vrijdag 26 september 2014

Stofzuiger

Grijs overheerst deze morgen. Even heb ik spijt dat ik mijn zwarte windstopper koos. Het voelt alsof ik daarmee instem met een gevoel van treurigheid nu onze regering de oorlog heeft verklaard aan de Islamitische Staat (IS). In de wetenschap dat de IS geen compassie heeft met mensen die niet geloven of een andere geloofsovertuiging zijn toegedaan, blijft er weinig over dan hen te bestrijden. Tegelijkertijd weten wij ook dat geweld altijd meer geweld veroorzaakt.
         Over dit dilemma peins ik terwijl ik via de Hommelstraat de Waalbandijk bereik waar ik bijna in botsing kom met een zwarte labrador. Hij blijft hurkend terzijde van de weg achter, maar passeert mij spoedig, gevolgd door zijn bazinnetje. Aan haar kan ik zien dat zij heftiger dan ik door het hardloopvirus is aangedaan. Hoewel we elkaar niet kennen rennen we een paar honderd meter samen op, tot aan haar keerpunt. Hardlopen en huisdieren zijn goede bindmiddelen.
         Geweld lokt geweld uit. Steeds weer blijken strijd, agressie en oorlog te leiden tot een geweldsspiraal die moeilijk is te stoppen. Evengoed voel ik respect voor de ministers die woensdag, aan de vooravond van de VN-Veiligheidsraad, besloten ons land aan de strijd tegen IS te laten deel nemen, in de wetenschap dat het een lange weg gaat worden en de dreiging in ons land zal toenemen. Ik ben niet blij met dit besluit, maar ik zou niet weten wat wij anders kunnen doen om de fanatiekelingen van IS te stoppen. Met andere woorden, ik zou niet graag in de schoenen van deze ministers staan.
         Gisteren rolden de media over elkaar heen vanwege de verhoogde dreiging voor Nederlanders in eigen land en daar buiten. Dat leidde soms tot heftige discussies en paniekerige vragen: hoe moeten wij ons gedragen? Ivo Opstelten, inmiddels ook bekend als burgemeester Dikkerdak, probeerde te sussen. Met zijn diepe basstem raadde hij aan het niet al te zwaar op te nemen en vooral rustig te blijven, maar daarbij wel “…uit onze doppen blijven kijken”. Even later hoorden we dat militairen niet langer in uniform mogen reizen en dat wij vooral moeten oppassen in het buitenland.
         “Gelukkig horen wij dat nu pas!” zei ik, met een spreekwoordelijk knipoogje, aan Riky – wij zaten gister in de auto, op weg naar huis na een plezierig dagje uit in Mol (BelgiĆ«). In het buitenland dus! Als wij voortdurend hadden moeten opletten, zouden we lang niet zo prettig met Jasmine in dat gezellige, Italiaanse restaurant hebben geluncht en nadien ontspannen door de stad, het park en een geruststellend kabbelend riviertje – waarvan de naam mij nu ontschiet – hebben gewandeld. Maar dat terzijde.
         Indachtig de raad van Ivo blijf ik ‘uit mijn doppen’ kijken. En dat is maar goed ook.
         Nadat ik de Tacitusbrug voor de tweede maal ben gepasseerd, weer op weg naar huis, zie ik twee verdachte kerels vanuit de Brugstraat in Ewijk, de Waalbandijk oversteken en het pad naar de uiterwaard aflopen. Een van de mannen draagt een geel veiligheidshesje. Een gemeenteambtenaar? Het kan net zo goed camouflage zijn! Hij zeult een langwerpig apparaat. De ander sleept iets achter zich aan. Van deze afstand lijkt dat ding nog het meest op een overmaatse stofzuiger.
         Terwijl ik verder ren houd ik de twee nauwlettend in het oog (ik ben een snelle leerling!) Aan het einde van het steelachtige ding zit een soort van ronde zuigmond (?). De ‘stofzuiger’ is gemonteerd op een onderstel met kleine wieltjes zoals die onder gereedschapkastjes in garages. Pas als ik deze kleine optocht passeer herken ik een van de mannen. Ik zag hem eerder bezig in een veld waarvan de oogst al binnen was gehaald. Hij tastte de bodem af, op zoek naar metalen voorwerpen.
         Met een gerust hart ren ik langs hen heen.
        

         

Geen opmerkingen:

Een reactie posten