woensdag 26 april 2017

Terpeens

Toen ik afgelopen zondag hoorde over een taal die vooral ondergronds gebruikt wordt, wilde het niet meer uit mijn hoofd. Ik vroeg mij al regelmatig af, altijd al trouwens, hoeveel leven ik passeer, als ik langs bermen, weilanden of uiterwaarden wandel, fiets of jog. Nota bene, juist nu ik over deze mij onbekende taal hoorde ren ik even niet. Nou ja, even, het kan wel een of meer maanden duren voordat ik voldoende ben hersteld van het letsel dat mij plaagt. Kleine stukjes wandelen lukt nog wel mits kalm aan.
Als kind was ik al hevig geïnteresseerd in het leven dat zich op of net onder de grond afspeelt (daarom was ik ook zo geweldig in mijn sas toen ik Erik Pinksterbloem leerde kennen (in ‘Erik of het klein insectenboek’), die in Wollewei een keur aan kleine beestjes bezoekt en hen bijvoorbeeld laat zien hoe zij hun lichaam uit de knoop kunnen halen). Ik verbaasde mij niet eens over het feit dat Erik in het schilderij rond kon wandelen, maar wel over het feit dat hij met de dieren die hij tegenkwam kon praten! Zelf volgde ik de gang van mieren en oorwurmen bijna geobsedeerd, waardoor de klusjes waaraan ik geacht werd te werken, anemonen wieden bijvoorbeeld of bonen plukken, regelmatig volledig uit mijn aandacht raakten en dan was het zomaar zowat een uur later terwijl ik nog maar een paar bonen had geplukt. Ook huisjesslakken en regenwormen vormden voor mij interessante onderzoekobjecten. En ik vond niks mooier dan een oorworm die de schaar aan zijn achterlijf dreigend naar zijn belager ophief, een merel die het huis van een slak geduldig kapot hamerde of een lange worm, zo-een die uit meerdere segmenten bestond, die zich verzette tegen de brute kracht van een spreeuwensnavel, terwijl de pier aanvankelijk nog vrijwillig naar boven kronkelde, nieuwsgierig wellicht naar degene die boven zijn kop aan het rondstampen was, om, in reactie op die verraderlijke snavel, zichzelf in zijn tunneltje klem te zetten. Hopeloos natuurlijk, want na verloop van tijd werd de sukkelaar daaruit genadeloos, met een plopgeluidje als van een weerspannige kurk, losgetrokken.
Als ik een spade vol grond omkeerde vond ik heel veel beestjes. Maar sinds zondag weet ik dat er nog duizenden soorten meer waren dan ik zag. Te klein voor het blote oog (daarom zal Godfried Bomans hen ook niet hebben opgevoerd in ‘Solms’ Beknopte Natuurlijke Historie’, die Erik zo ijverig bestudeerde.) Fascinerend, zoveel leven! Maar boeiender nog, is dat deze kleine wezens met elkaar en met planten kunnen ‘praten’. In ‘Vroege Vogels’, vertelde professor Wietse de Boer, micro-bio-ecoloog bij het Nederlands Instituut voor Ecologie, ons over de communicatie tussen de duizenden micro-organismen die in één gram grond leven. De grond is vol tunnels en het is er donker. Aan ogen heb je daar niets. Maar al die verschillende organismen, in dat kleine kluitje aarde, hebben de behoefte om te weten wie of waar die anderen zijn: heb ik te maken met een concurrent of met iemand met wie ik kan samenwerken? Daarom wordt er gecommuniceerd met geurstoffen ofwel terpenen, organische moleculen. Terpeens is daarmee de meest gebezigde taal op onze aarde. Wij verstaan ook fragmenten terpeens: als het heel lang droog is geweest kunnen we na een regenbui de geurstoffen, die als het ware uit de grond gedreven worden, heel goed ruiken.
Ik heb aandachtig naar de uitzending geluisterd, wachtend op de verklaring dat terpenen uitzendende planten en micro-organismen reukvermogen hebben. Die bleef uit. Maar communicatie bestaat uit zenden en ontvangen. Geuren kun je ruiken, als je een neus hebt, maar misschien kun je ze ook proeven of voelen, of… Dus, hoe gaat ontvangen in het terpeens in zijn werk?




dinsdag 18 april 2017

Witvoetje

Sinds Paaszaterdag zal joggen, wandelen of fietsen langs de uiterwaard niet meer hetzelfde zijn. Altijd zal ik, zullen wij, opletten of wij het zien, dat ene met minimaal één wit voetje.
Het zou een doodgewoon Paaszaterdagwandelingetje worden, een Paaszaterdagmiddagwandelingetje beter gezegd. Niet lang, kilometer of vijf, zes, waarbij Riky rekening moest houden met mijn gekwetste bovenbeenspieren. O, er was nog wel iets waarop ik stilletjes hoopte, al was het tegen beter weten in. Terwijl we over de Hommelstraat wandelden, en aansluitend over de Waalbandijk, bleef ik in gedachten lepelaars zien jagen of uitkijken, in en over de bijna opgedroogde plas net voorbij de Kloosterstraat. Maar ik gaf mezelf weinig kans gezien het late tijdstip, evengoed hoopte ik, ditmaal uitgerust met mijn fotocamera, op een hernieuwde ontmoeting!
Op de kruising met de Kloosterstraat stond een vrouw. Zij aarzelde. Zij kan uit de richtingbordjes niet goed opmaken welke kant ze kiezen zal, dacht ik, terwijl wij naderbij kwamen. We hadden nog zo’n twintig meter te gaan toen zij zich opmaakte om ons aan te spreken. ‘Hebben jullie misschien een kijker?’ Nee, die hebben wij niet. Toen maakte zij ons attent op een Rode Geus. Deze lag onder een groepje bomen vlak voor de rivier. Het kon een koe zijn, maar ook een stier, dat was van deze afstand niet te zien. ‘Nee, we hebben geen kijker, maar wel een camera met zoomlens!’
Er stond veel wind. En om het liggende dier goed in beeld te krijgen moest ik helemaal inzoomen (60x), zodat het moeilijk is om bewegingen tot een minimum te beperken. Ook het paaltje waartegen ik steun zocht bood weinig soelaas. De beelden lieten zien dat het een nog jonge koe betrof. Het ene zichtbare oog was geheel omhoog gedraaid zodat alleen oogwit te zien was. Een akelig beeld. Gedrieën constateerden we dat de koe waarschijnlijk in nood verkeerde. Ik besloot poolshoogte te nemen.
Het dijktalud is tamelijk steil. Vervolgens moest ik over het hek. Door het prikkeldraad met een hand omlaag te duwen kon ik een voet aan de andere kant zetten en zonder kleerscheuren de uiterwaard betreden. Het is er erg bonkig en het ruwe gras doorschoten met riet- en struikrestanten. Ik hield ze beiden in het oog, het ruwe terrein en de Rode Geus. Dichterbij werd het terrein nog ruwer. De koe lag in een grote kom, half verscholen tussen gehavende struiken en rietrestanten. Toen ik het op zo’n tien meter genaderd was zag ik dat haar achterste uitstulpte, en twee voorpootjes en de kop van een kalf. Haar kalf is dood, dacht ik in een splitsecond, het is vast komen te zitten in het geboortekanaal, misschien kan ik nog helpen, erger voorkomen. Ik maakte mij op om aan een moeilijk en misschien wel gevaarlijk karwei te beginnen, toen er twee dingen gebeurden: het dode kalf blaatte en de halfdode koe kwam schielijk overeind.
Om de boreling goed te kunnen zien, ...
Achteraf denk ik niet dat het kalf moeder waarschuwde, maar dat moeder mij had geroken want ik kwam met de wind mee. Hoe dan ook, de Rode Geus zette zich in een dreigende houding als in een arena tegenover een toreador, waarbij het jong door middelpuntvliedende kracht een zwiepende halve draai maakte. Terwijl adrenaline toeschoot, deed ik een paar passen terug en maakte mijn camera gereed, de koe onderwijl in het oog houdend. Om de boreling goed te kunnen zien maakte ik een omtrekkende beweging, waarbij ik omwille van privacy tegelijkertijd de afstand vergrootte. Toch nog onverwacht gleed het kalf uit de moeder. Een wit achter-hoefje was het eerste dat mij opviel. Witvoetje, dacht ik. Ik doop het Witvoetje.
Het moederdier lette niet meer op mij maar deed haar moederlijke plicht en, terwijl zij haar kalf, haar eerstgeborene, schoonlikte filmde ik deze emotionele actie waarmee de band tussen moeder en kind werd gevestigd.
Veel beter dan lepelaars!
Opgetogen vanwege deze unieke ervaring vervolgden wij onze Paaszaterdagmiddagwandeling.



vrijdag 14 april 2017

Kwak

Het is allemaal nogal grauw op deze Goede Vrijdag, zowel aan de binnen- als aan de buitenkant. Terwijl ik langs de hoogstamkersenbomen jog, wier bloesem grotendeels in de berm en op het asfalt ligt, eist een chauffeur met zijn stinkende vrachtwagen de volle breedte van het wegdek zodat ik veiligheidshalve uitwijk naar de berm. Elske de Walle zong gisteravond over een beloftevolle nieuwe dag – ‘In Nije Dei’ van De Kast. Prachtig, maar het optimisme dat zij daarin liet doorklinken, daarvan is voor mij hier en nu weinig terug te vinden, hoewel de pijnstillers het heel goed doen.
Inderdaad, alles is grauw. Maar, met de stank van de vrachtwagen in mijn neus, weet ik nog niet dat dit een ‘Goed’ hardlooprondje gaat worden, ben ik me nog onbewust van het schoons dat mij binnen een paar kilometer te wachten staat!
Nietsvermoedend ren ik door de zachte modder op weg naar de dijkopgang. De bielsentrap kost enige moeite, daarna krijg ik de wind mee, langs het nieuwe woonhuis dat op de plaats van het ruïneuze boerderijtje van Marlies is gebouwd, het rennen gaat steeds gemakkelijker. Dan verschijnen vanachter een groepje populieren twee koeien. Ze staan even stil, kijken achterom, hun silhouet steekt prachtig af tegen de brede zilvergrijze stroom van de Waal. Meer koeien komen tevoorschijn. Drie, vier volwassen dieren worden gevolgd door drie kalveren twee lijken onlangs geboren, een is een jongeling van vorig jaar. Terwijl ik verder ren zie ik nog meer Rode Geuzen die kalm langs de veerstoep wandelen (nu het voet-fietsveer ‘H4 de Weerder’ nog winterrust geniet). Prachtig en rustgevend tegelijk! Maar mijn oog treft al weer een volgend cadeautje.
Net voorbij de Kloosterstraat, rond een plas die resteert van de laatste hoogwaterstand, staan meer dan twintig witte watervogels. Zilverreigers, meen ik. Bovenop de dijk geniet een man van ditzelfde tafereel. Zijn hond scharrelt ongeïnteresseerd rond zijn voeten, terwijl hij met zijn mobieltje naar een geschikte uitsnede zoekt. Een mooie gelegenheid om te overleggen: zijn dit nu grote- of kleine zilverreigers? Ik trek alvast mijn smartphone uit mijn zak en op het moment dat ik de man aanspreek zie ik dat het Ronald Tolman is.
Het is wel grappig dat Ronald’ gezin het eerste gezin in Beuningen was waarmee wij in aanraking kwamen. Dat was nog een paar jaar voordat wij hier kwamen wonen, meer dan drieëndertig jaar geleden. Onze kinderen bezochten de Montessorikleuterschool van juffrouw Bep in de Malvert. Jesse speelde soms in Beuningen en een enkele keer haalde ik hem daar op. En dan was er nog zo’n coïncidentie. Dat ontdekte ik later (toen Ronald een koninklijke onderscheiding mocht ontvangen): hun dochter en onze zoon studeerden ongeveer tegelijkertijd in Edinburgh, Marije Illustration & Design en Jesse Grafische vormgeving.
Volgens Ronald zijn het lepelaars. Meer dan twintig lepelaars! Aan deze kant van de plas staat een rijtje jonge populieren, getooid in dun, mintgroen lenteblad, als decorstukken rond een podium. Wij staan helaas achter de coulissen zodat onze blik op het ware toneel beperkt is. Voor een foto beslist geen ideale plaats. We verbazen ons over deze aparte verschijning. Ondertussen vertelt Ronald over andere bijzondere ontmoetingen hier langs de dijk en in, en rond zijn tuin. Zo memoreert hij een klein soort reiger met korte poten, zo buitengewoon dat vogelaars er subiet op af komen. Koereiger? Nee, maar de juiste naam schiet ons niet te binnen. Even later denk ik aan de Kwak, een van de kleinere reigersoorten die voornamelijk in het donker jaagt. Maar hij kan ook een ralreiger hebben gezien.
Ja, Ronald is een gelukkig mens. Dat moet wel als je hier midden in dit prachtige rivierenlandschap woont en werkt, en dan ook nog samen met dochter Marije, sprookjesachtige prentenboeken kan maken zoals ‘Het eiland’ en ‘De boomhut’, waarvan de Franse titel letterlijk betekent ‘Het boek dat gelukkig maakt!’
En ik? Ik ben weer helemaal terug in de sfeer van ‘In Nije Dei’.



dinsdag 11 april 2017

Zonnestraaltje

Mieke meldt zich nog af en toe. De laatste keer gebeurde dat tijdens een telefoongesprek met Jan, mijn broer. Hij vertelde mij over zijn spontane ontmoeting met Mieke Kerkhof, gynaecoloog in het Jeroen Bosch Ziekenhuis, die het boekje schreef ‘Even ontspannen, mevrouw’, waarin zij ons vergast op anekdotes als ‘… veertig minuten later is een stevige baby geboren. Moeder kijkt liefdevol naar haar kind en vraagt dan aan haar man: ‘Zijn we nog op tijd voor Boer zoekt vrouw?’’ Mieke, de gynaecoloog, is opnieuw aan het verzamelen geslagen, ditmaal ervaringen rond het overlijden – na het begin, nu het einde van de mens.
Aan de telefoon vertelde ik Jan over die andere Mieke, haar overlijden en het afscheid. Binnenkort is het vijftien jaar geleden.
Vanwege haar lichamelijke beperkingen woonde Mieke in Het Dorp. Mieke werkte voor slechts een doel: vakantie vieren op een van de eilanden. Tegenover een laag loon stonden dure vakanties vanwege de vrijwilligers die haar begeleidden. Na haar overlijden vond ik een fotoplakboek. Bij het doorbladeren sprong één foto eruit: Mieke in badpak, de zee reikt tot boven haar heupen, haar armen in extase geheven als een kind dat voor de eerste keer zelfstandig kan staan. Gelukkiger is zij nooit geweest dan juist op dat moment, denk ik. Onder de foto: Paal 19, Terschelling.
Uiteindelijk, bij mijn afscheid van Het Dorp, liet ik mij door Mieke overhalen haar nalatenschap te zullen regelen. ‘Ach, dat maak ik misschien niet eens meer mee’, dacht ik toen. Verschillende jaren nadien werd ik door een verpleegkundige gewaarschuwd zodat ik Mieke nog tijdens haar ziekbed kon bezoeken. Haar einde kwam toen snel. Liefst wilde zij dat ik persoonlijk haar as zou verstrooien, op Terschelling. Het had geen zin om een doodziek mens uit te leggen dat zoiets helemaal niet kan, waarschijnlijk illegaal is en praktisch onuitvoerbaar. Afgelopen zaterdag las ik in de Gelderlander het verhaal van Judith Peters. Zij stond op een donkere dag in oktober bij het graf van haar vader toen deze plotseling door een zonnestraaltje werd verlicht. Judith dacht: dit is echt mijn vader! Nou, Mieke kon er ook wat van!
Maanden na haar crematie bracht het toeval mij weer vlak bij het crematorium. Ik kreeg de as van Mieke mee. Het blik paste perfect in een magnum-wijnzak zodat ik die gemakkelijk mee kon dragen. Zo reden we naar huis, Mieke op de passagiersstoel, ik aan het stuur. Ik kon niet nalaten op te merken: ‘Je krijgt vast buikpijn van het lachen, Mieke, nu je ons zo ziet gaan!’ Thuisgekomen borg ik de as in de schuur, dronk een kop koffie en las de post. De advertentie stond in een blad van het pensioenfonds. Onder de kop Uitwaaiarrangement werd een midweek voor twee personen aangeboden, in Stayokay op Terschelling, inclusief huurfietsen. Dit was het werk van Mieke, dacht ik toen, moet wel zo zijn, zij zorgde ervoor dat ik haar as ging halen, juist vanwege dit aanbod.
Mieke moest nog een aantal weken in de schuur bivakkeren, maar toen was het zover. Samen met Riky en haar broer en schoonzus, togen we naar Mieke’ eiland. We sliepen in een vierpersoonskamer. Mieke op de grond, aan het voeteneinde van mijn bed, natuurlijk was zij woest tevreden! De andere dag bond ik haar achterop de fiets. We troffen het niet. Veel wind, zwaarbewolkt en af en toe spetterde regenvlagen. Evengoed: op naar Paal 19!
Ongeveer op de plaats waar Mieke, volgens de foto, in zee heeft staan gillen van plezier, trotseerde ik met opgestroopte broekspijpen, het koude zeewater en toen de wind even ging liggen liet ik de as van Mieke langzaam uit de bus stromen. Toen de eerste korrels het zeewater raakten, wakkerde de wind weer aan en brak het gesloten wolkendek open waardoor een straaltje zonlicht de lange as-pluim deed oplichten.
In een duinpan, onder het genot van koffie en broodjes, verwonderden wij ons over het organisatietalent van Mieke.



vrijdag 7 april 2017

Koffieautomaat

Met de koude wind in mijn rug duikt Erdogan in mijn gedachten op, maar ik heb na gisteravond – Sinan Can werd door Jeroen Pauw uitgenodigd om de gijzeling van Turkse Nederlanders na een bezoek aan hun moederland, te duiden – even genoeg van zijn strapatsen en opzwepende toespraken. Bovendien ben ik niet uitgenodigd om ja of nee te stemmen, dus druk ik die gedachte zo goed mogelijk weg. De aanblik van de woning van Ronald Tolman helpt me daarbij. Ik denk aan zijn ets die ik onlangs via een nieuwssite zag. Een man die, zittend op een stoel, met een blik van vertwijfeling naar een rechthoekig pakket staart dat zomaar een koffer zou kunnen zijn. Kobaltblauw, dat pakket, en de weerschijn daarvan kleurt ook het rechtergedeelte van het pak van de man blauw. Ook dat is vreemd. Gezien de opstelling zou juist het linkerdeel van zijn kostuum blauw moeten kleuren. Kortom, de kunstenaar laat heel veel ruimte voor interpretatie.
Terwijl ik het huis van Tolman passeer maak ik een sprongetje naar een filmpje van twee journalisten die bijna dagelijks op mijn beeldscherm verschijnt. Iedere werkdag maken zij een nieuwe aflevering van ‘Thed en Hai bij de koffieautomaat’, dat zij life in hun gelijknamige facebook posten. Je zou hen dus ook vloggers kunnen noemen. De eerste aflevering maakten zij op 13 december vorig jaar. Die duurde drieënvijftig seconden, tegenwoordig moet je wel wat meer kijktijd reserveren: bijna vier minuten. Met deze filmpjes promoten zij de krant van hun werkgever, de Gelderlander. Ze hanteren een simpel draaiboek: twee collega’s treffen elkaar bij de koffieautomaat en, zoals dat gaat rond een dergelijke bedrijfsvoorziening, vertellen zij elkaar nieuwtjes – geen roddel en achterklap want het wordt direct uitgezonden. Inmiddels neemt het aantal weergaven flink toe. Dus scoren Thed Maas en Hai Voeten flink met hun krantennoviteit.
Rennend over de Waalbandijk richting Hommelstraat, stel ik me voor dat zij mij uitnodigen, dat zij mij in mijn hoedanigheid van volger voor de camera bevragen wat ik van ‘Thed en Hai bij de Koffieautomaat’ vindt. In mijn hoofd hoor ik Hai zeggen: ‘Zo goeie morgen Thed!’ ‘Ja, een hele goeiemiddag, hatseflats, daar zijn we weer’, waarna Hai zich voor zijn vergissing verontschuldigd. ‘We hebben een drukke middag,’ vervolgt Thed ‘we hebben veel volgers, zoals jij ook wel weet’ en houdt een print met mijn kop voor het beeld. ‘Wie is dit?’ Vervolgens word ik geïntroduceerd, en vraagt Thed mij waarom ik de moeite neem om naar hun koffiepraatje te kijken. Ja, wat zeg ik dan? Ik zal eerlijk zijn en vertellen dat ik af en toe kijk, dus niet elke dag. En wat ik ervan vind? Ik kan niet simpel antwoorden met ‘leuk’, hoewel ik dat meestal wel vind. Moet ik zeggen dat het er wel een beetje knullig aan toe gaat? Maar daar zit juist ook de charme. Want gaat er iets fout, dan beginnen de mannen gewoon opnieuw, of ze hebben het niet in de smiezen, zoals geluid dat niet altijd synchroon met het beeld loopt. Maar ze nemen hun vlogs zeer serieus; als een van hen afwezig is staat er een vervanger, zoals Bianca. Leuk vind ik ook dat het verre van gelikt is. Zij werken bijvoorbeeld niet met kekke tablets maar wapperen gewoon met een geprinte foto, waarop je bijvoorbeeld peertjes ziet waarvan sommigen vinden dat die op keutels lijken. Maar ook daar zit ontwikkeling is. Zoals eergisteren toen zij een klein stukje van de brand in restaurant De Put lieten zien en aankondigden dat zij, de Gelderlander, nader onderzoek gaan doen om de veiligheid te toetsen nu de brandweer te laat verscheen. Natuurlijk, zij blijven journalisten!
Zo, mijn vijf kilometer zit er weer op. Lastiger dan dinsdag, maar wel therapeutisch!



dinsdag 4 april 2017

Oefenen

Dit rondje hardlopen gaat op therapeutische basis. Overigens, tegenwoordig is je ziekmelden nauwelijks nog een optie als je niet zo lekker in je vel zit. Een werkgever verwijst je onmiddellijk naar de bedrijfsarts en die zet je snel weer aan het werk: therapeutisch, weliswaar, en volgende week terugkomen! Zelfs werkloos en genietend van een pensioen ontkom je er niet of nauwelijks aan, als je er tenminste de hulp van artsen of therapeuten bij inschakelt. Dit ‘oefenrondje’ wordt, zoals afgelopen vrijdag, niet langer dan vijf kilometer.
Tot nog toe gaat het goed, iets beter dan vrijdag lijkt mij. Maar zoals toen lukt het me nauwelijks om mijn pijntjes en belemmeringen los te laten, om ontspannen te rennen. ‘Kom op, Simon,’ pep ik mezelf op, ‘doe liever wat zie ik, da’s beter dan wat voel ik!’ En als om deze opwekking te ondersteunen springt het rijtje verwilderde hoogstamkersenbomen in mijn blikveld. De bomen zijn uitgebarsten in woest-mooie bloesemwolken. Ze toveren als het ware een lach om mijn mond. En niet alleen bij mij. Ook enkele mussen en merels verkeren duidelijk onder invloed. Ik ren ontspannen langs hen heen en probeer dit uitzonderlijke lentebeeld op mijn hersenen te etsen. Nu komt ook nog het mij bekende schoolmeisje tegemoet fietsen (zie ‘Verstekeling’). Het kan vandaag niet op! Het is lang geleden dat ik haar hier op de Hommelstraat tegenkwam, maar zij is het, ongetwijfeld. Ik herken haar aan haar schommelende paardenstaart. Vandaag ontbreekt de bloemenslinger rond het stuur van haar fiets en draagt zij geen jas met een bontkraag langs de capuchon. Vandaag ontbreken helaas ook haar glimlach en haar vrolijke groet. Terwijl wij elkaar passeren acteert heel haar houding dat zij mij niet ziet, mijn groet niet hoort en mij niet wil herkennen. Jammer. Zelfs de bloesemende kersenbomen zullen haar niet kunnen vermurwen, ben ik bang. Het geeft mij een gevoel van verlatenheid (later, bij de koffie, lees ik in de Gelderlander de column ‘Wie goed groet, goed ontmoet’, van René Diekstra, waarin hij ongeveer mijn gevoel omschrijft.)
Zitten. Gisteravond gebeurde het weer. Langdurig zitten in De Vereniging voor de filmvoorstelling van ‘Nijmegen Blijft in Beeld’, verergerde naderhand het probleem met mijn spieren. Het was trouwens wel een interessante film. We leerden er ook nog van. Bijvoorbeeld dat de werkloosheid vlak voor de Tweede Wereldoorlog in Nijmegen groot was: meer dan zeventig procent! Het leukste fragment, vond ik, was de fabricagelijn voor zeepjes. Traag kropen zachte zeepstromen in lange worsten uit de vulmachine die met een koperdraadje op de goede lengte werden gesneden. Tientallen, meest vrouwelijke, werknemers pakten deze stukjes zachte zeep op om ze in een mal te leggen waarin de zeep vervolgens in de uiteindelijke vorm werd geperst, compleet met merknaam Castella in sierlijke letters. Vervolgens werden de blokjes zeep met behulp van machines in papier en doosjes verpakt, om ze tot slot in verzenddozen te verzamelen. Bijna alles gebeurde met de hand, zodat we wel begrepen waar veel van de Nijmeegse werklozen emplooi vonden: onder andere bij Dobbelmann!
Mijn fysiotherapeute denkt ook dat door (verkeerd) zitten het onheil is ontstaan; dat zenuwuiteinden werden geïrriteerd en deze irritaties vervolgens de problemen met mijn spieren hebben veroorzaakt. Die verstijving van spieren, aanvankelijk halverwege in mijn rug, is zoetjesaan naar lagere regionen gedaald, als een bloeduitstorting rond een blauw oog die, onder invloed van de zwaartekracht, langzaam maar zeker naar je hals uitzakt. Anke gaf mij een aantal verrichtingen op waarmee ik ruimte in mijn bekken kan maken en zij raadde mij aan veel te oefenen. ‘En blijf hardlopen! Niet lang, vijf kilometer is goed en als het niet gaat maak je er vier van. Van hardlopen gaat niets kapot.’
O ja, en volgende week terugkomen!