Bij de eerste
zijstraat, de Dwarshommelstraat, klauwt een ‘beer’ naar mijn linkerkuit. Hij
groeit ook veel te dicht bij de rand van de weg. In slow motion zie ik mijn
voet het geprononceerde blad knakken en misschien doe ik dat bij een volgende
ontmoeting alsnog, tenzij een berm-maaibeurt hem eerder noodlottig wordt.
Terwijl ik richting
dijk ren denk ik aan de twee spontane bekentenissen die Niek mij de afgelopen
dagen deed. Zijn eerste melding komt als uit het niets: “Opa, ik heb meer behoefte
aan slaap dan kinderen van mijn leeftijd!” Ik begrijp dat hij zijn
slaapbehoefte niet echt een probleem vindt. Het zit ‘m meer in de bewering van klasgenoten
die zeggen dat zij pas om negen uur of zelfs half tien naar bed gaan. Voor hem
daarentegen is het ‘al om half negen’ bedtijd.
Niek wil weten hoe laat ik naar bed moest toen ik bijna twaalf jaar was. Toch ook wel om half negen, stel ik hem gerust: “Net als jij had ik ook veel behoefte aan slaap. En dat is tegenwoordig nog steeds zo.”
Hoe hij zijn volgende opmerking met zijn slaapbehoefte rijmt, begrijp ik niet: “Soms wordt het wel één uur voordat ik slaap!” Hij zegt het met enige trots. Televisie en stripboeken houden hem wakker. Zijn beweringen doen mij acuut onder de dunne zomerdeken op het stromatras van mijn jeugd tuimelen. Moe zond mij veel te vroeg en onverbiddelijk naar bed, geen idee meer waarom, maar het lukte prima om mijn boek – waarschijnlijk een nieuw avontuur van jachtvliegtuigpiloot Biggles – mee te smokkelen. Het verhaal verdringt het gedruis van de kermis spoedig naar de achtergrond. Zo ook het gestommel op de trap vanwege haar komst. Wij, mijn held en ik, worden ruw gescheiden, mijn oor suist en tintelt flinke tijd na…
Niek wil weten hoe laat ik naar bed moest toen ik bijna twaalf jaar was. Toch ook wel om half negen, stel ik hem gerust: “Net als jij had ik ook veel behoefte aan slaap. En dat is tegenwoordig nog steeds zo.”
Hoe hij zijn volgende opmerking met zijn slaapbehoefte rijmt, begrijp ik niet: “Soms wordt het wel één uur voordat ik slaap!” Hij zegt het met enige trots. Televisie en stripboeken houden hem wakker. Zijn beweringen doen mij acuut onder de dunne zomerdeken op het stromatras van mijn jeugd tuimelen. Moe zond mij veel te vroeg en onverbiddelijk naar bed, geen idee meer waarom, maar het lukte prima om mijn boek – waarschijnlijk een nieuw avontuur van jachtvliegtuigpiloot Biggles – mee te smokkelen. Het verhaal verdringt het gedruis van de kermis spoedig naar de achtergrond. Zo ook het gestommel op de trap vanwege haar komst. Wij, mijn held en ik, worden ruw gescheiden, mijn oor suist en tintelt flinke tijd na…
Het is
woensdagavond. Wij wandelen getweeën vanwege de avondvierdaagse van Beuningen,
vijftien kilometer. Even terzijde: het is gezellig maar vooral bijzonder om samen
met een kleinzoon te lopen; ik vertel Niek dat ik met mijn opa nooit zo’n
wandeltocht maakte: “Nog geen vijftien meter!”
Terwijl ik de Tacitusbrug passeer wordt een
‘schilderswerktuig’ op een dieplader vastgesjord. Een paar weken geleden stond
een bouwvakker op deze hoogwerker met plamuurmessen te hannesen. Roepen is
nutteloos; verkeer raast op slechts een paar meter afstand van de man in het
bakje. Ik ga in zijn zicht staan. Geduldig vult de man een gat en strijkt het
cementmengsel zo glad dat slechts de kleur verraadt dat er een stukje beton
ontbrak. We krijgen contact, de Duits sprekende Pool en ik. Reparaties zijn
nodig vanwege mogelijke ‘bedürfnis’ (betonrot?) Ik vraag naar de oorzaak van de
beschadigingen. Vanwege ons taalprobleem wijst hij naar enkele pallets met
stalen profielen, vervolgens naar een shovel; die machines moeten het zonder hoogtesensoren
stellen begrijp ik. “Aha, keine biep biep?” Hij bevestigt: “Keine biep biep!”
Wij nemen lachend afscheid.
Gisteravond, de
tweede wandelavond, bekent mijn kleinzoon pardoes: “Ik heb een spelverslaving!”
Niek lijkt van zijn eigen ernst te schrikken en relativeert: “Maar het lukt al
om te minderen hoor.” Echter, elke dag een poosje spelen moet volgens hem wel
kunnen. Ik prijs hem om zijn streven, “maar misschien moet je wel echt kiezen,
Niek!” Om geluk en plezier te kunnen beleven, daar past immers geen enkele
verslaving bij.
Timo, een vriend van
Koen, loopt met zijn ouders. Hij vraagt mij of ik weet waar wij heen gaan. Ik
aarzel, denk aan een raadselspelletje. “Naar de Kameleon?”
“Ja, dat weet ik ook wel! Maar hoe gaan we dan?”
O, dat is een gemakkelijke vraag: “lopend!” Zijn ouders schateren. Timo reageert gevat: “Jij mag kiezen; een lolly, een sticker of een ballon?”
Toch nog een aapje: help, ik kan niet kiezen!
O, dat is een gemakkelijke vraag: “lopend!” Zijn ouders schateren. Timo reageert gevat: “Jij mag kiezen; een lolly, een sticker of een ballon?”
Toch nog een aapje: help, ik kan niet kiezen!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten