Op andere dagen
reageert mijn vriend meest stoïcijns op mijn komst, maar vandaag kijkt hij
onmiddellijk op als ik vrij plotseling van achter de rij struiken langs het pad
naar de volkstuintjes aan de Hommelstraat, voor zijn neus opduik. Door de
warrige toef haren op zijn hoofd beziet hij mij vol mededogen, zijn ogen
onpeilbaar diep als gitzwarte toermalijnen, alsof hij voorvoelt dat ik vandaag
geen goed nieuws breng. Helaas heeft hij gelijk. Langs andere wegen weet hij al
dat Tiny gestorven is. Terwijl ik langsloop wil hij weten hoe oud zij was en of
zij mijn enige zusje was. Juist van Herman valt mij dat tegen zodat ik, voordat
hij zijn vraag daadwerkelijk stelt, een beetje kribbig antwoord dat zij nog
maar vijfenzeventig jaar oud was en ik nu nog slechts acht zussen heb. Hij wil
dat helemaal niet weten. Ter verdediging leg ik hem uit hoe een oppervlakkige
kennis van mijn moeder vlak na de begrafenis van mijn broertje Nico – jongstleden
mei achtendertig jaar geleden – goed bedoelend, wellicht, opmerkte “Ach Gré, je
hebt gelukkig nog vijftien kinderen in leven!” alsof zij één kind wel missen
kon. Met andere woorden, Herman, het is Tiny die ik missen zal.
Sorry Herman! Tiny
was nummer zeven in de rij van zestien, ik de tiende. Deze zus was vier jaar en
elf dagen ouder dan ik. De laatste jaren, na het overlijden van Hans, haar
echtgenoot (zie ook Afscheidsrondje)
hebben we haar wat vaker bezocht, ook vanwege haar ziekte (borstkanker), en hadden
we frequenter telefonisch contact. Dat ging allemaal net iets gemakkelijker dan
toen we nog druk waren met onze gezinnen. Van onze kindertijd herinner ik me
dat onze Tiny een paar jaar, toen zij op haar beurt het oudste nog schoolgaande
kind was, dagelijks met mij en de rest van haar jongere zussen en broers opliep
naar kerk en school. Het was een afstand van iets meer dan anderhalve kilometer
maar in mijn ogen van toen minstens driedubbel zo lang. Onderweg verzon onze
grote zus steeds weer nieuwe spelletjes opdat wij maar door bleven lopen. En ik
zie haar kaatsenballen en touwtjespringen op het bleekveld onder de dubbele elektriciteitsmast.
Alsof het gisteren gebeurde, weet ik nog dat zij het soms voor mij op nam.
Zoals die keer toen er een nieuwe gezinsfoto moest worden gemaakt. Ik was vier,
misschien nog drie, en onafscheidelijk met een speelgoedpannetje. De ganse dag
liep ik met dat ding, zo is mij verteld. Ik werd opgepakt, op de
naaimachinetafel gezet en het pannetje werd zondermeer uit mijn handen gerukt.
Ontroostbaar was ik. Zo kon ik niet op de foto. Zo kon niemand op de foto. Zo
jong Tiny nog was, liet zij toen al zien dat zij bijzonder goed met kinderen
overweg kon. “Geef hem toch zijn pannetje” zou zij toen hebben gezegd. Hoe ook,
‘mijn pannetje’ werd samen met het gezin vereeuwigd (maar waar die foto is
gebleven?) Ook herinner ik mij dat mijn zus mij in die jaren regelmatig op de
pot hielp. Zij haalde er een herinnering over op tijdens ons bezoek aan haar –
was dat nog maar veertien dagen geleden? Ik had in die tijd last van een
darmverzakking zodat poepen bar moeilijk ging. “Ik had zo met je te doen”, zei
Tiny.
Tiny is gisteren rond
het middaguur in een diepe slaap overleden. O wat zal ik haar missen. En onze
telefoongesprekken. Zijn enorme hoorns wijzen gewichtig links en rechts terwijl
Herman mij bezorgd nakijkt alsof hij zeggen wil: sterkte man, met jouw verlies.
Gecondoleerd Simon.
BeantwoordenVerwijderenDank je weer voor een mooie anekdote over jouw zus Tiny, mijn moeder, en je verhaal. Ik waak hier bij haar, alleen maar toch samen. Zoals we zo vaak samen waren de afgelopen periode...
BeantwoordenVerwijderenGecondoleerd met je droevige verlies, Simon. Ik voel met je mee.
BeantwoordenVerwijderen