vrijdag 31 maart 2017

Strompelen

Nieuwsgierig zet ik de eerste passen van dit opmerkelijke rondje hardlopen. En nog voor ik de Tempelstraat bereik weet ik het, dit houd ik niet lang vol. Het is alsof mijn bovenbeen- en bilspieren tot het uiterste getergd worden. Stijfheid accentueert iedere voorwaartse beweging. Elke nieuwe pas moet ik ze, in het bijzonder het linker, bijtrekken alsof er dode gewichten aan mijn heupen hangen. Het voelt verre van prettig.
Het kost de nodige moeite mijn brein op iets anders te richten. Evengoed lukt het. Langs de perenboomgaard aan de Kloosterstraat ben ik weer terug in de nieuwe huiskamer van TANKS (Timothy, Annemarie, Niek, Koen en Sofie), terwijl ik getrakteerd word op het late ochtendconcert van een merelman. We waren voor de eerste keer samen aan tafel, in hun nieuwe huis. Na de maaltijd kwamen de kaarten op tafel. Wandelkaarten welteverstaan. De volgende paar uren waren weer als vele jaren geleden. Timothy en Jesse waren nog jongvolwassenen toen we ons voor de laatste keer met z’n allen over bestemmingen en aansluitend wegenkaarten bogen, om de reis naar ons vakantieoord uit te stippelen. In die tijd vermeden we snelwegen alsof je daar de meest enge ziekten op kon lopen. Naar Oostenrijk bijvoorbeeld, was dat niet eenvoudig. Maar het resultaat mocht er zijn: twee lange reisdagen met behulp van een eindeloze lijst van plaatsnamen, kruispunten, recht-door’, afslagen en let-op’. Met behulp van het analoge kaartwieltje met schaalverdeling, stelden we het totaal aantal kilometers vast en altijd weer leek die nauwelijks in overeenstemming met de benodigde reistijd.
Das Ingolstädterhaus im Steinernes Meer (foto internet)
Dit keer gaat het om een huttenwandeltocht die we, Timothy, Jesse en ik, in september willen ondernemen. Het uitzetten van de reis ernaartoe en weer naar huis laten we aan Tom over, die doet dat in de tijd dat wij onze straat uitrijden, inclusief het berekenen van de afstand (wat hij zonder kaartwieltje kan!) Het gaat ons om de wandelroutes van hut naar hut. Ons startpunt staat vast. Dat wordt Ramsau bij Berchtesgaden waar we overnachten in het Altes Forsthaus. De eetkamertafel is vrijgemaakt en een wandelkaart uitgevouwen. Ramsau en de Königsee zijn snel gevonden. Met twee aantrekkelijke doelen in twee verschillende hoofden bekijken we de kaart. Nippen nog even van de wijn en vinden een eerste wandelroute vanuit het aanmeerhaventje Kessel-St Bartholomä Königsee. Deze aanlooproute brengt ons op de tweede of derde dag naar het Watzmannhaus, waarnaar we tijdens twee vakanties verlangend hebben opgekeken. Maar dan missen we Steinernes Meer. De naam zegt het al, rotsachtige zee, een plateau met zestig toppen waarvan er vijftig hoger zijn dan 2000 meter.
We kiezen een nieuw uitgangspunt, geen Watzmannhaus derhalve, ook in de wetenschap dat er heel vaak slecht weer rond de toppen van de Watzmann (2713m) heerst. We varen tot aan de Saletalm (377m). Van daar wandelen we naar het Kärlingerhaus (1638m) dat in het centrum van Steinernes Meer ligt. De tweede dag wandelen we naar het Riemannhaus (2177m) in Oostenrijk. Dag drie gaat door de Weißbachscharte naar het Ingolstädter-haus (2119m). Op de vierde dag dalen we af naar de Wimmbachgriesshutte (1327m), weer terug in Duitsland. Dag vijf wordt spectaculair! Mits het goed weer is, kletteren we door de Eisbodenscharte langs de Schartenspitze (2153m) om in de Blaueishütte te overnachten. Op dag zes komen we weer op ons uitgangspunt terug en kunnen onze zware bergschoenen en bezwete sokken in de kofferbak worden geborgen. Volgens de uitgebreide reisbeschrijving van Timothy – waarvoor hartelijk dank! – hebben we nog tijd genoeg om ons in het Altes Forsthaus te ontspannen, alsof we dat dan nog nodig hebben na zes van die heerlijke wandeldagen!
Wachten tot september! Toen ik de stippellijntjes op de wandelkaarten zag, de hoogtelijnen en, via internet, romantische plaatjes van berghutten, zou ik morgen in de auto willen stappen!
Na vijf kilometer ben ik weer thuis. Het gaat niet slechter dan aanvankelijk, evengoed lijkt mijn hardlopen meer op strompelen, ben ik bang. Afijn, volgende week kan ik het opnieuw proberen!



dinsdag 28 maart 2017

Maagd

Een uur vroeger opstaan voor mijn eerste hardlooprondje onder het zomertijdregiem. Er zullen weinig regels zijn die zo goed worden nageleefd als deze. Het is ook wel zo praktisch om eraan mee te doen. Want hoe doe je dat, van dag tot dag tegen de heersende tijdafspraak in leven? Alleen de zon, die trekt zich niets van onze afspraken aan, de zon komt ongegeneerd een uur vroeger dan de klok dicteert. Als een van de weinige dingen doet mijn wekker mee, die heeft zich zelfstandig op zomertijd ingesteld. Het is, met andere woorden, dan ook niet mijn eigen verdienste dat ik trouw ben aan het uur.
...een vroegere bloeier is in deze contreien niet te vinden...
De Waalbandijk voert mij zoals bijna altijd langs ‘de Stoel’ van Claudia Rahayel. Hier hoor ik weer het intrigerende zinnetje ‘doe ’s even niet!’ Ik pikte het zondagmiddag op en daarna bleef het irritant in mijn hoofd rondzingen. We wandelden op een deel van de route die ik vandaag hardlopend volg. Saai, zal je misschien denken, steeds maar langs de Waalbandijk, maar dat is het in mijn ogen niet. En gelukkige ook niet in die van Riky, hoewel we dit jaar nog veel verschillende routes zullen kiezen om onze voeten voor de 4Daagse, editie 101, te oefenen. Als je wandelt, of hardloopt, vertraagt het leven als het ware, worden kleine dingen uitvergroot en is er steeds iets anders te beleven. Neem nu dit ganzenpaar hier. Nijlganzen vermoed ik. Ze maken elkaar schaamteloos het hof. Het mannetje gakt opgewonden, in mijn oren ongearticuleerd, hij danst, strekt en buigt zijn hals en strijkt zijn snavel langs de borst van vrouwtje lief.
Zondagmiddag zagen we de eerste pinksterbloemen bloeien. En we zagen de eigenaar van Herman, de zwarte Schotse hooglanderstier, die door deze hobbyboer Bo is genoemd – ik vermoed omdat het ras in het Schots-Gaelisch bò ghàidhealach wordt genoemd. Dat was een mooie gelegenheid om iets meer over Herman te weten te komen. Dus knoopten we een praatje aan terwijl de kolossale stier geborsteld werd. Zo hoorden we dat Herman acht jaar oud is – 26 maart 2009 heb ik bij thuiskomst genoteerd als zijn geboortedag. Tussen neus en lippen liet de man ons nog weten dat hij, hij doelde op Bo, nog nooit met koeien heeft verkeerd. Herman is derhalve maagd!
Terug naar het zinnetje ‘doe ’s even niet!’
Het natuurstenen kunstwerk van Claudia heeft de vorm van een eenvoudige stoel. Zo’n soort stoel als waarop iemand als Richard Leeuwenhard zou kunnen hebben getroond. Als je erop gaat zitten, kijk je uit over de Loenensche Wel, de daarachter gelegen uiterwaard en de Waal. Zondag vonden vier mensen er een zitplaats, drie volwassenen en een kind. In hun gezelschap waren twee honden. Een wat oudere boxer en een van onbestemd ras. De boxer droeg een witte shawl, meende ik, want dichterbij gekomen zag ik dat het een grove witte vlek tussen kop en rug was. Op hun hoogte gekomen viel het onbestemde rasje ongewoon fel blaffend naar ons uit. ‘Doe ’s even niet!’ schreeuwde een van de twee vrouwen ontstemd. Niet ‘doe ‘s even niets’, dat een goed recept tegen bijvoorbeeld een burn out zou kunnen zijn, nee, het was onmiskenbaar ‘doe ‘s even niet!’ En het was gericht tegen dat hondje. Alsof dat beestje onafgebroken blaft, wat niet waar is, want het was muisstil tot wij er arriveerden.
Als commando volstond ‘Doe ’s even niet!’ echter wel: we hoorden de hond niet meer.
Vandaag vormt hectometerpaaltje 122 mijn keerpunt – mijn hardlooprondje komt vandaag op precies twaalf kilometer uit –, zondag was dat het bruggetje in de Uiterwaard. Daar vond ik een bijzonder fraai bloempje, Gewoon speenkruid genaamd, een vroegere bloeier is in deze contreien niet te vinden, dat als het ware vroeg om te worden gefotografeerd. Haar buurtjes, jonge brandnetelplantjes, bleven min of meer aan mijn zicht onttrokken. Mijn handen jeukten evengoed, nadien.



vrijdag 24 maart 2017

Uitsmijters

Twee ingedeukte bierblikjes liggen in het gras alsof ze daar bewust zijn neergelegd, alsof een regisseur bepaalde hoe het een moet liggen ten opzichte van het ander, om een zo dramatisch mogelijk effect te veroorzaken. Waarschijnlijk zijn ze leeg, hoewel het zeer de vraag is of de inhoud hier ter plaatse is genuttigd. Is het toeval dat ze in het veldje liggen waar Koen paardenbloemensla verzamelde voor Snuf, zijn cavia, toen dat beestje nog volop van het leven genoot? Net nu onze kleinzoon vandaag veertien taartkaarsjes uit mag blazen, liggen twee blikjes zó gearrangeerd alsof er wordt getoost!
Terwijl ik over de Tempelstraat ren en de Van Heemstraweg oversteek, peins ik over de vraag of het voorbestemd of toevallig was dat ik op deze dag twee lege Heinekenbierblikjes op mijn pad trof. Tussen tuincentrum Bull en de afslag naar de Hommelstraat wordt deze vraag dringender.
Een paar honderd meter voor mij laat een vrouw haar hondje uit. Ik neem tenminste aan dat zij het bazinnetje is, maar het zou zomaar kunnen dat zij voor de thuiszorg werkt, dat zij het hondje van een cliënt uitlaat. Hoe dan ook, dame en hond raken verscholen achter Lijn85 die een paar passagiers oppikt, totdat de bus weer optrekt. Het gaat er nog om spannen wie van ons eerder bij de Hommelstraat is. Ik win. Maar voor ik de hoek om kan rennen hoor ik: ‘Gefeliciteerd met de verjaardag van uw kleinzoon!’ Ik kijk verbaast om en bedank haar. Dan keer ik op mijn schreden om uit te vinden wie mij feliciteert. ‘De moeder van Sietse!’ Ach ja, een vriend van Koen, Sietse met twee essen. En voor de zekerheid herinnert Sietse’ moeder mij nog aan de 4Daagse van twee jaar geleden.
Gek, zo’n klein voorval brengt onmiddellijk een vier jaar oude herinnering boven (zie ‘Beelden’). Dat gebeurde gistermiddag ook. Toen fietste ik een stukje over de stoep naar de verfwinkel van Wim van Hulst. Dat was genoeg om iets dat in 1966 gebeurde op te rakelen. 1966. Toen stond het leven bijna stil, in vergelijking met vandaag. Oké, in die dagen schudde Norbert stevig aan de kabinet-Cals-boom, waarmee hij geschiedenis zou schrijven als de ‘Nacht van Schmelzer’. Misschien was die nacht toen al verleden of stond het een van die dagen te gebeuren. Maar Norbert was heel wat tammer dan enkele tegenwoordige politici die, als ware zij woeste olifanten, in politieke porseleinkasten tekeergaan.
Ik werkte als huisschilder bij een schildersbedrijf in Medemblik. Onze baas had werk verkregen in Heerhugowaard. We voorzagen vele rijtjeswoningen, in een van de eerste nieuwbouwprojecten, van glas en naderhand verzorgden we het binnen- en buiten-schilderwerk en het behangwerk. Tijdens de laatste maanden van 1966 kregen we de kans om, als een vorm van onder-aanneming, het binnen-schilderwerk uit te voeren. O, ik weet zeker dat onze baas daarbij aan het langste einde trok, maar feit was dat we daardoor iets meer verdienden dan op uur basis mogelijk was. Kortom, we zetten er een paar tandjes bij!
Af en toe moesten we ons ontspannen. Op initiatief van Freek of Karel togen we geregeld naar Café Madeleine. Koffie en uitsmijters smaakten daar lekkerder dan de boterhammen in de bouwkeet, maar ook de telefoon trok mij aan: voor een paar dubbeltjes kon ik Riky via het kantoor van de papierfabriek in de Tollenstraat bellen.
In die dagen gebruikte ik een vurige, rooie, Kreidler Florett om naar mijn werk te komen. Dat ding bracht mij natuurlijk ook geregeld bij Madeleine. Voor dat café lag een zeer brede stoep en de gemakkelijkste weg naar mijn parkeerplekje was vanaf de kruising, tegen het verkeer in, over de stoep tuffen. Tot die bewuste dag een politieagent mij betrapte. Ik was er gloeiend bij. Tien gulden, ik mocht dat bedrag direct afrekenen.
Gistermiddag was er geen politieagent die mij kon betrappen.
Bierblikjes, Sietse’ moeder, toevallig of voorbestemd, ik krijg er geen vat op en ach, het is verre van belangrijk in dit tijdsgewricht!



dinsdag 21 maart 2017

Zwartwit-kraai

De zwarte kraai in de kruideniersperenboom van de familie Engelen heeft een witte plek in zijn verenpak. Hoe zou Sofie deze vogel noemen? Als zij en haar klasgenoten deze kraai zouden zien, zou een van hen kunnen zeggen: ‘Het krast als een kraai en is zwart met een witte vlek. Het is een Zwartwit-kraai!’
Ik ren over de Waalbandijk en zelfs vanaf deze grote afstand, zo’n zeventig meter schat ik, valt hij mij op terwijl ik niet bepaald scherp zien kan. De tak waarop hij onbekommerd zit is dood en als hij lang blijft zitten zal hij net zo levenloos zijn. Want door die paar witte veren en die onbeschermde zitplaats is hij duidelijk in gevaar. Iedere zichzelf respecterende roofvogel kan hem vanaf honderden meters zien zitten en zal bovendien vermoeden dat hij een gemakkelijke prooi is. Witte plekken in de veren kunnen namelijk duiden op zwakte omdat de vogel honger heeft geleden. Maar de witte veren kunnen ook door een erfelijke aandoening zijn ontstaan. En als juffrouw Roos en haar klas dit via internet napluizen, zullen zij ontdekken dat de witte veren door leucisme (storing bij de overdracht van pigment) zijn ontstaan en weten zij dat zij niet te maken hebben met een Zwartwit-kraai maar met een Leucistische zwarte kraai.
Juffrouw Roos (groep vijf) zal geen gebruik hebben gemaakt van het internet maar heeft haar klas aangemoedigd creatief te zijn. Daaruit ontstond een vrolijke revue die werd opgevoerd tijdens de maandsluiting. Ik kreeg een uitnodiging. Vroeger dan verwacht arriveerde ik in de nog lege aula. Van de conciërge kreeg ik te horen dat de voorstelling niet om halftwee, maar om tien minuten over halftwee begint. Stoelen en krukken voor het publiek stonden gelukkig klaar zodat ik de beste plek kon innemen en alvast de sfeer proeven. In die korte tijd kwam af en toe een kind vanuit omringende klassen, dat de ruimte kriskras overstak en even een blik op die eenzame vreemdeling wierp. Zij groetten me vriendelijk, evengoed verdacht ik hen ervan dat zij, eenmaal weer terug in hun lokaal, kameraadjes over deze onbekende vertelden want er verschenen steeds meer kinderen die mij nieuwsgierig bekeken en giechelden. Gelukkig duurde deze beproeving niet lang en stroomde de aula vol.
Een wand van het toneel toonde iets als een bosgezicht waar in kleurrijke kapitalen iets te lezen stond als ‘Wat zie ik daar vliegen?’ Het was dan ook niet vreemd dat er twee vogelaars opkwamen, die, gewapend met kijkers en speakers, hun omgeving afspeurden en ons trakteerden op de meest exotische vondsten, zoals: ‘Ja, daar! Het is geel en roept als een houtduif. Gele Houtduif!’ Juffrouw Roos had er toch iets wetenschappelijks in gestopt, want ik herkende de Eendentest in hun spel: ‘Als iets eruitziet als een eend, zwemt als een eend en kwaakt als een eend, dan is het waarschijnlijk een eend.’
De vogelaars kondigden steeds weer nieuwe sketches aan. Zoals de dansers. Zij beeldden vogelparingsdansen uit. Opnieuw ging het om exotische soorten die in geen vogelgids te vinden zijn. Sommige paren bewogen hoofd, armen en handen sierlijk als futen, maar stampten met hun voeten als paarden: Ja, inderdaad, zij verbeeldden Paardfuten. Anderen, zoals Sofie en haar vriendin, sprongen dat het een lieve lust was, als deden zij een wedstrijd zaklopen. Daarna volgden nog de ijskraam van juffrouw Reiger, die, tot groot plezier van het publiek, in ijshoorntjes poepte. Er was een kwis, en twee meisjes droegen een gedicht van Annie M.G. voor, ik meen Rosalind: ‘…daar kwam de vogel, o, kijk toch ’s even! Daar kwam de vogel door t luchtruim zweven, dat was de vogel Bisbisbis, waar iedereen zo bang voor is…’ 
Bijna de voltallige groep zong gevoelig een prachtig lied, en een onnavolgbare illusionist verzorgde geheimzinnige kunsten. Prachtig allemaal! Maar deze opa vond de dansers toch wel het meest indrukwekkend. Toch, Zakloopvogels, gaat dat niet al te ver? Dus vroeg ik Sofie nadien naar haar paringsdans. Dat had je moeten weten, opa, Springende Fluistermusjes!



vrijdag 17 maart 2017

Fotolijst

Het is veel kouder dan verwacht, of liever gezegd, het voelt kouder dan de drie tot vijf graden die voor deze ochtend waren voorspeld. In een opportunistische bui heb ik mijn handschoenen thuisgelaten, waar ik nu, in een rustig tempo over de Waalbandijk joggend, spijt van heb. Het ontbijtende groepje Konikpaarden trekt zich er niets van aan, van de kou bedoel ik, evenmin raken zij onder de indruk van het dreinende gakken waarmee een ganzenpaar hen wil bewegen hun gras ergens anders dan vlak voor hun snavels weg te grazen.   
Terwijl ik de ruziënde ganzen en het fruitbedrijf van de familie Engelen passeer, waar Wim zich na zijn pensionering nog vijfentwintig jaar nuttig heeft gemaakt, zie ik ons door het parkje van Alde Steeg wandelen, op weg naar een van de drie bankjes, om de indruk te wekken dat we genoten van de vroege lentezon. Hoewel we echt van de zonnewarmte genoten, deden we dat op verzoek van Ron, dat wandelen bedoel ik, terwijl we spraken over de dingen die zijn geweest. Onderwijl draaide Ron om ons heen en maakte hij de ene na de andere foto. Wim begreep niet zo goed wat er aan de hand was, maar toen ik hem vroeg waar ongeveer de aanleunwoning heeft gestaan waarin hij een aantal jaren met Mien woonde, vergat hij zijn verwarring en wees mij feilloos de richting.
...het lijstje met de foto van Koos Breukel...
Aanleiding voor deze fotoshoot was een interview over vrijwilligerswerk bij De Zonnebloem, voor een artikel in een CZ Magazine dat vier keer per jaar verschijnt. Omdat Wim en ik ongeveer even lang bij De Zonnebloem betrokken zijn, zij het ieder in een andere rol, vond ik het wel zo aardig om hem bij het maken van de foto’s te betrekken. Drie kwartier voor de komst van Ron legde ik hem uit wat de bedoeling is. Hij heeft geen bezwaar hoewel het woord Fotoshoot, hem zijn wenkbrauwen deed fronsen. Daarom ging ik op zoek naar het lijstje met de foto van Koos Breukel, waarvan ik wist dat het op de bodem lag van een van de laden in zijn wandmeubel.
Wim strijkt over zijn overhemd en zijn haren: ‘Moet ik een das om?’
‘Hoe lang is dat geleden?’, vroeg Wim toen ik hem de fotolijst toonde. Vijf jaar, meende ik (later zag ik dat we op 3 februari 2012 het Amsterdamse atelier van Koos hebben bezocht.) De foto van Koos, die ik voor even op de rand van de kast had gezet, was vanuit de zitbank goed te zien. Terwijl ik Wim vertelde over de bijzondere taxirit naar Amsterdam (zie ‘Fotoshoot’), zag ik de herinnering bij hem terugkomen. Hij herinnerde zich ook de sneeuwbui die het verkeer in een groot deel van Nederland verlamde. Wim genoot, van het verhaal en van de herinnering. Meermaals merkt hij op: ‘Dat is lang geleden!’, afgewisseld met de vraag: ‘Hoe lang is dat geleden?’ Dat maakt ook het probleem met zijn kortetermijngeheugen duidelijk en als om dat te bevestigen vroeg Wim zich een aantal malen verbaast af: ‘Waarom heb ik een das om?’
Wim heeft geen bezwaar tegen de komst van de fotograaf, ook vindt hij het geen probleem als een foto van hem, samen met mij, in het blad van CZ-groep wordt opgenomen. Maar hoeveel is zijn toestemming waard als hij over vijf minuten vergeten is waar hij mee instemde?
Ik was benieuwd of Wim zich die andere fotograaf nog herinnerde dus vraag ik hem naar Peter. Ondertussen schenk ik ons tweede kopje koffie in. Dan vraagt Wim: ‘Waar zijn de foto’s die bij het Dijkmagazijn zijn gemaakt?’ Kijk, dat weet hij ook nog!
Als Ron binnenkomt maakt Wim ons zijn verwarring pijnlijk duidelijk: ‘Ik begrijp er niets van!’ Ik stel Wim en Ron gerust.
Voor de foto een potje schaken, zoals we dat vele jaren hebben gedaan? Dat lukt echt niet meer, begreep Ron al snel. Maar buiten was het licht perfect want daar scheen de warme lentezon!




dinsdag 14 maart 2017

Bouw

Hoogwater heerst over de Waal! Ook de nevengeul, de Loenensche Wel, is er vol van. Ik ben er niet zeker van of het peil afgelopen vrijdag ook al zo hoog was, toen was ik met mijn aandacht vooral bij het overlijden van mijn zwager, waardoor ik minder oog had voor de omgeving. Van bijna uitgedroogd naar gewassen tot buiten haar boorden. Als er nog een paar vissen in de restanten van de Wel waren achterbleven, succesvol ondergedoken voor hongerige vissers als blauwe- en zilverreigers, en aalscholvers natuurlijk, weten zij niet wat hen overkomen is: al dat water, zij verzuipen zowat in die overvloed! Terwijl ik er, hoog en droog op de Waalbandijk, aan voorbij ren, roeien een paar zaagbekken babbelend de weide plas over naar het restant van de Beuningse Plaat, dat door het hoge water is veranderd in een eiland.
Al dat water, evengoed denk ik aan een kruipersbroek. Dat zit zo:
Vorige week dinsdag, het was een paar graden kouder dan nu, ontmoette ik Joop en Harry, de wandelende broertjes uit Ewijk, een stukje verderop. We kletsten even en omdat mijn vingers koud waren en pijn deden als resultaat van het fenomeen van Raynaud (bloedtoevoer in vingers en tenen stopt tijdelijk bij kou), sloeg ik mijn beide handen een aantal malen op mijn rug om de bloedtoevoer te herstellen (links onder rechts en rechts over links – andersom kan natuurlijk ook.)
‘Ha’, zei Harry, ‘dat deden ze vroeger in de bouw!’ Als kind groeide ik op in de wetenschap dat de bouw een stuk land is waarop je producten als aardappelen en bloemkolen verbouwt. Een deel van Nederland kent die uitdrukking echter niet. Al gedurende mijn eerste logeerpartijtjes bij Riky in Nijmegen zorgde de bouw voor spraakverwarring en voerden we discussies over wat het precies moest zijn. Maar we kwamen er niet goed uit. Want ook al werkte ik in die dagen als huisschilder in de eerste nieuwbouwwijk van Heerhugowaard, en deelde ik met bouwvakkers de bouwkeet, evengoed bleef de bouw voor mij een bouw als dat stuk tuinbouwgrond van buurman Jaap, of een bouwtje als dat van Kobus Pijp aan ‘t War. Hoe je het ook bekijkt, huizenbouw en landbouw, het maakt nogal wat uit. En dan kun je ook nog verbouwen. Bijvoorbeeld spruitkool of worteltjes, maar ook een schuur of een café! Kortom, voldoende stof voor spraakverwarring.
Harry zag in zijn hoofd een opperman die bij een cementmolen stond te kleumen en zijn armen om elkaar maaide om ze warm te houden. En toen hij zei ‘dat deden ze vroeger in de bouw’, zag ik buurman Jaap op zijn bouw het spitten even staken om zijn handen warm te slaan.
De bouw, het zit er bij mij waarschijnlijk ingeramd!
Op weg naar huis, vorige week, zag ik mezelf voor de eerste keer een kruipersbroek aantrekken. De kleinste die Jaap vinden kon, was nog veel te groot. Het stijve zeildoek kwam bijna tot mijn oksels. Met zijn grote handen sloeg buurman de boord een paar keer om en bond er een touwtje strak omheen zodat de broek op mijn middel bleef hangen. ‘Zo ken ’t wel, joôn!’ En nadat hij had geholpen ook de pijpen korter te maken, kon ik kruipen zonder hinder van harde kluiten te ondervinden.
Toen ik bijna thuis was, vorige week, herinnerde ik me een schildering van een ‘bouwer in kruipersbroek’. Achterop het Vierkant, een uitgave van het cultuurhistorisch Westfries Genootschap, plaatst de redactie werk van creatieve Westfriezen. Ik moest wel lang zoeken in de stapel ‘vierkanten’ en wanhoopte al, maar toen ik het allerlaatste exemplaar omdraaide kwam de afbeelding voor de dag: de vader van Ilse Koppes-Reus, met kruipersbroek, op zijn bouwtje in Wijdenes. Bijna zoals buurman Jaap, maar dan anders.





vrijdag 10 maart 2017

Visserman

Woensdag, de hele dag, voelden wij ons als was onze huiskamer in een aquarium veranderd. Op de bank las ik in alle rust nog enkele krantenartikelen, onderwijl Riky, mijn dappere lief, Neptunus trotseerde, in diens interim-functie als regengod, wat hem heel goed afging hoewel hij onbetamelijk overdreef. Zij deed boodschappen waarvoor zij zich op de fiets waagde, toen ik een gevoel kreeg alsof ik bekeken werd. Dat onbehaaglijke gevoel nam toe en, terwijl ik in de Gelderlander over het uitblijven van erkenning voor Q-koorts patiënten las, produceerde mijn verbeelding twee enorm grote ogen die nieuwsgierig naar binnen staarden. Het werd zo reëel, dat beeld, dat de haartjes in mijn nek opstonden en ik onwillekeurig door het beregende venster naar buiten keek. Ik schrok zo heftig dat de krant van mijn schoot gleed. Niet omdat ik achter het glas iets ongewoons signaleerde, maar omdat de telefoon precies dat moment koos om indringend te rinkelen. Het was mijn broer Jan, met de droevige boodschap dat onze zwager Jan, de man van Annie, vroeg in de morgen overleden is.
Dat was woensdag.
Nu ren ik over de Kloosterstraat en herinner me een kleine, vierkante zwartwit-foto. Daarop is een lange, magere man te zien. Een vishengel in zijn hand. Het is mij duidelijk, mijn overleden zwager vergezelt mij vandaag op mijn hardlooproute.
Zomaar een fotootje. Waarschijnlijk tijdens het huwelijksfeest van Ina en Cor gemaakt. Aan het profiel van de neus kun je zien dat het Jan is, toen de verloofde van Annie. Hij speelde in een voordracht de rol van visserman. Met zijn uitdossing en gestalte domineert hij het toneel van café De Stoomboot in Wadway. Jan had toen al de lachers op zijn hand. Hij had dat in zich, entertainment, gepaard aan droge humor. Zijn klein- en achterkleinkinderen weten het. Opa Jan was hun gekke opa. Hun ‘gekke, lieve opa’, vermeldt de rouwbrief terecht.
Een keer stond jij hier, Jan, hier op dit plekje op de Waalbandijk, bovenaan de Kloosterstraat. Hier keek je bewonderend uit over het weidse rivierenlandschap. Je was er puur van onder de indruk! Ik ren erlangs en zie je weer staan. Kijk, je houdt de hand van Annie vast.
In de omgang met jou was er wel iets voor nodig om jouw humor naar buiten te brengen. Vaak deed een biertje wonderen. Met behulp van een paar glazen gerstenat, ontdekten wij ook al spoedig jouw filosofische aard. Toen wisten we: er zit méér in die man dan je op het eerste gezicht denken zou! In jouw jonge jaren kwam je op een feestje helemaal los. Meestal toch? We herinneren ons allemaal hoe jij in café De Vriendschap aan ons, Dekkertjes, hangend aan een zolderbalk, een aantal gymnastische toeren demonstreerde en hoe jij, als een heuse jongleur, een stoel op je kin deed balanceren! Dit blijft voor altijd in ons collectieve geheugen.
Entertainen, grappen maken, wijsgeer van de kouwe grond, jij had het allemaal in je! Maar je was ook een harde werker. Bakker Bes, de baas van bakkerij De Korenschoof, had het goed gezien: die jongen van Kuilman, dat is een hele, beste knecht! Jou als meesterknecht in dienst nemen, het bleek een gouden greep. Hoe jong ik ook was, dertien toen jij met Annie trouwde, had ik evengoed in de gaten dat Bes wel erg veel van jou vergde. Maar ik was ook trots op je, vooral toen jij jouw mandfiets inruilde voor een heuse bakfiets. Een joekel, waarop je stevig trappen moest om alle bruggetjes, tegenwinden en oneffenheden in je dagelijkse ventroute te overwinnen. En zoveel korte nachten omdat je de oven stoken moest; opdat het verse brood en de kadetjes op tijd in de winkel moesten liggen. Dat was slopend. Je zei het bakkersbedrijf vaarwel voor werk in zuivelfabriek Aurora.
Evengoed was je trouw.
Jazeker, mijn zwager is altijd trouw gebleven, aan zijn sigaret, maar vooral aan Annie. Ook ik zal hem missen, wij allemaal trouwens!



dinsdag 7 maart 2017

Kogel

Je medelijden tonen of handelen vanuit mededogen helpt de ander meestal niet vooruit, maar natuurlijk heb ik met de stakker te doen. Ik kan lekker joggen, onbekommerd en vooral ongehinderd de ene voet voor de andere zetten, je verstand op nul en rennen maar! De ene kilometer na de andere, terwijl hij zojuist strompelend en steunend, voetje voor voetje, de Tempelstraat overstak.
Ik ben hem, zelfs zonder groeten, realiseer ik mij nu, voorbij gerend.
Inmiddels ren ik over de Waalbandijk en probeer mij voor te stellen wat er met hem gebeurd is. Ik weet zeker dat ik hem eerder ben tegengekomen. Misschien al een paar jaar geleden en als dat zo is, heeft hij het langer volgehouden dan ik had verwacht. Als hij van onze soort was geweest, zou hij waarschijnlijk opgenomen zijn geweest in de Sint Maartenskliniek om van zijn verwondingen te herstellen. En als hij daar reeds voldoende gerevalideerd was, zou hij de Tempelstraat met behulp van een stok of een rollator hebben overgestoken, of zou hij afhankelijk zijn geweest van een rolstoel. Alleen al aan het ontbreken van al die hulpattributen was te zien dat hij niet van onze soort was. Nou ja, beetje flauw van mij, de strompelaar was een gewone wilde eend. Maar wel een in prachtkleed.
Hoe zou hij aan zijn verwonding zijn gekomen? Nu ik mezelf die vraag stel, beland ik onmiddellijk in het boek van Lee Child waarin ik gisteren ben begonnen (Stefan, het zevende al! Zie ‘Bartjes’). In zijn boeken sterven de meesten door een kogel. Ik kan mij nog wel een schietijzer op de maat van eenden voorstellen, maar dat wordt moeilijker met een beeld van een wilde eend die de trekker van een revolver overhaalt. Hij heeft immers geen enkele vinger en met zijn snavel kan hij het ook niet doen, want dan verliest hij het vizier op zijn opponent. Een kogel namens een soortgenoot zal de verwonding van de woerd niet hebben veroorzaakt. Dat overkwam wel de oude politieman uit de pagina’s gisteravond.
...waarin ik gisteren ben begonnen.

Child beschrijft de openingssituatie in dit boek – ‘Spervuur’ – vanuit de ik-figuur. Iets wat ongebruikelijk voor hem is, in wat ik tot nu toe van hem gelezen heb. Maarten Toonder richt zich vaak op de ‘Oplettende Lezertjes onder ons’. Ik ben er zo-een, (dus) Lee kan mij niet voor de gek houden, ik weet best dat die ‘ik’ Jack Reacher is. Jack, de ik, weet al op pagina vijf een ontvoering te voorkomen door vijf kogels af te vuren, drie om daarmee de auto te stoppen en twee voor de twee ontvoerders. Omdat ik oplettend lees, weet ik dat het fout gaat als hij met zijn Colt, op pagina zes, zijn zesde en laatste kogel afvuurt. Vlak daarvoor riep ik nog, geluidloos maar evengoed opstandig: ‘Niet doen!’ Het hielp niet, in de volgende regel schoot hij de politieman die op de chaos afkwam, morsdood. Nu was het voor mij wel een beetje gemakkelijk gemaakt, te weten dat hij deze rechercheur per ongeluk doden zou, want de openingszin van deze ‘Reacher’ luidt: ‘De rechercheur werd precies vier minuten nadat hij uit zijn auto was gestapt neergeschoten.’
De verwonding die de kreupele eend van de Tempelstraat heeft opgelopen is, waarschijnlijk, op minder spectaculaire manier ontstaan. Ik zei het al, ik ken hem. De eerste keer dat ik hem zag, stak hij het fietspad over en kon ik duidelijk zien dat zijn rechterzwemvoet ontbrak. Toen strompelde hij nog treuriger dan vandaag. De stomp leek nu genezen, maar was toen nog tamelijk vers; eenden hebben geen spieren in hun poten, in plaats daarvan hebben zij stevige, tamelijk gevoelloze pezen. Ik weet nog dat ik bij die eerste ontmoeting dacht dat hij, toen hij nog een pul was, aan de beet van een snoek was ontkomen. Die wilde hem niet ontvoeren, maar als lunch benutten. Onze jonge woerd ontsnapte wonderwel, met achterlating van een voet. Dat helaas weer wel!



zaterdag 4 maart 2017

Teer

Juist vandaag, na het juichende appje dat onze schoondochter gistermiddag op de groepsapp postte, hoopte ik met eigen ogen pasgeboren lammetjes te zien. Een van de journaals, ik meen op 1 maart, vanwege het begin van de meteorologische lente die tot en met 31 mei heerst, toonde lammetjes die om hun moeders dartelden of blèrden. Nu ik de Tacitusbrug nader ziet het ernaar uit dat ik het voorlopig met die journaalbeelden stellen moet, want volgende weiden, waarin gewoonlijk schapen grazen, vind je pas nadat je Winssen bent gepasseerd. Te ver voor vandaag. Of wacht, ik ken nóg een schapenwei, die bevindt zich een stukje vóór boerderij De Ruif aan de Uiterwaard, een straat die ik slechts af en toe insla.
Op het moment dat ik de Uiterwaard in ren komen twee honden, spaniëls denk ik, door de berm en in een rap tempo op mij af. Verderop, op het nog bijna splinternieuwe bruggetje over de waterinlaat, staat iemand die vast en zeker het baasje of bazinnetje is. Een van de twee, de kleinste, sprint in dezelfde snelheid door naar de Waalbandijk, zonder acht op mij te slaan. De grootste rent vanuit de berm het wegdek op en springt in een vloeiende beweging op naar mijn rechterbovenbeen. Onbewust buig ik me van de hondensnuit weg zodat het beestje contactloos langs mij heen glijdt. Tegelijkertijd hoor ik een indringend fluitje. Schuin achter mij zie ik beide honden stilstaan, hun kop opheffen in de richting van het geluid om op het tweede snerpende geluid op volle snelheid naar hun baas of bazin te sprinten.
...net zo teer als het voetje van het kleinkind...
Alsof ook ik word aangemoedigd door het hondenfluitje ren ik iets sneller, lijkt het, achter het tweetal aan, maar arriveer evengoed ruimschoots na hen. Het bazinnetje zegt iets tegen de grootste, het kleinste kijkt, op enige afstand zittend, toe. Ik complimenteer de vrouw omdat zij succesvol ingreep – hoewel iets te laat, maar dat houd ik voor me. Het zou ook overbodig zijn geweest want zij heeft het gezien. De kleinste van de twee, de oudste, kreeg zij als pup. Het andere, grootste, teefje is jonger en nog maar sinds een jaar onder haar leiding. Als om zich voor haar gedrag te verontschuldigen, laat zij mij weten dat haar dochter er de eerste negen maanden niet goed mee om is gegaan – negen maanden! Het brengt mij in de verleiding te vertellen over het appje van onze schoondochter, maar dat terzijde. ‘Een aantal van haar streken, waaronder haar enthousiaste nieuwsgierigheid, kan zij nog steeds niet onderdrukken.’ Terwijl zij vertelt blaft de schuldige een paar keer uitdagend, snuffelt aan mijn hand, likt, drentelt snuffelend rondom onze voeten om vervolgens kriebelend aan mijn andere hand te ruiken en te likken. Ik vind het allang goed.
Voordat ik verder ren wil ik nog graag iets over het ras weten. Het zijn inderdaad spaniëls of jachthonden. Dan noemt zij een naam die in mijn oren klinkt als een bijgerechtje van een sterrenrestaurant, zodat ik haar moet vragen het nog eens te herhalen zodat ik het onthouden kan. Oké, dat heb ik, Epagneul Breton.
Ook het schapenweitje aan de Uiterwaard is zo leeg als het maar kan. Het lijkt alsof de uitbottende wilgenstruiken met mij spotten. Hun knoppen zijn net zo teer als het voetje van het kleinkind dat onderweg is. Dat voetje was overduidelijk zichtbaar op de foto van de twintigweken-echo, die Rima ons appte. Zij voegde, compleet met een breed lachende smiley, aan de foto toe: ‘Feet of new Dekkertje’. Samuel krijgt een broertje of een zusje, wij ons vijfde kleinkind. Het is meer dan welkom, maar we moeten nog wel erg lang wachten hoor, nog negentien hele weken en zes dagen!
Deze zomer lijkt nog eindeloos ver weg, hoewel de snelheid waarmee de wilgenkatjes ontluiken met die gedachte lijkt te spotten.