Je medelijden tonen of
handelen vanuit mededogen helpt de ander meestal niet vooruit, maar natuurlijk
heb ik met de stakker te doen. Ik kan lekker joggen, onbekommerd en vooral ongehinderd
de ene voet voor de andere zetten, je verstand op nul en rennen maar! De ene
kilometer na de andere, terwijl hij zojuist strompelend en steunend, voetje
voor voetje, de Tempelstraat overstak.
Ik ben hem, zelfs
zonder groeten, realiseer ik mij nu, voorbij gerend.
Inmiddels ren ik over
de Waalbandijk en probeer mij voor te stellen wat er met hem gebeurd is. Ik
weet zeker dat ik hem eerder ben tegengekomen. Misschien al een paar jaar
geleden en als dat zo is, heeft hij het langer volgehouden dan ik had verwacht.
Als hij van onze soort was geweest, zou hij waarschijnlijk opgenomen zijn
geweest in de Sint Maartenskliniek om van zijn verwondingen te herstellen. En
als hij daar reeds voldoende gerevalideerd was, zou hij de Tempelstraat met
behulp van een stok of een rollator hebben overgestoken, of zou hij afhankelijk
zijn geweest van een rolstoel. Alleen al aan het ontbreken van al die
hulpattributen was te zien dat hij niet van onze soort was. Nou ja, beetje
flauw van mij, de strompelaar was een gewone wilde eend. Maar wel een in prachtkleed.
Hoe zou hij aan zijn
verwonding zijn gekomen? Nu ik mezelf die vraag stel, beland ik onmiddellijk in
het boek van Lee Child waarin ik gisteren ben begonnen (Stefan, het zevende al! Zie
‘Bartjes’). In zijn boeken sterven de
meesten door een kogel. Ik kan mij nog wel een schietijzer op de maat van
eenden voorstellen, maar dat wordt moeilijker met een beeld van een wilde eend
die de trekker van een revolver overhaalt. Hij heeft immers geen enkele vinger
en met zijn snavel kan hij het ook niet doen, want dan verliest hij het vizier op
zijn opponent. Een kogel namens een soortgenoot zal de verwonding van de woerd
niet hebben veroorzaakt. Dat overkwam wel de oude politieman uit de pagina’s
gisteravond.
Child beschrijft de openingssituatie in dit boek – ‘Spervuur’ – vanuit de ik-figuur. Iets wat ongebruikelijk voor hem is, in wat ik tot nu toe van hem gelezen heb. Maarten Toonder richt zich vaak op de ‘Oplettende Lezertjes onder ons’. Ik ben er zo-een, (dus) Lee kan mij niet voor de gek houden, ik weet best dat die ‘ik’ Jack Reacher is. Jack, de ik, weet al op pagina vijf een ontvoering te voorkomen door vijf kogels af te vuren, drie om daarmee de auto te stoppen en twee voor de twee ontvoerders. Omdat ik oplettend lees, weet ik dat het fout gaat als hij met zijn Colt, op pagina zes, zijn zesde en laatste kogel afvuurt. Vlak daarvoor riep ik nog, geluidloos maar evengoed opstandig: ‘Niet doen!’ Het hielp niet, in de volgende regel schoot hij de politieman die op de chaos afkwam, morsdood. Nu was het voor mij wel een beetje gemakkelijk gemaakt, te weten dat hij deze rechercheur per ongeluk doden zou, want de openingszin van deze ‘Reacher’ luidt: ‘De rechercheur werd precies vier minuten nadat hij uit zijn auto was gestapt neergeschoten.’
...waarin ik gisteren ben begonnen. |
Child beschrijft de openingssituatie in dit boek – ‘Spervuur’ – vanuit de ik-figuur. Iets wat ongebruikelijk voor hem is, in wat ik tot nu toe van hem gelezen heb. Maarten Toonder richt zich vaak op de ‘Oplettende Lezertjes onder ons’. Ik ben er zo-een, (dus) Lee kan mij niet voor de gek houden, ik weet best dat die ‘ik’ Jack Reacher is. Jack, de ik, weet al op pagina vijf een ontvoering te voorkomen door vijf kogels af te vuren, drie om daarmee de auto te stoppen en twee voor de twee ontvoerders. Omdat ik oplettend lees, weet ik dat het fout gaat als hij met zijn Colt, op pagina zes, zijn zesde en laatste kogel afvuurt. Vlak daarvoor riep ik nog, geluidloos maar evengoed opstandig: ‘Niet doen!’ Het hielp niet, in de volgende regel schoot hij de politieman die op de chaos afkwam, morsdood. Nu was het voor mij wel een beetje gemakkelijk gemaakt, te weten dat hij deze rechercheur per ongeluk doden zou, want de openingszin van deze ‘Reacher’ luidt: ‘De rechercheur werd precies vier minuten nadat hij uit zijn auto was gestapt neergeschoten.’
De verwonding die de
kreupele eend van de Tempelstraat heeft opgelopen is, waarschijnlijk, op minder
spectaculaire manier ontstaan. Ik zei het al, ik ken hem. De eerste keer dat ik
hem zag, stak hij het fietspad over en kon ik duidelijk zien dat zijn rechterzwemvoet
ontbrak. Toen strompelde hij nog treuriger dan vandaag. De stomp leek nu
genezen, maar was toen nog tamelijk vers; eenden hebben geen spieren in hun
poten, in plaats daarvan hebben zij stevige, tamelijk gevoelloze pezen. Ik weet
nog dat ik bij die eerste ontmoeting dacht dat hij, toen hij nog een pul was,
aan de beet van een snoek was ontkomen. Die wilde hem niet ontvoeren, maar als lunch
benutten. Onze jonge woerd ontsnapte wonderwel, met achterlating van een voet.
Dat helaas weer wel!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten