Al dat water,
evengoed denk ik aan een kruipersbroek. Dat zit zo:
Vorige week dinsdag,
het was een paar graden kouder dan nu, ontmoette ik Joop en Harry, de
wandelende broertjes uit Ewijk, een stukje verderop. We kletsten even en omdat
mijn vingers koud waren en pijn deden als resultaat van het fenomeen van
Raynaud (bloedtoevoer in vingers en tenen stopt tijdelijk bij kou), sloeg ik
mijn beide handen een aantal malen op mijn rug om de bloedtoevoer te herstellen
(links onder rechts en rechts over links – andersom kan natuurlijk ook.)
‘Ha’, zei Harry, ‘dat deden ze vroeger in de bouw!’ Als kind groeide ik op in de wetenschap dat de bouw een stuk land is waarop je producten als aardappelen en bloemkolen verbouwt. Een deel van Nederland kent die uitdrukking echter niet. Al gedurende mijn eerste logeerpartijtjes bij Riky in Nijmegen zorgde de bouw voor spraakverwarring en voerden we discussies over wat het precies moest zijn. Maar we kwamen er niet goed uit. Want ook al werkte ik in die dagen als huisschilder in de eerste nieuwbouwwijk van Heerhugowaard, en deelde ik met bouwvakkers de bouwkeet, evengoed bleef de bouw voor mij een bouw als dat stuk tuinbouwgrond van buurman Jaap, of een bouwtje als dat van Kobus Pijp aan ‘t War. Hoe je het ook bekijkt, huizenbouw en landbouw, het maakt nogal wat uit. En dan kun je ook nog verbouwen. Bijvoorbeeld spruitkool of worteltjes, maar ook een schuur of een café! Kortom, voldoende stof voor spraakverwarring.
‘Ha’, zei Harry, ‘dat deden ze vroeger in de bouw!’ Als kind groeide ik op in de wetenschap dat de bouw een stuk land is waarop je producten als aardappelen en bloemkolen verbouwt. Een deel van Nederland kent die uitdrukking echter niet. Al gedurende mijn eerste logeerpartijtjes bij Riky in Nijmegen zorgde de bouw voor spraakverwarring en voerden we discussies over wat het precies moest zijn. Maar we kwamen er niet goed uit. Want ook al werkte ik in die dagen als huisschilder in de eerste nieuwbouwwijk van Heerhugowaard, en deelde ik met bouwvakkers de bouwkeet, evengoed bleef de bouw voor mij een bouw als dat stuk tuinbouwgrond van buurman Jaap, of een bouwtje als dat van Kobus Pijp aan ‘t War. Hoe je het ook bekijkt, huizenbouw en landbouw, het maakt nogal wat uit. En dan kun je ook nog verbouwen. Bijvoorbeeld spruitkool of worteltjes, maar ook een schuur of een café! Kortom, voldoende stof voor spraakverwarring.
Harry zag in zijn
hoofd een opperman die bij een cementmolen stond te kleumen en zijn armen om
elkaar maaide om ze warm te houden. En toen hij zei ‘dat deden ze vroeger in de
bouw’, zag ik buurman Jaap op zijn bouw het spitten even staken om zijn handen
warm te slaan.
De bouw, het zit er
bij mij waarschijnlijk ingeramd!
Op weg naar huis,
vorige week, zag ik mezelf voor de eerste keer een kruipersbroek aantrekken. De
kleinste die Jaap vinden kon, was nog veel te groot. Het stijve zeildoek kwam
bijna tot mijn oksels. Met zijn grote handen sloeg buurman de boord een paar
keer om en bond er een touwtje strak omheen zodat de broek op mijn middel bleef
hangen. ‘Zo ken ’t wel, joôn!’ En nadat hij had geholpen ook de pijpen korter
te maken, kon ik kruipen zonder hinder van harde kluiten te ondervinden.
Toen ik bijna thuis
was, vorige week, herinnerde ik me een schildering van een ‘bouwer
in kruipersbroek’. Achterop het Vierkant,
een uitgave van het cultuurhistorisch Westfries
Genootschap, plaatst de redactie werk van creatieve Westfriezen. Ik moest
wel lang zoeken in de stapel ‘vierkanten’ en wanhoopte al, maar toen ik het
allerlaatste exemplaar omdraaide kwam de afbeelding voor de dag: de vader van
Ilse Koppes-Reus, met kruipersbroek, op zijn bouwtje in Wijdenes. Bijna zoals
buurman Jaap, maar dan anders.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten