vrijdag 28 oktober 2016

Kekkeren

Vandaag, de dag waarop Willem, mijn jongste broer, de respectabele leeftijd van tweeënzestig bereikt, leer ik dat blauwe reigers kunnen knorren. Nog nietsvermoedend van dat feit jog ik over de Waalbandijk onderwijl ik in mijn herinnering vanuit een kappersstoel bij Color & Style, naar Tulay luister die achter mij staat en vertelt waarom zij de tekst van ‘Kleine jongen’ zo geweldig vindt. Omdat mijn bril op het schapje bij mijn e-reader lag, even werkloos als de handen van de kapster op dat ogenblik, zag ik haar slechts vaag in de grote kappersspiegel. Bovendien viel het, vanwege het lawaai van de handdroger waarmee de haren van de klant naast mij droog werden geblazen, niet mee haar betoog te volgen. Dan trekt deze knorrende reiger al mijn aandacht naar zich toe.
De grote sierlijke vogel staat roerloos bovenop de dijk, vlak naast het asfaltlint waarover ik langs de Loenensche Wel ren. In de nevengeul staat het water dramatisch laag. Vissen, naast mollen, kikkers, muizen en grote insecten de meest geliefde prooidieren van reigers, vinden, nu diep water hier ontbreekt, niet langer een veilig heenkomen. Waarschijnlijk is dat de reden waarom er extreem veel reigers in het water staan. Het zijn er zoveel dat het me niet lukt om ze te tellen, tenzij ik stil blijf staan. Ongeveer tien blauwen tel ik, en meer dan vijfentwintig zilverreigers. Deze laatsten zijn duidelijk minder aan mensen gewend want op mijn nadering vliegen ze steeds haastig op terwijl hun grijs gekleurde neven geduldig in het water blijven staren, wachtend op een kans om een nietsvermoedend visje te verschalken. De witte vogels zeilen als sierlijke fregatten boven de plassen om een stukje verderop weer op hun telescopisch lange, zwartgekleurde dunne poten in het ondiepe water te landen, onderwijl zij verontwaardigd naar elkaar schreeuwen of misschien wel naar mij.
Het begon ermee dat Nathalie iemand via de telefoon gedecideerd afpoeierde door te zeggen dat haar baas vakantie viert. Tulay knipte intussen mijn wenkbrauwen in model en maakte zich vrolijk over haar zogenaamde vakantie. Aanleiding voor een kortverhaal, vond ik. Het triggerde haar om te vertellen over haar schrijfwens, iets wat haar niet is gelukt: “Ik zou zo graag over mijn gevoel willen schrijven!”, verzuchtte ze.
Wellicht ook omdat zij zelf geen kinderen heeft, vindt Tulay het onvoorstelbaar dat iemand als André Hazes in een simpele liedtekst de liefde voor zijn kind tot uitdrukking kan brengen. Vaag maar ontegenzeggelijk zie ik in de spiegel de ontroering van mijn kapster terwijl zij lijkt te horen: 'Kleine jongen /als jij dan later groot bent /dan is je vader er misschien niet meer /vertel dan aan je eigen kinderen /de wijze lessen van je oude heer.’
Ik ben al vlak bij de eenzame reiger als hij zo onverwacht in mijn beeld springt. Felle kraalogen houden mijn komst nauwgezet in de gaten terwijl hij zijn geeloranje dolkvormige snavel in gereedheid brengt. Voor het geval dat…? Na iedere pas verwacht ik dat hij op zal springen, maar voorlopig zijn het slechts zijn sierlijk afhangende lange kopveren die bewegen. Ze wapperen traag op de zachte wind die langs de tegenoverliggende bosschages rond slot Doddendael trekt.
Man en vogel, het is bijna de titel voor een roman over eenzaamheid. Nog een paar passen, dan zijn we op gelijke hoogte. De blauwe reiger doet waarin hij sterk is: hij wacht af. We kijken elkaar aan terwijl ik aan hem voorbij ren. Nog nooit was ik zo dicht bij een reiger, het is slechts de breedte van de smalle asfaltweg die ons scheidt. Op dat ogenblik hoor ik het. Een zacht en laag klinkend knorrend geluid. Ik wist dat een reiger kon schreeuwen, kon krijsen en kekkeren. Nu komt daar knorren bij.
Terwijl ik verder ren vind ik een reden voor zijn geknor. Ik zie het als het zingen of neuriën van een liedje, bijvoorbeeld om je angst te verdrijven. Of dicht ik deze vogel nu te veel menselijke trekjes toe?


2 opmerkingen: