze sublieme hersenen te zeer in aantal zijn toegenomen. Maar dat is een ander verhaal.
Als koeien hun eten konden koken hoefden zij niet zoveel tijd aan herkauwen te besteden. Want dat is voornamelijk hun bezigheid, herkauwen, naast grazen en slapen en af en toe seks. Maar wat doe je met de wetenschap dat je met behulp van vuur je eten kunt koken als je met hoeven bent toegerust? Ik zie mezelf nog geen aardappeltje schillen als ik in de plaats van mijn handen hoeven bezat, om nog maar te zwijgen over het ontsteken van het gas onder de aardappelpan. 
Evengoed hebben we meer met koeien gemeen dan een ongeveer gelijk aantal genen: wij worden ook verhandeld. Nog steeds. Ik zag televisiebeelden en hoorde CNN-verslaggeefster Nima Elbagir vertellen over de taferelen die zij in Libië aantrof waar mannen, vluchtelingen, als vee werden verhandeld. Het was alsof ik in de keuken zat van ‘Dorsvloer vol confetti’, van Franca Treur, waar de vader tegen de veekoopman zegt: ‘”Vierentwintig? Nou, vooruit … maar dan moet je ze (een vaars en haar kalf) gelijk meenemen.”’
Dus, zijn wij zoveel meer dan koeien? 
Wanneer staat de eerste boer onder ons op om het eten voor zijn koeien te koken?


vrijdag 10 november 2017

Gesnoept

Terwijl ik over de Hommelstraat ren, landt een grote zilverreiger sierlijk in het maïsstoppelveld van Thé, buigt even achterover voordat zij haar evenwicht vindt, trekt dan onverwijld haar linkerbeen en hoofd in en krabt geïrriteerd met een van haar benige lange zwarte tenen aan haar linkeroor - dat wil zeggen ze krabt heftig op de plaats waar ik dat ‘oor’ vermoed. Ik ben dichtbij zodat ik zie dat haar ogen daarbij opengesperd blijven en haar tenen gespreid. Hoewel zilverreigers vanwege hun wonderschone gestalte een bezienswaardigheid blijven, voor mij dan toch, zijn ze in winterse weilanden, in de uiterwaarden en de nevengeul talrijker. Enkele jaren geleden zag ik slechts af en toe een exemplaar. Steeds hetzelfde individu, vermoedde ik, vandaar dat ik haar Katrien noemde (zie ook ‘Katrien’.) 
Als zij weer op twee benen staat zie ik als het ware haar verademing: “Hé, hé! Nu eens even kijken waar die vette muizen en mollen zich ophouden.” Met deze opluchting is het echter snel gedaan: vanuit haar positie staan we plotseling oog in oog zodat zij onmiddellijk opspringt en haar vleugels uitslaat terwijl zij krakend haar ongenoegen kenbaar maakt. Kort nadat de reiger over zijn kop zweefde ziet ook Herman (de Hooglandstier) mij passeren. Zo te zien interesseert het hem geen zier. Liggend in zijn afgetrapte weitje kauwt hij onverdroten op een dot eerder bijeen gegraasd groenvoer. Maar hij nam mij tenminste waar. Dat kan niet zo stellig worden gezegd van de schijnaardbei. 
Terwijl ik over de Waalbandijk ren bedenk ik dat ik te laat ben, dat er voorgoed een einde is gekomen aan onze ‘relatie’: in de loop van weken ontstond een band tussen ons, tussen deze schijnaardbei, een vrucht van de sieraardbei, en mij. Het plantje veroverde in het vroege voorjaar een verrukkelijk plaatsje in een scheur van onze Franse bloempot. Ik volgde de ontwikkeling met interesse en toen het gele bloesems vertoonde herkende ik het als zodanig. Ondertussen groeiden de bloeiende eenjarige zomerplanten in de pot trots en weelderig over de rand, waarmee zij deze kleine indringer haar lekkere plekje in de zon probeerden te ontnemen. Maar Potentilla Indica liet zich niet ontmoedigen. Het groeide er steeds lustiger op los leek het wel, en zou ook de naden tussen de terrasstenen hebben veroverd als wij dit niet hadden voorkomen. Spoedig verschenen dan ook vruchtjes die wel wilde aardbeitjes lijken maar dat niet zijn. Een van de vruchtjes bleef in omvang toenemen. Kogelrond en bezet met tientallen cilindervormige uitsteeksels waardoor het steeds meer gelijkenis vertoonde met een zeemijn, een mini diepwaterbommetje.
Ik bekeek het geregeld. Of het mij ook zag, bij die gelegenheden, betwijfel ik. Feit is dat het dit speciale vruchtje goed deed, deze aandacht, want steeds als ik van de huiskamer naar de schuur liep sprong het, knalrood tussen de glanzend-groen generfde blaadjes in het oog? Geregeld dacht ik bij die gelegenheden, ik moet het fotograferen voordat iets of iemand ermee vandoor gaat. Tot gistermorgen. Toen zag ik dat ik voor een fotoshoot te laat was. Geelwitte plekken maakten overduidelijk dat een deel van het vruchtje is weggevreten. Slak, ik weet het zeker, een slak, met of zonder huisje, heeft van het rijpe vruchtvlees gesnoept.
Getekend naar de foto in Quest november 2017
Tegen beter weten in hoop ik dat deze snode daad is verricht door een lid van de zeldzame landslakkenfamilie Tropidophora Cuveriana. Dat kan niet, ik weet het, deze slakkensoort komt slechts voor op Madagaskar. Het diertje maakt deze maand deel uit van slijmparade, een fotoreportage over bijzondere slakken in het maandblad Quest. Nog nooit zag ik zulke mooie en bijzondere dieren. TC valt op vanwege de ogen en de mond. Die ogen zitten niet op de tasters maar aan de voet daarvan en de mond heeft de vorm van een slurf. 
Welke slijmbal heeft van ‘mijn diepwaterbommetje’ gesnoept? Nooit zal ik het weten en kan zelfs niet opgelucht reageren met Gelukkig hebben we de foto’s nog!



vrijdag 3 november 2017

Legende

Nu ben ik al bijna halverwege het hardlooprondje waarop ik me de laatste dagen heb verheugd. Zes keer achter elkaar jogde ik over dezelfde afstand om mijn conditie weer op te bouwen naar mijn voor-spierreuma-niveau. Vandaag ren ik een klein stukje verder dan de afgelopen drie weken. En ook al is dat maar zo’n driehonderd meter, komt daardoor de Waalbandijk weer binnen mijn hardloop-bereik. Daarom verheugde ik mij op vandaag. Eindelijk, na meer dan een half jaar kan ik weer over dit mooie traject rennen, langs de zo vertrouwde uiterwaard en rivier. 
Nu ren ik dus over dat beloofde stukje Waalbandijk, dat volgens de hectometerpaaltjes slechts één kilometer meet, en word direct getrakteerd op een flinke zwerm grauwe ganzen. De zware watervogels vliegen kwebbelend tussen mij en de Waal maar wel zo dichtbij dat ik de luchtweerstand tussen hun veren hoor fluiten. O wat is dat een mooi geluid!
En terwijl ik van het ganzenkoor geniet komt de Kloosterstraat alweer in zicht. Over ongeveer een kwartier ben ik weer thuis en is ook dit zo bijzondere hardlooprondje geschiedenis, zoals oktober 2017, de maand van de geschiedenis, zichzelf ook aan de geschiedenis heeft toegevoegd. Daarover peinzend herinner ik mij de geschiedenislessen op de lagere school. Als kind was ik niet erg geïnteresseerd in geschiedenis, hoewel er soms plaatjes waren in het boekje dat we bij deze lessen gebruikten, waarin ik wel belang stelde. Ik weet nog dat ik tijdens deze lessen graag wegdroomde (kan ik daardoor zo slecht jaartallen van belangrijke gebeurtenissen reproduceren?) Behalve als meester Pannemans vertelde, bijvoorbeeld over de Bokkenrijders, ja, dan was ik bij de les! Vooral over deze zwarte bladzijde van de geschiedenis kon hij boeiend vertellen, misschien wel omdat deze bandieten vooral in Zuid-Limburg opereerden, de streek waar hij was opgegroeid. Het was ook niet zomaar een verhaal, deze rovers deinsden nergens voor terug. Als je hen een strobreed in de weg lei kon je het wel schudden, zo’n ontmoeting overleefde je dan niet. En als je niet snel je geld of waardevolle spullen aan hen overdroeg staken ze zonder pardon je huis in brand. Meester vertelde er zo inspirerend over dat je deze taferelen als het ware voor je ogen zag afspelen. 
Deze gewapende benden verplaatsten zich op bokken en overmeesterden ’s nachts bewoners van afgelegen boerderijen. Volgens meester Pannemans veranderden de boeren in deze contreien om die reden hun boerderijen in binnenhofboerderijen. Blinde buitenmuren en een zware toegangspoort moesten het dieven en rovers extra moeilijk maken zodat de bewoners zich daardoor weer veilig konden voelden. Het was halverwege de achttiende eeuw ’s nachts nog aardedonker in ons land. Een wegennet bestond nog niet – auto’s en fietsen moesten nog uitgevonden worden – en nachtelijke reizigers oriënteerden zich op de sterren. Als het je overkwam, zo’n overrompeling door een gewapende bende, stond je er helemaal alleen voor, en na afloop waren ze weer snel vertrokken om kilometers verderop opnieuw toe te slaan. Dat ging zo snel dat de mensen in die tijd geloofden dat deze rovers op hun bokken door de lucht vlogen. En in mijn schoolbank zag ik hen gaan!
‘Ontdek gisteren, begrijp vandaag’, dat was het motto van de geschiedenismaand van dit jaar. Of dat ook voor de legende van de Bokkenrijders geldt weet ik niet. Wel weet ik dat dit hardlooprondje het laatste is voor mijn schoenen, want terwijl ik hen op deze laatste meters benut –  zo, nog even één sprintje – is de pakjesbezorger van PostNl op weg met een nieuw paar. Ik ben wel blij dat ze nog een keer van de Waalbandijk en de ganzen hebben genoten!