Ergens in 2000 had ik
voor de tweede keer ‘De as van mijn
moeder’ (Angela’s ashes) gelezen,
een verhaal over een gezin dat voornamelijk leefde van opgebakken brood en thee,
toen bij mij de behoefte ontstond dat wonderlijke stadje te bezoeken.
Waarschijnlijk door de verwantschap die ik met schrijver Frank McCourt voelde,
de emotie die zijn ‘verslag’ over die moeilijke jaren bij mij teweegbracht en
vanwege overeenkomsten met het gezin waarin ik ben opgegroeid, hoewel ik veel
meer verschillen vond. Mijn vader bijvoorbeeld bracht zijn weekloon netjes naar
huis en ook zijn andere verdiensten besteedde hij aan zijn gezin, wij sliepen
niet onder oude jassen en ik kan mij niet herinneren dat we ooit theeblaadjes
van de vorige dag moesten gebruiken. Evengoed, na die tweede lezing zei ik tegen
Riky: ‘Nu wil ik graag een keer naar Limerick, nu wil ik met eigen ogen zien
waar Frankie zijn dagen sleet!’ Het duurde toch nog zeventien jaar.
We kregen tweeënhalf
uur om door Limerick te wandelen. Vanuit de bus had ik al enkele bekende namen
gezien, zoals O’Connellstreet en Mallowstreet. Ons eerste doel was echter
praktisch: postzegels scoren voor de ansichtkaarten aan het thuisfront. Omdat
ik Frank’ Boek tijdens de voorgaande reisdagen in de bus opnieuw had gelezen,
en bezig was in zijn ‘De nieuwe wereld’
(T’is), voelde alles in Limerick als
‘dicht op mijn huid’, zodat wandelen door O’Connellstreet was als lopen over de
Spanbroekerweg, de straat waarover ik dagelijks op en neer naar school en kerk ging.
De lokettiste van het postkantoor bevestigde dat Frankie talloze keren in deze zelfde
ruimte op een bankje had gezeten, wachtend op zijn stapeltje te bezorgen
telegrammen, maar ‘Dat was ver voor mijn tijd, hoor!’ Weer verder wandelend
vertelde ik Riky over het bed en matras, beiden tweedehands natuurlijk, die de
familie via de Vincentiusvereniging verkregen en hoe Frank en zijn broertjes na
een half uur er in paniek uitsprongen vanwege de talloze vlooien die hen
belaagden. Ondertussen keek ik uit naar steegjes waarin de familie McCourt woonden,
zoals Roden Lane en O’Keefe’s Lane. Dan roept Riky verrast uit: ‘Kijk, daar, Frank
McCourt Museum!’ En inderdaad, een bordje wijst naar Hartstonge Street. Mijn
gemoed maakt een sprongetje. Een museum!
We worden op de etage
van het Leamy House ontvangen door een jeugdvriend van Frank. Michael deelt
vergelijkbare ervaringen als die van Frank. Ik ontdek dat Mike in het huis
naast Paddy heeft gewoond. Hij neemt Frank’ vader, Malachy, in bescherming:
‘Toen wisten we nog niet dat drankzucht een zware verslaving is!’ Alsof we
jarenlang in dezelfde buurt woonden haalden we herinneringen op. Weet je nog,
die wc die gedeeld moest worden met vijf andere families? En de zevende tree
waar de engelen de kindjes (Michael en Alphonsus) neerlegden zodat Frankies
moeder hen gemakkelijk vinden kon? Natuurlijk weet Mike dat allemaal, en die
tree is zelfs terug te vinden in het museum! De emoties maken ons gesprek er
niet gemakkelijker op. Als verontschuldiging herhaal ik een uitspraak van
Angela (Frank’ moeder): ‘Mijn blaas zit nu eenmaal te dicht bij mijn ogen, net
zoals bij Frank!’
Een pint Guinness en
een bak thee brachten ons naderhand weer in kalmer water.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten