woensdag 26 april 2017

Terpeens

Toen ik afgelopen zondag hoorde over een taal die vooral ondergronds gebruikt wordt, wilde het niet meer uit mijn hoofd. Ik vroeg mij al regelmatig af, altijd al trouwens, hoeveel leven ik passeer, als ik langs bermen, weilanden of uiterwaarden wandel, fiets of jog. Nota bene, juist nu ik over deze mij onbekende taal hoorde ren ik even niet. Nou ja, even, het kan wel een of meer maanden duren voordat ik voldoende ben hersteld van het letsel dat mij plaagt. Kleine stukjes wandelen lukt nog wel mits kalm aan.
Als kind was ik al hevig geïnteresseerd in het leven dat zich op of net onder de grond afspeelt (daarom was ik ook zo geweldig in mijn sas toen ik Erik Pinksterbloem leerde kennen (in ‘Erik of het klein insectenboek’), die in Wollewei een keur aan kleine beestjes bezoekt en hen bijvoorbeeld laat zien hoe zij hun lichaam uit de knoop kunnen halen). Ik verbaasde mij niet eens over het feit dat Erik in het schilderij rond kon wandelen, maar wel over het feit dat hij met de dieren die hij tegenkwam kon praten! Zelf volgde ik de gang van mieren en oorwurmen bijna geobsedeerd, waardoor de klusjes waaraan ik geacht werd te werken, anemonen wieden bijvoorbeeld of bonen plukken, regelmatig volledig uit mijn aandacht raakten en dan was het zomaar zowat een uur later terwijl ik nog maar een paar bonen had geplukt. Ook huisjesslakken en regenwormen vormden voor mij interessante onderzoekobjecten. En ik vond niks mooier dan een oorworm die de schaar aan zijn achterlijf dreigend naar zijn belager ophief, een merel die het huis van een slak geduldig kapot hamerde of een lange worm, zo-een die uit meerdere segmenten bestond, die zich verzette tegen de brute kracht van een spreeuwensnavel, terwijl de pier aanvankelijk nog vrijwillig naar boven kronkelde, nieuwsgierig wellicht naar degene die boven zijn kop aan het rondstampen was, om, in reactie op die verraderlijke snavel, zichzelf in zijn tunneltje klem te zetten. Hopeloos natuurlijk, want na verloop van tijd werd de sukkelaar daaruit genadeloos, met een plopgeluidje als van een weerspannige kurk, losgetrokken.
Als ik een spade vol grond omkeerde vond ik heel veel beestjes. Maar sinds zondag weet ik dat er nog duizenden soorten meer waren dan ik zag. Te klein voor het blote oog (daarom zal Godfried Bomans hen ook niet hebben opgevoerd in ‘Solms’ Beknopte Natuurlijke Historie’, die Erik zo ijverig bestudeerde.) Fascinerend, zoveel leven! Maar boeiender nog, is dat deze kleine wezens met elkaar en met planten kunnen ‘praten’. In ‘Vroege Vogels’, vertelde professor Wietse de Boer, micro-bio-ecoloog bij het Nederlands Instituut voor Ecologie, ons over de communicatie tussen de duizenden micro-organismen die in één gram grond leven. De grond is vol tunnels en het is er donker. Aan ogen heb je daar niets. Maar al die verschillende organismen, in dat kleine kluitje aarde, hebben de behoefte om te weten wie of waar die anderen zijn: heb ik te maken met een concurrent of met iemand met wie ik kan samenwerken? Daarom wordt er gecommuniceerd met geurstoffen ofwel terpenen, organische moleculen. Terpeens is daarmee de meest gebezigde taal op onze aarde. Wij verstaan ook fragmenten terpeens: als het heel lang droog is geweest kunnen we na een regenbui de geurstoffen, die als het ware uit de grond gedreven worden, heel goed ruiken.
Ik heb aandachtig naar de uitzending geluisterd, wachtend op de verklaring dat terpenen uitzendende planten en micro-organismen reukvermogen hebben. Die bleef uit. Maar communicatie bestaat uit zenden en ontvangen. Geuren kun je ruiken, als je een neus hebt, maar misschien kun je ze ook proeven of voelen, of… Dus, hoe gaat ontvangen in het terpeens in zijn werk?




Geen opmerkingen:

Een reactie posten