dinsdag 30 september 2014

Kaaskorstjes

Nog geen tweehonderd meter heb ik hardlopend afgelegd, van mijn voorgenomen twaalf kilometer, als een jongen mij traag op zijn fiets passeert. Ik ren over het vrijliggende voetpad aan de linkerkant van de Tempelstraat. De knaap past zich min of meer aan mijn snelheid aan terwijl hij met een open lach op zijn gezicht mijn verrichtingen aanschouwt. Niek! Mijn kleinzoon is op weg naar school. De rugzak op zijn fietsdrager, uitpuilend vanwege de daarin opgesloten, sluimerende kennis, lijkt zo zwaar dat zijn fiets hem ieder moment als een steigerend paard uit het zadel kan wippen.
         Evenals Niek fietste ik op zijn leeftijd iedere dag een kilometer of tien naar school. Dat was in 1960. Mijn boekentas zat niet zo vol als het zijne en was gemaakt van degelijk leer. Ongeveer halverwege passeerde ik het huis waarin opa en opoe Dekker woonden. Het huis van zijn opa en oma Dekker is hij al binnen vijftig meter voorbij gefietst. Voor het overige is er weinig verschil. Ik probeer mij voor te stellen hoe op weg naar school mijn opa een klein eindje voor mij uit langs de kant van de weg rent. Felrood regenjasje, korte broek en flitsend groene sportschoenen. Wat zou ik hem toeroepen? “Hup opa!”, of “Hou vol opa!” Wie weet, misschien wel “Hoi opa, doe de groeten aan opoe!”
         Dat beeld tovert een brede lach op mijn gezicht.
         Mijn opa overleed toen ik zes en een half jaar oud was. Ik herinner mij hem als een oude man – een superoude man zou Niek zeggen – met een kromgetrokken rug en ruw geschoren, holle wangen. Hij slaat zich lachend op zijn bovenbenen omdat hij vlak daarvoor een grap met mij heeft uitgehaald. Dat is mijn enige herinnering aan hem.
         Opa zit in een stoel in de woonkamer. Opoe is in de keuken met het een of ander bezig. Of ik de stoof voor hem wil halen. Natuurlijk wil ik dat, maar er is wel een probleem. Ik weet niet waar ik die stoof moet vinden en, erger nog, ik weet niet wat een stoof is. Hij ziet mijn verwarring en stuurt mij naar de keuken om dat ding te halen.
         Vanaf dat moment weet ik wat een stoof is en zal ik ook nooit vergeten waar zo’n ding voor dient. (Voor diende feitelijk, want de enige die ik in gebruik heb gezien was dat bij opa en opoe Dekker.) 
Ervaring is een goede leerschool en een goede leerschool hoeft niet altijd plezierig te zijn.
         Opoe staat met haar buik tegen de keukentafel. Met een, vanwege jarenlang gebruik, uitgehold aardappelmesje, snijdt zij vaardig de harde korstjes van een Edammer kaas, waarbij zij de kaas tegen haar borst drukt. (Vlak voordat wij naar huis gaan krijgen wij, ik meen mijn zus Afra, broer Jan en ik, die kaaskorstjes in onze handen geduwd. Het zijn er genoeg, en ze zijn bovendien lekker dik afgesneden, om op te kunnen blijven kauwen tot we thuis zijn.) 
Opoe wijst op iets dat onder de keukentafel staat en in eerste instantie op een voetenbankje lijkt. Het is van hout en in vrolijke kleuren geverfd. Ik laat mij op mijn knieën vallen, pak het op en laat het van schrik weer bijna uit mijn handen vallen. Oei, dat ding is heet!
         “Pas op,” waarschuwt opoe iets te laat, “er zitten brandende kooltjes in!”
         Een hardlopende opa was in mijn kindertijd ondenkbaar. Hardlopen, zonder achter een bal aan te rennen, was sowieso iets dat voorbehouden leek aan kinderen. Maar voor Niek is dat heel gewoon. Ik groet hem verrast waarna hij zijn gewone gang herneemt.
         Hij blijft nog een poosje in beeld. Aan zijn lichaamstaal zie ik dat hij zich van mijn aanwezigheid achter zich bewust is. Vlak voordat een bocht hem aan mijn zicht zal onttrekken draait hij zijn bovenlichaam om en steekt zijn arm omhoog. Het is alsof hij zeggen wil: “Hup opa!”
        

         

vrijdag 26 september 2014

Stofzuiger

Grijs overheerst deze morgen. Even heb ik spijt dat ik mijn zwarte windstopper koos. Het voelt alsof ik daarmee instem met een gevoel van treurigheid nu onze regering de oorlog heeft verklaard aan de Islamitische Staat (IS). In de wetenschap dat de IS geen compassie heeft met mensen die niet geloven of een andere geloofsovertuiging zijn toegedaan, blijft er weinig over dan hen te bestrijden. Tegelijkertijd weten wij ook dat geweld altijd meer geweld veroorzaakt.
         Over dit dilemma peins ik terwijl ik via de Hommelstraat de Waalbandijk bereik waar ik bijna in botsing kom met een zwarte labrador. Hij blijft hurkend terzijde van de weg achter, maar passeert mij spoedig, gevolgd door zijn bazinnetje. Aan haar kan ik zien dat zij heftiger dan ik door het hardloopvirus is aangedaan. Hoewel we elkaar niet kennen rennen we een paar honderd meter samen op, tot aan haar keerpunt. Hardlopen en huisdieren zijn goede bindmiddelen.
         Geweld lokt geweld uit. Steeds weer blijken strijd, agressie en oorlog te leiden tot een geweldsspiraal die moeilijk is te stoppen. Evengoed voel ik respect voor de ministers die woensdag, aan de vooravond van de VN-Veiligheidsraad, besloten ons land aan de strijd tegen IS te laten deel nemen, in de wetenschap dat het een lange weg gaat worden en de dreiging in ons land zal toenemen. Ik ben niet blij met dit besluit, maar ik zou niet weten wat wij anders kunnen doen om de fanatiekelingen van IS te stoppen. Met andere woorden, ik zou niet graag in de schoenen van deze ministers staan.
         Gisteren rolden de media over elkaar heen vanwege de verhoogde dreiging voor Nederlanders in eigen land en daar buiten. Dat leidde soms tot heftige discussies en paniekerige vragen: hoe moeten wij ons gedragen? Ivo Opstelten, inmiddels ook bekend als burgemeester Dikkerdak, probeerde te sussen. Met zijn diepe basstem raadde hij aan het niet al te zwaar op te nemen en vooral rustig te blijven, maar daarbij wel “…uit onze doppen blijven kijken”. Even later hoorden we dat militairen niet langer in uniform mogen reizen en dat wij vooral moeten oppassen in het buitenland.
         “Gelukkig horen wij dat nu pas!” zei ik, met een spreekwoordelijk knipoogje, aan Riky – wij zaten gister in de auto, op weg naar huis na een plezierig dagje uit in Mol (België). In het buitenland dus! Als wij voortdurend hadden moeten opletten, zouden we lang niet zo prettig met Jasmine in dat gezellige, Italiaanse restaurant hebben geluncht en nadien ontspannen door de stad, het park en een geruststellend kabbelend riviertje – waarvan de naam mij nu ontschiet – hebben gewandeld. Maar dat terzijde.
         Indachtig de raad van Ivo blijf ik ‘uit mijn doppen’ kijken. En dat is maar goed ook.
         Nadat ik de Tacitusbrug voor de tweede maal ben gepasseerd, weer op weg naar huis, zie ik twee verdachte kerels vanuit de Brugstraat in Ewijk, de Waalbandijk oversteken en het pad naar de uiterwaard aflopen. Een van de mannen draagt een geel veiligheidshesje. Een gemeenteambtenaar? Het kan net zo goed camouflage zijn! Hij zeult een langwerpig apparaat. De ander sleept iets achter zich aan. Van deze afstand lijkt dat ding nog het meest op een overmaatse stofzuiger.
         Terwijl ik verder ren houd ik de twee nauwlettend in het oog (ik ben een snelle leerling!) Aan het einde van het steelachtige ding zit een soort van ronde zuigmond (?). De ‘stofzuiger’ is gemonteerd op een onderstel met kleine wieltjes zoals die onder gereedschapkastjes in garages. Pas als ik deze kleine optocht passeer herken ik een van de mannen. Ik zag hem eerder bezig in een veld waarvan de oogst al binnen was gehaald. Hij tastte de bodem af, op zoek naar metalen voorwerpen.
         Met een gerust hart ren ik langs hen heen.
        

         

dinsdag 23 september 2014

Ganzenborden

Terwijl ik over de Hommelstraat ren herinner ik mij een berichtje over een man die zijn eigen dood in scène zette. Misschien denk ik daaraan vanwege zijn arme oma.
         Of ik over deze zogenaamde dood las, of er iets over hoorde via de radio, dat weet ik niet meer. Wel weet ik dat zij, de oma van de niet-overleden man, via een rouwadvertentie van het plotselinge verscheiden van haar kleinzoon in kennis werd gesteld. Volgens het bericht was zij de enige die zich bij het afscheid meldde. Zij kwam alleen. Er was geen afscheidsdienst gepland. En ook ontbrak een overledene. De gastvrouw van het rouwcentrum kon haar, na enkele telefoongesprekken, vertellen dat haar kleinzoon nog springlevend en in blakende gezondheid verkeerde. Je zou zeggen dat bij deze goede tijding haar hart van blijdschap een sprongetje maakte. Maar ik ben bang dat dit niet zo was.
         Vanwege die advertentie kwam een oma naar het rouwcentrum om afscheid te nemen van haar kleinkind. Die omstandigheid maakt pijnlijk duidelijk hoe het met de relatie tussen hen is gesteld. Is, hij leeft immers nog! 
         Ik probeer mij daar een voorstelling van te maken, onderwijl ik langs de kaal gemaaide tarweakker van Thé ren. Dan zie ik wilde eenden, zeven ongeveer, gezamenlijk de sloot in duiken. Dat doen zij opgewonden snaterend en in een steile glijvlucht. Voor mij verdwijnen ze als het ware plotseling achter het hoge gras van de walkant. Ik zie het niet maar hoor hen zwaar plonzend in het water landen.
         Nu ik het veld in zijn geheel kan overzien, zie ik de waarschijnlijke reden van de vluchtende eenden. Een grote groep van misschien wel dertig kraaien, heeft een deel van de akker in bezit genomen. De grote zwarte vogels hebben zich min of meer in een halve cirkel gegroepeerd. De reactie van de eenden in aanmerking nemend, gaat er dreiging van hen uit. Alsof zij zich opmaken voor een gezamenlijke aanval. Jij en ik zullen echter nooit weten wat zij gaan doen, want ik ren verder alsof er niets loos is.
         Met die man was wel degelijk iets aan de hand. Die man die zijn oma, zij het waarschijnlijk onbewust, zo onbarmhartig bij de neus nam werd namelijk door de politie in het oog gehouden. Permanent. Daardoor was hij nauwelijks in de gelegenheid zijn, criminele, ‘werkzaamheden’ uit te voeren en derhalve nauwelijks in staat, financieel gezien, voor zichzelf te zorgen. Dus wilde hij met een schone lei beginnen. (Toen ik die verklaring las of hoorde, flitste door mijn hoofd, toch wel mooi, maar het zat een ietsepietsie anders!) Daarom bedacht hij een plan; voerde hij een toneelstukje op met zichzelf in de hoofdrol. Met de uitvoering daarvan leek niets mis. Tot en met het informeren van bloedverwanten (‘Shit, oma vergeten!’) vrienden, kennissen en de overlijdensadvertentie, liep het als van een leien dakje. Hij had echter niet nagedacht over de aangifte bij de gemeente, over een overlijdensverklaring van een huisarts, noch over een lijk.
         Ik stel mij zo voor dat oma een paar tranen weg heeft moeten pinken, toen zij argeloos de krant met het overlijdensbericht opensloeg, vervolgens haar neus snoot en vrede vond met de dood van haar, eens geliefde, kleinzoon omdat die maar niet wilde deugen. Ook een rechercheur las het doodsbericht. Niet verbaasd maar wel vol ongeloof. Binnen tien minuten vond hij zekerheid over het valse spel van zijn klant.
         De lange Waalbandijk geeft mij alle gelegenheid na te denken hoe je dat zou moeten aanpakken, opnieuw beginnen. Het lukt mij echter niet. En dat is prima. Ons leven is immers niet met een potje ganzenborden te vergelijken.
        

         

vrijdag 19 september 2014

Karwei

Meester Van Geemert leerde het ons al in de derde klas van de lagere school, of was het Pannemans? ‘Wat je ook gaat doen, altijd nadenken voordat je begint!’
         De herinnering aan deze les en aan de vertelling die daaraan vooraf ging, komt bovendrijven op het moment dat ik de pylonen van de Tacitusbrug helder in zicht krijg. Al op de Hommelstraat nam ik mij voor: goed op de tuien van het oude brugdeel letten, laat je niet afleiden.
         Dat viel niet mee, mij niet laten afleiden, bedoel ik. Nog maar net ren ik op de Waalbandijk of daar verschijnen groepen en groepjes ganzen die luid roepend overvliegen. De eerste zes gaan richting Waal. Waarschijnlijk is het degene die vooropvliegt die voortdurend laat horen wat zijn of haar positie is. Onnodig want de zon is al helemaal boven de horizon. In een brede waaier vliegt een andere groep tegengesteld aan deze zes. Blijkbaar gaat een grote aantrekkingskracht van deze verzameling uit want de zes, die de overzijde van de rivier nog niet hebben bereikt, besluiten achter de waaier aan te gaan. Het stemgeluid van de roepende gans verandert: “Wacht op ons, wacht op ons, wacht…”
         Of dit roepen effect heeft kan ik niet beoordelen omdat de zes inmiddels buiten mijn beeld vliegen en worden overstemd door weer een groep nieuwkomers. Een deel daarvan landt luidruchtig in de lege schapenwei. Aan de rand daarvan overleggen een paar kerels bij geparkeerde auto’s met geopende portieren. Een van hen…
         Ter hoogte van het woonbootje van Klaartje ben ik weer volledig bij de les, veroorzaakt door de slaphangende binnenste tui van de brugpyloon; herinner ik mij mijn voornemen en de les van Van Geemert of Pannemans. Het inleidende verhaal handelde over een mannetje. Dat bouwde een huisje op het ijs om daar met zijn vrouw en kinderen te wonen. Zij hadden het er goed, tot het ging dooien. Vanwege onze tere kinderzieltjes vertelde Van Geemert of Pannemans, dat niemand thuis was toen het mooie nieuwe huisje, dat met zoveel zorg gebouwd was, door het ijs zakte. De kinderen waren op school (zij hadden immers niet langer ijsvrij) en hun moeder deed boodschappen. En het mannetje? Toen moeder thuis kwam zat het op een omgevallen boomstam aan de rand van het water. Zijn hoofd tussen zijn handen geklemd…
         Zeer tot ons ongenoegen eindigde hier het verhaal.
         In tegenstelling tot het mannetje hebben de aannemers die aan de renovatie van het oude brugdeel van de Tacitusbrug werken, zich terdege voorbereid op deze bijzondere klus. Desondanks durfden zij er aanvankelijk niet aan te beginnen; lieten zij hun opdrachtgever, Rijkswaterstaat, weten dat er te veel risico’s kleefden aan het vervangen van de tuien (die deze brug al veertig jaar in zwevende positie houden.) De rechtbank stelde hen in het ongelijk.
         De spanning is duidelijk zichtbaar van het eerste stel tuien weggenomen. De binnenste twee, de kortste van de vier aan de kant van Ewijk, hangen al flink door. Mijn nieuwsgierigheid dwingt me de brug op. Het uitzicht over het brede water, de schepen en de uiterwaard is adembenemend als altijd. Maar daarvoor ben ik hier niet. Een hijskraan staat bij de eerste pyloon stand-by. Transformatoren gieren. Geklop en gehamer alom. Her en der klimmen, bukken en lopen gehelmde werknemers in oranje veiligheidhesjes. ’t Is niet te zeggen wat zij doen. Een van hen, hij staat op het punt om naar elders te fietsen, heeft tijd en is bereid mij enige uitleg te geven.
         Ik meende dat het wereldwijd de eerste maal is dat de tuien van een getuide brug worden vervangen. Deze werknemer spreekt dat tegen. Eerder werd een vergelijkbaar karwei uitgevoerd in Australië.
         “Het blijft evengoed een bijzonder project,” aldus de werknemer; “Ik houd van uitdagingen!”
        

         

dinsdag 16 september 2014

Dijkgeheimen

Een van de vanen staat er nog. Deze wijst naar Slot Doddendael, een van de monumenten die in het kader van Open Monumentendag afgelopen zaterdag en zondag bezocht kon worden, de tweede, dat bij het Dijkmagazijn Ewijk stond, is verwijderd. Toen ik er zondag met Riky langs wandelde, had ik nog geen idee waarvoor deze vaandels stonden. Er was een huisje op aangebracht, een kasteel zoals een kind dat zou tekenen. De enige twee woorden die ik kon lezen waren dijk en geheimen.
         Nu ik langs deze achtergebleven vaan ren zie ik de ouderwetse sleutel die bij het kasteeltje is weergegeven en de bijzondere wijze waarop de twee woorden zijn afgedrukt. Dijk in kapitalen en geheimen in handschrift daaronder: DIJK geheimen. De manier waarop het tweede woord is weergegeven, versterkt de intrinsieke waarde daarvan.
         Geheimen, een uitdagend en inspirerend woord.
         Onmiddellijk opent zich een luikje naar een herinnering, een kleine gebeurtenis tijdens mijn jeugd. Op weg van school naar huis vertelde ik aan mijn broer en een paar vrienden dat ik een geheim had. Waarom ik dat zei, of wat dat geheim inhield, dat weet ik niet meer. Wel herinner ik mij dat ik al snel doorhad dat het niet slim is, zeggen dat je een geheim bewaart. Mijn broer en mijn vrienden sprongen er op in als kippen op een haverkist. Zij probeerden alles wat bij hen opkwam om mij te bewegen mijn geheim met hen te delen. Smeken, slijmen, chanteren, het baatte hen niet. Ik wist, als ik hen hierin betrek is mijn geheim geen geheim meer. Maar de situatie was onhoudbaar.
         Volgens mij heb ik het geheim, geheim kunnen houden, maar zeker daarvan ben ik niet. Wat ik mij herinner is dat ik werd gered door een stier. Of liever gezegd, door de ballen van een stier. Het dier stond bij de noodslachterij aan een stevige paal vastgebonden. Vaker was ik, waren wij, getuige van dieren die werden geslacht. Dat was heel gewoon. Slachten werd nog niet weggestopt achter de muren van industriële bedrijven.
         De balzak van die stier was in onze ogen enorm. Die schreeuwde als het ware om commentaar van jongetjes van tien, van jongetjes die al iets van hun onschuld verloren. Dat apparaat was veel interessanter dan mijn geheim.
         Als tienjarige wist ik het al. Een geheim is iets dat voor anderen verborgen moet blijven. Het geldt vandaag nog steeds. Dat gaat niet op voor de miljoenennota. Het geheim daarvan is een eufemisme, het is juist de bedoeling dat de inhoud daarvan tijdig uitlekt, zodat wij, de burgers, een beetje kunnen wennen aan eventuele teleurstellende besluiten voordat de koning deze in zijn troonrede uitspreekt. Die troonrede moet overigens wel geheim blijven totdat de koning de tekst tijdens Prinsjesdag voorleest. Tot vanmiddag dus.
         Juist tijdens het voorlezen van de troonrede ontstaan geheimen. Waar? In de hoofden van de dames en heren die naar de koning luisteren. Deze geheimen leiden misschien tot daden, pas dan kan zo’n geheim uit de doeken worden gedaan. Dus, de politici luisteren naar de voornemens van de regering. Iets daarvan brengt hen op een idee. Dat idee houden zij natuurlijk onder de pet, totdat zij het omzetten in een voorstel.
         Nu ik dat zo bedenk, rennend over de Hommelstraat, weer op weg naar huis, begrijp ik plotseling waarom zoveel dames tijdens het voorlezen van de troonrede een hoed dragen. Dat gebruik is ontstaan omdat dames, gewoonlijk meer dan heren, gewend zijn over veel te praten. Uitgebreid te praten. Voor hen een extra risico dat zij hun ideeën, hun geheimen, ongewild verraden. Dat overkomt heren natuurlijk ook, maar dames hebben er iets op bedacht. Zij hebben als het ware een dijk opgeworpen, afleidende hoeden om zichzelf tegen het lekken van geheimen te beveiligen.
         Een dijk tegen geheimen: Dijkgeheimen!



Leep

(vrijdag 12 september)
Sinds ik weet dat wij, westerlingen in het algemeen en Nederlanders in het bijzonder, op veel te grote voet leven, komen sommige opgewekt klinkende nieuwsfeiten niet langer zonder pessimistische bijgedachten bij mij binnen. De afgelopen dagen kwamen er een aantal langs. Positieve nieuwsfeiten over de ontwikkelingen van onze economie bijvoorbeeld, vooruitlopend op de presentatie van de begroting op Prinsjesdag. En woensdag meldde de NOS dat de ozonlaag zich herstelt; voor het eerst sinds 2000 wordt het gat dat ieder najaar boven Antarctica verschijnt, niet groter. Zo, denk ik tegenwoordig bij dergelijke boodschappen, ‘ga maar rustig slapen’, zoals Hendrik Colijn radioluisteraars aan de vooravond van de Duitse bezetting adviseerde, de maatregelen om cfk’s terug te dringen zijn effectief.
         Politici verwachten dat het vertrouwen van kiezers, juist vanwege gunstige ontwikkelingen in onze economie, zal toenemen. Niet alleen in hen en hun politieke arbeid, maar ook in hun portemonnee: meer bestedingen en we komen er weer bovenop, dat is de onderliggende boodschap. Niemand lijkt echter te beseffen dat dergelijke aanbevelingen, en vooral de reactie daarop, voor de enige aarde die wij hebben negatief uitpakken.
         Natuurlijk, duurzaam produceren, hergebruiken van grondstoffen en meer groene energie, het zijn nuttige maatregelen. Maar op termijn onvoldoende.
         Ik meen te weten dat, als alle mensen leven zoals wij in Nederland doen, wij een planeet nodig hebben die drieënhalve maal groter is dan die waarop we wonen. Onze ecologische voetafdruk staat niet gelijk aan maat een, maar aan drieënhalf. Daar staat tegenover dat er ook volkeren zijn met een voetmaat die veertien keer kleiner is dan de onze. Zij zullen echter ook graag in welvaart willen leven, zoals wij. En waarom niet.
         Peinzend over onze te grote voeten, ecologisch gezien, valt mij plotseling een groepje eksters op. Midden op het asfalt van de Waalbandijk zitten zij bijeen. Zeven, tel ik er, en meerdere komen aanvliegen. Sommigen zitten stil, anderen hippen op en neer. Zij dringen opeen en kletsen opgewonden met elkaar. Waarover? Dat kan ik nog niet zien. Maar dat daar een lekker hapje ligt, dat is wel duidelijk. Onderhandelen, dat is wat zij doen. Zij hebben een economisch belang!
         “Als jij mij die achterbout gunt, dan leidt ik jou naar de bergplaats van enkele bijzonder lekkere eikels”, stelt een van de eksters stotterend aan de oorspronkelijke vinder van het lekkers voor. Slim als deze ekster is, vermeldt hij niet dat die eikels eigendom zijn van een Vlaamse gaai. Of is dat leep?
         Of de deal lukt, dat kom ik niet te weten. Op mijn nadering vliegen ze weg, met achterlating van hun handelswaar: het karkas van een kikker. Het ziet er in mijn ogen niet echt aantrekkelijk uit.
         Onze ecologische problemen zitten in ons economisch model waarbinnen omzet en bedrijfswinst uitgangspunten zijn. Dat model ruïneert onze aarde. Binnen afzienbare tijd zijn de grondstoffen op!
         Het kan anders. Jan Jonker, hoogleraar Duurzaam Ondernemen, pleit voor een economisch model op basis van een circulaire samenwerkingseconomie tussen burgers en bedrijven. Volgens Jonker worden huidige businessmodellen op z’n kop gezet door de komst van 3D-printers. Daarmee kan met elk denkbaar materiaal worden geprint, zoals zand, textiel, metalen maar ook groente en afval. Binnenkort, zo voorspelt hij, heb je bijna overal een soort van 3D-print-werkplaatsen waar je jouw versleten T-shirt samen met een ontwerp – bijvoorbeeld voor een nieuw overhemd – naartoe stuurt: reprinten maar!
         Op de terugweg zijn de eksters onvindbaar. Dat geldt ook voor het kikkerlijkje.
         Een schip vol kleurrijke containers vaart min of meer met mij op. Er zal nog heel veel water door deze rivier stromen voordat wij het roer omgooien. Maar ik wil dat wel graag beleven!
        
        


dinsdag 9 september 2014

Massavernietigingswapen

Terwijl ik de schriel piepende wekker afzet vraagt Riky of ik mij wel goed genoeg voel om te gaan hardlopen. Met stijve spieren loop ik richting badkamer en voel dat de verkoudheid zich nog heftig manifesteert: liefst kruip ik weer in dat warme holletje.
         Nu ik in een kalm tempo over de Waalbandijk ren, ditmaal richting Weurt, voel ik dat dit mij goed doet. Om het plat uit te drukken, de productie van snot staat zo goed als stil en ik voel geen behoefte om te hoesten! Wat dat betreft zou ik dus de hele dag willen doorrennen tot het tijd is om naar bed te gaan, als mijn conditie dat zou toelaten. Niet dus. Zodoende beperk ik het aantal kilometers.
         Langzaam maar gestaag nader ik het dorp Weurt. De schoorsteenpijp van Electrabel valt vooral op door het ontbreken van zijn rookpluim. Dat beeld brengt de uitzending van Nieuwsuur bij mij terug. Heb jij Pauline Dekker ook gezien? Ik wist natuurlijk dat roken ongezond is, maar Pauline leerde mij veel nieuwe feiten. De gedreven longarts, overigens, voor zover bekend geen familie van mij, maakte met een paar beelden duidelijk waar rokend Nederland staat: Vooraan, als het om de klandizie van de tabakindustrie gaat. Nergens in Europa steken zo veel jongeren een eerste sigaretje op. Sommigen al vanaf hun twaalfde jaar. Zij, onze jongeren, zorgen voor een gestage aanwas van nieuwe klanten. Geen wonder dat de tabaksindustrie er alles aan gelegen is om die geregelde groei te behouden!
         Om jongeren aan de sigaret te krijgen hebben de sigarettenfabrikanten een paar geniepige instrumenten in huis. Zo stoppen zij suiker in de tabak om de smaak van sigarettenrook minder smerig te maken (en de kans op kanker te verhogen), en daarnaast doen zij er alles aan om de prijs van tabak zo laag mogelijk te houden.
         Voor een prent met twee zwartgeblakerde longen – longen die niet veel meer voor hun eigenaar kunnen doen, hij of zij is volkomen uitgeput na slechts twee stappen –, vergelijkt Dekker tabak met een massavernietigingswapen. Zij noemt dit wapen zelfs behoorlijk succesvol: de helft van de gebruikers overlijdt en de helft van degenen die sterven, doen dat voor hun pensioengerechtigde leeftijd.
          Het navrante is dat het er veel van wegheeft dat de Nederlandse Staat meehelpt bij het in stand houden van roken. Als bestuurslid van de Stichting Rookpreventie Jeugd, wil longarts Dekker onze regering voor het gerecht dagen omdat zij zich niet houdt aan het internationaal anti-tabak verdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie dat Nederland in 2005 heeft ondertekend en geratificeerd. Daarvoor werden tijdens de Nieuwsuur uitzending een aantal bewijsstukken aangevoerd. Ik ben blij dat ik niet in de schoenen van de premier sta. Gisteravond zagen we Mark Rutte nogal naïef reageren toen hem in september 2013, aan tafel bij Pauw & Witteman, het vuur na aan de schenen werd gelegd vanwege het niet doorgaan van een voorgenomen accijnsverhoging op tabak.
         Ondertussen heb ik Weurt en de schoorsteenpijp van Electrabel weer de rug toegekeerd. Wat blijft zijn beelden van rokende jeugd. Vorige week ‘betrapte’ ik een jonge knul. Om zijn sigaret te kunnen aansteken was hij van de fiets gestapt. Hij gaf mij de indruk dat hij nog maar een klein stukje van huis was, dat hij hier niet langer door huisgenoten zou worden gezien. Iets in mij probeerde de jongen te waarschuwen, maar dat draaide ik stevig de nek om vanwege een heldere herinnering: Fietsend over ’t War, op weg naar mijn tijdelijke baas – een tuinder aan de Grote Zomerdijk – rookte ik een van mijn eerste, nog misselijk makende, sigaretten. Stiekem. Het zou nog een paar maanden duren voordat ik tijdens sinterklaasavond een pakje sigaretten zou krijgen.
         Het lukte mij ternauwernood weer aan dit vernietigingswapen te ontsnappen, meer dan dertig jaar geleden. Nog net op tijd!
        

         

vrijdag 5 september 2014

Concurrent

Het ruikt verrukkelijk naar vers gemaaid gras. Links en rechts is een brede strook berm gemaaid. Door mijn neus adem ik diep in. Heerlijk!
         Bovenaan de Hommelstraat is het maaien nog in volle gang. Een tractor komt mij tegemoet. De bestuurder steekt vrolijk zijn hand op. Met de maaier die hij aanvoert, kortwiekt hij een deel van de brede, wijduitstaande rietkraag langs de fruittuin van Winnemuller, waardoor een strakke, rechtopstaande riethaag ontstaat. De combinatie wordt gevolgd door een auto met laadbak. In de cabine twee mannen gekleed in oranje veiligheidhesjes, in de laadbak twee cirkelmaaiers. Deze auto wordt weer gevolgd door een vuilniswagen. Het is de chauffeur daarvan aan te zien dat hij de traagheid der dingen niet echt kan waarderen!
         Nu die lawaaiige stoet is gepasseerd en ik de dijk bereik, manifesteert de stilte zich nadrukkelijker dan gewoonlijk.
         Ik ren alweer een poosje over de Waalbandijk als de rust opnieuw wordt verstoord. Ditmaal door twee vechtende kraaien. Zij hebben geen oog voor iets anders dan elkaar. Hun strijd lijkt eerder een rituele dans (vergelijkbaar met Oekraïne en de pro-Russische separatisten in hun pogen een wapenstilstand te bereiken als voorloper op een vredesplan.) De eerste kraai draait pirouettes waarbij hij een slappe sliert in zijn snavel klemt. De tweede cirkelt hoog opspringend, gestaag om de ander heen. Steeds als hij een kans ziet valt hij aan teneinde de kleffe buit weg te grissen, maar vooralsnog hebben deze pogingen geen succes.
         Na iedere mislukte charge springt de aanvaller woest op, wappert met zijn vlerken, als om te voorkomen dat hij op zijn rug landt, herstelt zijn evenwicht en kiest positie voor weer een nieuwe kans.
         Misschien ziet de aanvaller in mij een nieuwe concurrent; op mijn nadering kiest hij verontwaardigd krassend, het hazenpad. De andere vogel probeert zijn vangst – een zanderig stuk ingewand, zo te zien – voor mij te verbergen. Daarin slaagt hij niet. In en rond deze kleine arena is niets wat hem als bergplaats dienen kan. Mijn laatste passen wacht hij in elkaar gekrompen af terwijl hij schielijk om zich heen blikt – er op bedacht dat zijn aanvallende soortgenoot weer terug keert, of om uitzicht te houden op een vluchtweg. In het voorbijgaan zie ik dat de dappere vogel zich ontspant en met een klauw op het lekkere hapje stapt zodat hij er eindelijk een stuk vanaf kan trekken.
         De vrede keert terug.
         Ik ben er dankbaar voor dat ik mijn voedsel niet hoef te bewaken noch bevechten (en voor het overwegend vreedzame land waarin ik leef en van tijd tot tijd mag rondrennen!).
        

         

dinsdag 2 september 2014

Oogsten

Met mijn hoofd nog bij een opmerking van een van de twee luidruchtig discussiërende meiden – “Je hoeft mij dat toch niet uit te leggen? Ik weet heus wel hoe je zoiets aanpakt hoor!” –, die mij aan de overkant van de Van Heemstraweg passeerden, zij op de fiets, waarschijnlijk onderweg naar school, ik hardlopend, ren ik de Hommelstraat in.
         Kauwend op de herinnering die vanwege de verontwaardigde reactie boven kwam, let ik niet op het aanzwellende gekwetter achter mij totdat een hond, een schapendoes als ik mij niet vergis, mij in de bocht passeert. Wit met zwarte vlekken. Een leder tuigje omspant het lijf van de does als bindtouw van Oldenhof een rollade. Twee vrouwen en een man volgen per fiets de rennende hond. Een constructie (Trixie Biker-set) aan een van de fietsen verraadt bij wie de hond thuis hoort. De kleding van de drie is opvallend. Het doet mij denken aan druivenplukkers. Ik zit er niet eens zo ver naast.
         De schapendoes vertraagt haar snelheid om gehurkt in de berm een plas te doen. Met enige jaloezie kijk ik naar het gemak waarmee zij opnieuw de koppositie inneemt. Een eindje voorbij het boerderijtje van Marie wordt halt gehouden. Het is ter plaatse opvallend druk door geparkeerde auto’s waar op datzelfde moment mensen uitstappen. Dan pas zie ik de bedoeling: perenpluk!
         Er wordt geoogst in de fruittuinen van De Weeropper. De conferences zijn aan de beurt. Een koud werkje zo vroeg in de morgen. Vrolijke begroetingen klinken over en weer, terwijl ik deze drukte passeer. Verder weg, ergens tussen de rijen perenbomen, klinkt het opstandig gebrom van een kleine tractor. Hoewel ik ze niet zie weet ik dat deze een lange rij van plukkisten voort trekt.
         Onderwijl ik verder ren glijd ik als vanzelf in een herinnering aan een van de weinige keren dat ik peren en appels hielp plukken. Kunnen de plukkers hier met gemak de rijpe vruchten bereiken, de hoogste delen eventueel met behulp van een opstapje, toen groeide het fruit nog in hoogstamvruchtbomen en werden houten ladders gebruikt. Die stonden breed op hun poten en liepen naar boven smal uit als opgerekte trapeziums. Mijn lichte gewicht veroordeelde mij als vanzelfsprekend tot het plukken van de hoogst hangende vruchten. De kleine emmer om mijn hals was spoedig vol geplukt – ‘Niet trekken of draaien hoor! Buigen, het steeltje moet blijven zitten!’ – zodat ik weer spoedig naar beneden kon om die voorzichtig in een fruitkistje te legen. Daar werd ik lekker warm van, van dat op en neer klimmen. Af en toe ging het mis, stak ik peer of appel naast het plukemmertje zodat deze te pletter viel. Dan klonk er een verwensing, in duplo soms: van de tuinder en van mij!
         Ook in de akker van Thé is het oogsten volop aan de gang, ontdek ik op de terugweg.
         In de walkant en belendende schapenwei lopen fazanten. Minstens vijf hennen en twee hanen. Zij worden zenuwachtig vanwege mijn komst en trippelen zigzaggend door het lange gras. Dat brengt hen niet snel genoeg in veiligheid zodat zij op de vleugels gaan. Snorrend vliegen zij in een flauwe boog naar de goudgele zomertarwe waarin zij zich doeltreffend kunnen verstoppen. En zich volproppen, veronderstel ik, iets waar Thé niet blij mee zal zijn.
         Ik vervolg mijn weg en bedenk ondertussen dat ik een mail aan Theo zou kunnen sturen, hoewel dat hem wellicht niet bij zijn oogstplan beïnvloeden zal. Heftig geruis haalt mij uit mijn overwegingen. Net voorbij het boetje (schuurtje) van Thé vliegt een grote troep houtduiven uit het tarwe op. Honderd of meer, schat ik. Hoeveel vreet een duif?
         September is nog maar net begonnen, de oogstmaand voorbij. Toch wordt nog volop van de vruchten van de groeizame zomermaanden genoten!