vrijdag 30 mei 2014

Toevallig

Nog voor ik de Hommelstraat bereik weet ik dat het goed zal gaan. Ik voel weliswaar enige stijfheid maar die bilspier gaat geen problemen meer geven.
         Terwijl ik over de Waalbandijk ren, richting Kloosterstraat (om er weer een beetje in te komen ga ik dit rondje beperken tot vijf kilometer), denk ik aan een bijzondere toevalligheid. Daarover iets te lezen boeide mij vooral omdat mij, nog maar een paar weken geleden, eveneens iets overkwam dat ik best toevallig mag noemen. Misschien niet “Onwaarschijnlijk Toevallig”, zoals David Parris zijn vondst noemde, maar dan toch wel bijzonder toevallig!
         Eerst moet ik je iets vertellen over die onwaarschijnlijke gebeurtenis zelf. Tijdens het lezen van een alledaags stukje over de vondst van een fossiel, vond ik achtergrondinformatie via internet. Gregory Harpel, enthousiast fossielenjager, was in het najaar van 2012, langs een rivieroever in New Jersey op zoek naar fossiele haaientanden, toen hij iets vreemds op een met gras begroeide dijk zag liggen. Hij bracht zijn vondst naar het Natuur Historisch Museum in New Jersey. De conservator van dat museum, David Parris, onderzocht het fossiele stuk bot en zag dat het de anatomische kenmerken had van het onderste deel van het opperarmbeen van een drie meter lange zeeschildpad, die in het krijttijdperk leefde.
         Van deze reeds vijfenzeventig miljoen jaar oude fossiele schildpad was slechts één stukje bekend: het bovenste deel van een opperarmbeen. Het was gevonden in 1849, onderzocht en benoemd als een fossiel bot van een enorme schildpad. De tot dan toe onbekende fossiele zeeschildpad kreeg aan de hand van dat ene fragment zijn naam: Atlantochelys mortoni. Er waren nadien geen andere fossiele delen van het skelet opgedoken.
         (Tussendoor kan ik je het volgende melden: in het gras van de dijkhelling drukt een forse, grijs gestreepte kat zich tegen de grond. Het lijkt te overwegen: ‘Zal ik aanvallen of vluchten?’ Haar keuze is helder; bij mijn nadering gaat zij er als een haas vandoor. Ik las pas een berichtje in het WWF Magazine Panda; zou dit toevallig een exemplaar van de ontembare Europese wilde kat zijn?)
         Opgetogen met deze tweede vondst, 163 jaar na het eerste, toog Parris naar Philadelphia, naar de Academie voor Natuurwetenschappen, waar het eerste stuk opperarmbeen van Atlantachelys mortoni wordt bewaard. Hij grapte nog tegen het thuisfront dat hij misschien het ontbrekende stuk van dat opperarmbeen in zijn tas had, terwijl hij wist dat zoiets zeer onwaarschijnlijk is, om niet te zeggen onmogelijk. Na al die jaren zou zo’n fragiel stuk bot in kleine brokjes uiteen zijn gevallen. Hij kan zijn ogen dan ook niet geloven als de twee fossiele botdelen wel degelijk één opperarmbeen vormen; ze passen als puzzelstukjes in elkaar!
         Inderdaad, die tweede vondst kun je onwaarschijnlijk toevallig noemen.
         Dit overkwam mij: Op 22 mei puilt het kasgeld (van de Zonnebloemafdeling) de pot uit. Ik besluit het meeste daarvan naar de bank te brengen. Ik stop een stapeltje bankbiljetten en een flinke hoeveelheid muntgeld in een tasje en fiets naar de bank. Geld storten vind ik geen aangename bezigheid. Je moet het nodige geduld opbrengen en tegelijkertijd alert blijven. Deze keer houdt een man gekleed in een streng blauw uniform, zich verdacht op in mijn nabijheid. Hij schuift of verschuift een scherm tussen ons. Pas als ik klaar ben zie ik dat het een medewerker van Waardetransport is (hij wisselt geldcontainers om).
         Eindelijk, alle waardebriefjes zijn doorgevoerd – gladstrijken, invoegen, wachten tot het lampje groen oplicht, biljet begeleiden, enzovoort. Ondertussen is het muntgeld geteld.
         Het stortingsbewijs glijdt uit de gleuf en toont een bedrag van 999,80 euro. Jammer van die twintig cent, flitst door mijn hoofd.
         Voor de zekerheid voel ik het muntgeld-retourvakje na, zoals het apparaat mij adviseert. Daarin vind ik een muntstuk van twintig eurocent. Twee eenheden die samen duizend maken!
         Bijzonder toevallig, vind ik.



dinsdag 27 mei 2014

Snuiver

Onder het dakraam in mijn werkkamer, waarop af en toe een regenbuitje klettert, vraag ik mij af hoe het aan de Waalbandijk zal zijn en of de zomertarwe van Thé, op diens akker aan de Hommelstraat eindelijk lekker wil groeien. En als ik zou rennen, dan zou ik extra opletten of ik het liedje weer zal horen dat vorige week dinsdag vanuit de uiterwaard, ter hoogte van het Roodslag klonk en waarvan ik aannam dat het een veldleeuwerik zou kunnen zijn (die je tegenwoordig niet zo vaak meer tegenkomt.) Als ik zou rennen en datzelfde vogeltje weer mocht horen, dan zou ik tenminste (bijna zeker) weten dat het om een boompieper gaat, omdat ik dat direct na thuiskomst, via een YouTube filmpje waarop zij beiden te horen zijn, kon beluisteren (nu ik dit stukje schrijf hoor ik alle leeuweriken, piepers en kwikstaarten langskomen.)
         Maar ik ren niet. Ik zit nog steeds in de ziekenboeg. Dat klinkt dramatischer dan het is, want met de slijmbeurzen bij mijn bilspieren gaat het nu een stuk beter. De rust en de oefeningen van Jaantje (mijn fysiotherapeut) hebben mij goed gedaan. Nog even volhouden, dan komt het weer helemaal in orde.
         Ik heb er wel iets voor in de plaats gekregen. Namelijk een heftige verkoudheid. Dit is de derde dag dat ik daarmee word geplaagd. Rondom op mijn werktafel liggen verschillende papieren zakdoekjes in diverse stadia van gebruik. En ik heb een nieuw doosje paracetamol aangesproken: de da is deze weken absoluut blij met mij!
         Over ziek zijn gesproken, vanmorgen las ik dat de dokter bij het opsporen van ziektes zijn neus weer gaat gebruiken. Hoe dat moet als hij verkouden is? Nou, dan kan ik je geruststellen. Dat maakt niets uit. Hij gebruikt namelijk niet zijn eigen neus maar een bio-elektronisch apparaat. Daar is de laatste tien jaar hard aan gewerkt. Heel veel monsters nemen, zo stel ik mij voor, om een database van geurprofielen op te bouwen: hoe ruikt gezonde poep, hoe die van personen met poliepen in hun darm, met kanker, enzovoort.
         Binnenkort is er een ‘simpele’ elektronische snuiver beschikbaar, e-nose genaamd, in plaats van een kijkslang in je darm (ik heb gehoord dat zo’n darmkijker behoorlijk pijnlijk kan zijn). Dus, fantastisch nieuws toch? Ook al zal het nog wel een paar jaar duren voordat iedere huisarts een e-nose in zijn onderzoeksruimte heeft staan.
         Dit jaar zal ik nog een oproep ontvangen om een poepmonster op te sturen. Nu ik in de Gelderlander over deze e-nose las, moet ik zeggen dat ik het wel jammer vind dat het bevolkingsonderzoek naar darmkanker (bij mensen tussen vijfenvijftig en vijfenzeventig jaar) al begonnen is. Bij dit onderzoek wordt in ontlastingsmonsters gezocht naar bloedsporen en als die worden gevonden ontvangt de bijbehorende persoon een oproep voor een darmonderzoek. Veel eenvoudiger is het om een e-nose aan je poep te laten snuffelen!
         Nou ja, even afwachten nog.
         Ondertussen zal ik de gebruikte zakdoekjes alvast opruimen.



zaterdag 24 mei 2014

Gemak

Deze morgen moet ik mij behelpen met een voorstelling van het hardlooprondje dat ik mij had voorgenomen.
         Terzijde: in werkelijkheid staar ik uit het raam van mijn werkkamer naar onze overbuurman die met behulp van een benzinemotor en twee handige maatjes gaten in de grond boort waarin hij betonnen staanders opricht. Tussen twee staanders plaatsen zij, in voorgevormde gleuven, een betonnen ‘plank’ als onderligger en daarboven een design plankenscherm. Deze schutting gaat het niet, zoals de vorige, begeven onder de kracht van een gemiddelde storm en maakt van buurman’s tuin een onneembare vesting. Alles sluit zo nauw op elkaar aan dat zelfs de buurtkatten deze barrière niet gemakkelijk zullen nemen.
         Jaantje, mijn fysiotherapeute, raadde mij aan het rustig aan te doen. Hardlopen past niet in dat plaatje. Waarschijnlijk is een van de beursslijmvliezen bij de aanhechting van de spieren in mijn linkerbil, geïrriteerd of ontstoken. Dinsdagavond begon dat op te spelen. In rap tempo dwong pijn tot het nemen van maatregelen (rust, pijnstillers, fysiotherapie, oefeningen). Nu ik achter mijn bureau zit – in plaats van over de Waalbandijk of Uiterwaard te rennen – lijkt er weinig aan de hand, maar zo meteen! Dan moet ik opstaan en even later weer gaan zitten, rekoefeningen doen...
         Mijn bed gaf een paar nachten niet de rust van doorgaans. Gelukkig ging het de afgelopen nacht beter, een duidelijk teken dat het herstel is ingezet. Gelukkig, want zelfs mijn ‘kleine verlossing’ bracht de afgelopen dagen niet langer het genot dat gewoonlijk daarmee gepaard gaat.
         Weinig of niets is heerlijker dan een goede poep! Dit zou ik nooit zo openlijk hebben toegegeven als Midas Dekkers dat niet zo treffend had omschreven en ik zijn teksten naar genoegen lees terwijl ik op mijn gemak op het gemak zit. Meestal zit ik lang genoeg om onderwijl een paar bladzijden of een klein hoofdstuk te kunnen lezen. Nu, met dit tijdelijke ongemak, kan ik niet echt op mijn gemak zitten, wat uitermate lastig is want een goede poep vereist dat je gerieflijk zit. Dat ervaar ik keer op keer en Midas bevestigt het in ‘De kleine verlossing of de lust van ontlasten’.
         Midas beweert: ‘Moet je alleen zijn om te kunnen poepen, je moet poepen om alleen te kunnen zijn.’ Heel lang beschouwde ik mijn toiletgang als afwijkend gedrag. Ik kende niemand die zo lang in het huisje zat (tegenwoordig ken ik er meer). Wellicht ‘uit nood’ geboren, maar toch: wie blijft er zo langdurig in zijn eigen stank zitten?
         In het gezin van mijn ouders was ik altijd met velen. Nergens in dat, naar huidige maatstaven, veel te kleine huis aan het Kerkpadje in Wadway, kon ik alleen zijn. Behalve in de wc, zo ontdekte ik spoedig. Nergens kon ik zo ongestoord lezen dan op de plee met de deur op het haakje, de zwetende stortbak boven mijn hoofd en de normale geluiden van het drukke gezin op de achtergrond. In gedachten hoor ik weer een van mijn broertjes of zusjes een taak van Moe opgedragen krijgen. Een taak die ik wellicht had moeten doen als ik beschikbaar was. Maar ik zit op de pot. Mijn benen weliswaar nog te kort om mijn voeten op de vloer te steunen, verdween ik evengoed helemaal in het boek dat op mijn blote knieën lei. Tot het rammelende deurhaakje mij uit het verhaal hield. “Bezet”, riep ik nog ten overvloede en misschien even later “ja, ja, ik ben zó klaar!” Maar de pret was dan voorbij. Het geduld van broer of zus niet zo groot dat ik het privaat nog lang bezetten kon.
         Er gaat nog altijd een boek mee.
         Ik hoop spoedig weer op mijn gemak te kunnen zitten!



dinsdag 20 mei 2014

Strijd

Het nieuw te bouwen ‘Roelofshuis’ beschikt over een fundering; de Hommelstraat zal nooit meer zijn zoals het was. Terwijl ik in de richting van de dijkopgang, langs de bouwplaats ren realiseer ik mij dat het oude huis er voor mij altijd zal zijn. Het hoort bij dit stukje van de straat, die niet meer hetzelfde is. Dat is goed. Het leven, de tijd, staat niet stil bij het verdwijnen van wat was.
         Verdwijnen. Nu ik aan verdwijnen denk zie ik ons weer zitten op het bankje aan de zeekust in Edinburgh. Vorige week vrijdag. Het is opkomend tij. Wij zitten in de warmte van de lentezon. We hebben nog een klein uur voordat we worden opgehaald voor het ritje naar het vliegveld. Langzaam maar zeker wordt de zandplaat, samen met een grillige rand van keien en rotsen het enige stukje dat hier nog van het strand resteert, kleiner. Rij na rij rollen trage, langgerekte golfjes iets verder en hoger de plaat op. Voor onze ogen wordt een eeuwigdurende strijd gevoerd tussen zee en land. Rondom aan de zandplaat knabbelend lijkt het water aan de winnende hand echter, over een aantal uren moet de zee opnieuw land prijsgeven. Zo gewonnen zo geronnen! Wie de slag uiteindelijk wint blijft ongewis, hoewel ik er van uit ga dat de mens zal ingrijpen als er een overduidelijke winnaar blijkt te zijn.
         Ik kies een vast punt op de horizon en zie de waterlijn verschuiven. Langzaam maar zeker verdwijnt het zand. Even is er opwinding. Kortstondig maar toch! Een hondje is verder afgedwaald dan verstandig lijkt. De zee heeft het kleine dier omsloten. Baasje of bazinnetje is niet in zicht. Hij moet zwemmen voor zijn leven. Ik herinner mij dat ik (ook) te ver de zee in zwom. Dat is nog maar enkele jaren geleden.
         Naar mij werd wel omgezien. Vaag geschreeuw, zwaaiende armen en het plotseling opduiken van een strandwacht-auto aan de waterlijn, deden het kwartje vallen. Terwijl ik naar de worsteling van het hondje kijk voel ik weer de zee die toen tijdens mijn zwemtocht naar de veilige branding aan mij trok, dus moedig ik het beest in stilte aan. Zijn kopje steekt ploeterend boven het donkere water. Dan krijgt hij grond onder zijn pootjes en kan door voortdurend op te springen, als een reebok dwars door dicht gewas, meters maken naar de kust. Opnieuw verdwijnt de vaste grond. De drenkeling plonst verder, op z’n hondjes. Toch nog onverwacht verdwijnt hij uit ons blikveld.
         In de wetenschap dat het hondje de kust veilig terug zal vinden geven wij ons aan onze oorspronkelijke bezigheden over. Meeuwen – zij hebben de strijd van het dappere huisdier volledig genegeerd – die op de scheiding van land en water stonden, wippen op en landen een paar meter verder op het nog droge zand. Ook zij turen naar de bewegende waterlijn en geven commentaar op wat zich aan de scheiding van water en land afspeelt, net zoals wij. Zij herhalen hun terugtrekkende beweging, keer op keer (misschien spoelt het water lekkere hapjes voor hen los.) Wij doen niet met hen mee. Wij blijven ontspannen in de comfortabele bank zitten en turen naar het spel van water en zand, zien onderwijl in de verte een zeeschip uitvaren. Ook dat vordert langzaam maar gestaag. De steven verdwijnt achter het ontoegankelijk eilandje Inchmickery, en komt na enige minuten weer tevoorschijn. Ik vraag mij af wat de bestemming is, wat het vervoert en hoe de bemanning zich in moet spannen om tegen het binnenstromende zeewater in vaart te blijven maken.
         Wij blijven zitten, tot het zand geheel verdwenen is, zo neem ik mij voor en inspecteer voor de zekerheid de tijd. Dan is het zover. De zandplaat verdwijnt onder een laagje water. De meeuwen vliegen op om elders vertier te zoeken.
         En zo doen wij.
        


zaterdag 17 mei 2014

Kauwgom

Als de bus ons bij de aankomsthallen van Schiphol komt oppikken voor het korte ritje naar P3, worden we direct met onze neus op een feit gedrukt: we zijn weer in Nederland. Behangen met bagage bestormen reizigers en masse de drie ingangen. Een flinke klets tegen mijn koffer geeft een van onze medepassagiers de ruimte die hij zich wenst, ondertussen luisteren wij gedwee naar de zich herhalende boodschap waarin wij worden verzocht onze koffers in de vakken te plaatsen en de doorgangen vrij te houden.
         Dat kortstondige gedrang bij het instappen gisteravond staat in schril contrast met de intense stilte hier langs de Waalbandijk. Buiten mijn voeten op het asfalt en het krassen van een overvliegende kraai hoor ik niets. Als ik het drukke scheepvaartverkeer op de Waal bekijk lijkt het alsof mijn oren met wattenproppen zijn dichtgestopt. De stilte van dit rivierenlandschap is een streling voor mijn gemoed. Daarom geniet ik altijd zo intens van deze hardlooprondjes.
         Het hinnikende lachen van een konikhengst veroorzaakt enige gêne. Ja, je hebt gelijk, denk ik bij mijzelf, ik was best een beetje afgunstig op de hardlopers die we afgelopen week op en rond Arthur’s Seat tegenkwamen. Eigenlijk was het de eerste dag al raak. Toen ik vorige week zaterdag de gordijnen openschoof werd ik geconfronteerd met een langgerekt lint van hardlopers over de boulevard langs het strand. Op zaterdagmorgen, zo lazen wij op een aankondigingbord, is iedereen welkom om mee te rennen. Tweeënhalve kilometer heen en tweeënhalve terug. Toch is zo’n vlak parkoers heel anders dan rennen over Arthur’s Seat, dan hardlopen in dat bijzondere en heuvelachtige natuurgebied midden in Edinburgh, over de ringweg (Queens Drive) of kriskras over het kortgeschoren gazon van Holyrood Park. Tijdens onze wandeling werd ik bijna continue door passerende hardlopers – sommigen soepel rennend, anderen blazend als uitgeputte renpaarden – herinnerd aan de keren dat ik daar mocht rennen.
         Zo’n bestorming van een bus, dat maak je in Edinburgh niet mee. Wij maakten de afgelopen week intensief gebruik van de Lothian bussen. Soms waren we de enigen aan de halte, maar vaak ook stonden we in een grote groep te wachten op de komst van de bus. Kwam in zo’n situatie een lijnbus waarop slechts een klein deel stond te wachten, dan stapten zij opzij en liepen om de rij wachtende heen om ieder op zijn beurt in te stappen. Een queue vormen, de Edinburgh’ers zijn er gek op. Zij hebben het tot een ware kunst verheven. Niemand dringt voor. Zelfs als het regent vormen wachtende een rij in plaats van onder het afdak bijeen te dringen. En iedereen blijft geduldig buiten de bus afwachten tot reizigers zijn uitgestapt.
         Er was nog iets kleins wat bijzonder opviel in de Schotse hoofdstad. Wij misten het in drukke winkelstraten en winkelpassages: al die grauwe vlekken die hier zo gewoon zijn. De Marikenstraat in Nijmegen was nog maar amper veertien dagen in gebruik of de mooie straatklinkers waren al bepleisterd met uitgetreden kauwgom. In Nederland is men uitgekauwd en spuugt de taaie prop achteloos weg. Soms zelfs openlijk maar meestal stiekem. Niet daar. De vermaning ‘Bin your litter’, vind je op iedere afvalbak. En dat is wat men doet! In plaats van op straat verdwijnt die troep in de afvalbak, vaak samen met sigarettenpeuken in een aparte uitsparing (ik zag een rokende man zelfs de as van zijn sigaret in zo’n speciaal bakje aftikken!)
         We hebben niet kunnen ontdekken of het opvoeding is, of een kwestie van de juiste genen.
         “Hier ligt een hondendrol!” (plastic flesje, sigarettenpeuk), riep een van ons soms triomfantelijk. En daardoor voelden we ons toch weer een beetje thuis.


donderdag 8 mei 2014

Modderlawine

Bovenaan de Hommelstraat is de situatie duidelijk; de vernieuwing van het ‘Roelofshuis’ heeft een aanvang genomen. Een bouwvakker graaft met zijn bulldozer extra zand en aarde weg en ik zie diverse bundels betonijzer op strategische punten uit het zand steken. Hieronder vermoed ik geboorde gaten die naderhand werden opgevuld met beton; gegoten heipalen misschien?
De hoge gazen hekken beschermen de bouwplaats tegen ongewenst bezoek, maar geven aan ieder die dat wil, gelegenheid het werk te bekijken.
         Bij ons op het terras, daarentegen, wordt in het geniep gewerkt. Het viel ons op, de laatste dagen, dat er geregeld rommel onder een plantenbak ligt (onder één die aan de schutting hangt). Nadere bestudering leerde: poepjes. Nog niet duidelijk was wie of wat deze hoopjes uitkakt. Vogeltjes? Maar dan moeten het wel kleintjes zijn en tussen de planten vond ik nog geen spoor van een beginnend nestje. Ook de ruimte tussen de plantenbak en de schutting lijkt voor vogelnestjes te krap bemeten. Pas toen ik de bak van zijn houders lichtte om de achterzijde te inspecteren, werd het raadsel opgelost: zeven huisjesslakken. Ik heb ze gefotografeerd en via internet uitgevogeld dat het segrijnslakken zijn, waarschijnlijk.
         Huisjesslakken. Je vindt ze overal. Ook hier op de Waalbandijk valt mij al spoedig een opportunist op. Een helder zinkgeel huisje. Het verliet de schaduwrijke begroeiing van de berm, wellicht vanwege een kort regenbuitje, of is op weg daarnaar toe; het is niet goed te zien of het manmoedig aan een nieuwe dag begint of juist terugkeert van een, misschien wel slopende nachtdienst. Haar (zijn?) gang nauwkeurig vaststellen vergt nader onderzoek terwijl ik liever verder jog.
         Jammer dat ik niet ben als Erik Pinksterbloem die in Wollewei alle tijd vond met kleine beestjes te verkeren. Ik zou graag met zo’n bijzonder intrigerend wezen als een huisjesslak  – hoe vaak  hield Siempie een vingertje voorzichtig tegen een taster om het ogen en voelers te zien intrekken? – spreken. Allereerst zou ik haar (hem) willen vragen of het zwaar is, met je huis op je rug, waar dan ook te gaan. (Ik zou hem vertellen dat sommigen van onze soort dat ook wel eens doen, maar dan alleen als zij op vakantie gaan – iets wat slakken misschien ook wel doen? O ja, een trekking maken is voor hen dagelijks werk, maar puur voor de lol? Sommige van ons slepen hun hele hebben en houwen mee. Niet alleen hun opgevouwen huisje, maar ook potten en pannen, een zelfopblaasbaar matrasje, schone sokken en onderbroeken en, niet te vergeten, een tandenborstel.)
         Tandenborstel! “Doet u dat ook?”, zou ik haar (hem) vragen, “uw tandenborstel meedragen?
         Misschien is er wel een badkamertje in hun huisje, waarin zij hun tandenborstel bewaren. Nergens lees je daarover; zoiets kan alleen een insider als Erik P je vertellen. Alles vind je over hun gebit, over de duizenden tandjes in hun mond, hun radula. Zo’n gebit heeft nog het meest weg van een zoetrasp, die, als de zaak volloopt, wij scherp houden met behulp van een borsteltje bezet met koperen of aluminium haren. Maar of, en hoe, huisjesslakken hun rasp onderhouden, daarover lees ik niets.
         Halverwege mijn dijktraject zie ik nog twee huisjesslakken. Gezellig bijeen op de rand van het asfalt. Zij hebben reeds hun bedje in hun vaal beige huisjes opgezocht – de kleur heeft nog het meest weg van een volledig door staar overwoekert oog. Blijkbaar voelen zij zich veilig, zoals wij ons veilig kunnen voelen in ons eigen huis. Oost, West, Thuis Best. Maar het is schijnzekerheid. Huisjes zijn niet overal tegen bestand! Zo werden honderden huizen in Afganistan bedolven onder modder.
         Hier kunnen geen modderlawines ontstaan?
         Stel dat Mozes en Aäron opstaan, dat zij van ons vragen het voorgenomen Kinderpardon uit te voeren in de geest van het woord (pardon, genade, kwijtschelding, excuus). Of anders…



maandag 5 mei 2014

Feest

Van de Tweede Wereldoorlog heb ik persoonlijk niets meegekregen. Er was een tijd dat ik dat betreurde. Echt waar! Waarschijnlijk hoorde ik mijn oudere broers en zussen verhalen vertellen waardoor bij mij een gevoel van jaloezie ontstond, maar van die verhalen herinner ik mij er geen (wel weet ik nog dat ik tijdens een kampeerspel samen met mijn broer, tulpenbollen in een klein vuurtje gaar stoofde ‘omdat ze dat tijdens de Hongerwinter deden’. Gestoofde aardappelen vond ik trouwens veel smakelijker.) Pas veel later, tijdens het schrijven van een kroniek over onze familie in 2011, kwamen er een paar verhalen los. De spannendste waren dat mijn oudste broer, in mei 1940 werd hij twee, Duitse soldaten uitschold (lelijke  rotmof) en een van mijn oudste zussen, zij werd in 1940 vier, uit een sloot was gered door een jongen die in de week daarna werd doodgeschoten. Inmiddels ben ik blij dat ik na afloop van de oorlog ben geboren, verheug ik mij er over dat ik de oorlogsellende niet zelf heb ervaren en vertrouw ik er op dat dit zo zal blijven. Vrede en vrijheid zijn hoogst waardevol en tegelijkertijd noodzakelijk om jezelf te kunnen ontplooien.
         Dagelijks zien en horen we dat vrede en vrijheid niet gewoon zijn. Daarom is het vandaag feest. Ik vier dit negenenzestigste bevrijdingsfeest met een hardlooprondje. Zoals gewoonlijk valt het grootste deel daarvan samen met de Waalbandijk. Daar merk ik niets van enige opwinding die toch vaak bij een feestje hoort. Of het moet de beroering zijn die door de lente wordt veroorzaakt: de bloemen bloeien een stuk weelderiger dan afgelopen vrijdag (ik vrees dat een boer binnen afzienbare tijd de bermen komt maaien, met één snede vrede en vrijheid aan grassen en bloemen ontnemend), de vele lammeren bewegen zich, samen met hun moeders, vrolijker in hun schapenwei en een paar spreeuwen laten zich opgewekt zien, zij baden zich in het zonlicht dat de meest schitterende kleuren uit hun verenpakjes tovert. Binnendijks, vlak voor het wiel tegenover de wei, schitteren een aantal blauwpaarse bloemen (duifkruid) tussen het overwegende groen en geel. Op onze salontafel zullen een paar takken daarvan niet misstaan.
         Niet ieder van ons kan zich onbekommerd overgeven aan het bevrijdingsfeest. Nog steeds zitten velen opgescheept met een dubbel gevoel over hun terugkeer in ons vaderland. Hun verhalen over wrede onderdrukking in Jappenkampen en dwangarbeid werden door de thuisblijvers in de kiem gesmoord: zij hadden tenminste geen Hongerwinter meegemaakt! Ook deden zij er onderling het zwijgen toe. Sommigen van hen hielden dat vol tot het te laat was. Hun verhalen worden nooit gehoord.
         Er zijn helaas ook mensen die wel bevrijd werden, maar zich nooit meer vrij hebben gevoeld. Terwijl zij kunnen gaan en staan waar zij willen, denken, doen en zeggen wat zij wensen, is het oorlogsgeweld niet uit hun hoofd verdwenen, blijven zij geconfronteerd met schrijnende beelden uit internering- of vernietigingskampen. Gisteravond vertelde Samuel Willenberg (1923) ons zijn verhaal. Hij is de laatste nog in leven zijnde getuige die over het leven in Treblinka (Polen) kan en wil vertellen. Samuel verhaalde ons beeldend hoe hij miraculeus de gaskamers ontliep en over zijn dwangarbeid in het kamp dat slechts één functie had: vernietigen. Na zijn bevrijding, waar een vlucht uit het kamp aan vooraf ging, werkte hij als beeldhouwer. Maar hij is niet vrij in het kiezen van zijn beelden. Iedere expressie laat iets uit Treblinka zien. Zelf zegt hij over zijn beeldhouwwerken: “Van de nazi’s mocht niets in het kamp worden gefotografeerd, maar zij rekenden niet op iemand als Samuel Willenberg!”
         Terwijl ik weer op huis aan ren spoken gruwelijke beelden door mijn hoofd. Zij lossen op bij het zien van het duifkruid. Kort in de nabijheid daarvan stuit ik op een polletje graslelies. Groter onschuld is niet mogelijk!



vrijdag 2 mei 2014

Braamsluiper

In zijn afgetrapte wei, bovenaan de Hommelstraat, kijkt mijn vriend Herman – de Schotse Hooglandstier – verbaast op als ik plotseling langzij kom rennen. Hij had mij vanmiddag niet meer verwacht. Ik wil hem vertellen dat het is omdat wij vanmorgen een pleziertochtje over de Waal maakten, van de Nijmeegse kade naar de Klompenwaard, maar hij kan of wil mij niet begrijpen.
         Op de Waalbandijk vraagt de prullenbak bij het bankje tegenover het fruitbedrijf van de familie Engelen, mijn aandacht. Jammer dat ik geen röntgenogen bezit, zoals die bij de incheckbalies op Schiphol en andere vliegvelden. Zulke ogen waarmee je schaamteloos door de wand van andermans koffer heen kunt kijken zodat al diens ingepakte geheimen aan jou worden geopenbaard. Met dergelijke ogen zou ik tussen de lege flesjes, drinkpakjes, bananenschillen en andere definieerbare en ondefinieerbare rotzooi, mijn afgedankte Gorillapod kunnen zien, mits de prullenbak in de tussentijd niet werd geledigd.
         Een van zijn drie buigzame benen brak gister af, van dat statiefje bedoel ik. Niet spontaan. Dat zeker niet. Ik had mijn zinnen gezet op het te dikke paaltje met het verkeersbord dat automobilisten verbiedt hier in te rijden, te dik voor mijn Gorillapod. Daaraan, aan dat paaltje, wilde ik middels dat slimme statiefje mijn camera klemmen om, met behulp van de zelfontspanner een foto te maken van mijzelf en mijn vrienden op de bank. (Tegenwoordig kun je zo’n ‘zelfontspannerfoto’ kort maar lelijk, ‘selfie’ noemen). Vaak ben ik eigenwijs, dus wilde ik per se doen wat bij voorbaat al niet mogelijk leek. Met het desastreuze gevolg.
         Op initiatief van de Gelderlander zaten we vanmorgen met een grote groep natuurliefhebbers, misschien honderd man, allen deelnemers aan de eerste ‘Natuurrondvaart met Gerrit Jansen’, opeengepakt in de Pannenkoekenboot. Gerrit Jansen, docent biologie, schrijft wekelijks een gezellig en informatief stuk over de natuur. Vanmorgen vertelde hij ons in geuren en kleuren wat wij buiten konden zien. Al direct verraadde Gerrit zijn onderwijzershart. Aan de hand van een stencil met kleurrijke voorbeelden leert hij ons klassikaal hoe namen tot stand komen. Bijvoorbeeld een kikker op een boomtak noemen we… Juist, een boomkikker. Ook laat hij ons zien dat wij in veel gevallen antwoorden kunnen vinden door goed te kijken, ruiken, proeven of voelen.
         Gistermorgen bewonderde ik met mijn vrienden de bloeiende meidoorns tijdens onze struintocht door de uiterwaarden langs de Waal. Een van hen vond dat het landschap door deze struiken een parkachtige uitstraling krijgt. We genoten vooral van de vele vogelgeluiden in de nabijheid daarvan. Ook Gerrit Jansen wees ons vanuit het motorschip op deze juweeltjes. Vanwege hun warrige takken en doornen noemde hij ze thuishavens voor zangvogeltjes zoals tuinfluiter, winterkoning, heggenmus, zwartkop en soms zelfs de braamsluiper.
         (Sorry Werner, de beflijster noemde hij niet!)
         Tot mijn verrassing stuitten we gistermorgen bij een van de vele Waalstrandjes op een flinke afkalving. Een misschien wel dertig jaar oude wilg vonden we volledig omsloten door het waalwater, bij een lage waterstand. Een groot deel van het wortelstelsel werd bloot gespoeld. Ik veronderstelde dat dit door het verlagen van de kribben is veroorzaakt. Desgevraagd bevestigde Gerrit Jansen dit. Hij greep dit bovendien aan als een kans om ons, zijn leergierige klas, te vertellen dat delen van onze oerbossen vanwege het nog ongetemd stromen van rivieren, vaak de vorm van een mangrovebos kregen.
         De foto is uiteindelijk tóch gemaakt. Een vriendelijke dame, zij kwam uit Noordwijk vertelde zij mij, vond ik bereid om zich in de plaats te stellen van het gesneuvelde statiefje en de zelfontspannerknop. En toen wij vroeg in de middag thuiskwamen van onze biologieles, vonden we een berichtje van Postnl: mijn nieuwe Joby Gorillapod Hybrid is tijdens onze afwezigheid bij de buren bezorgd. Ditmaal een steviger exemplaar!