Drie kwartier later dan gebruikelijk trek ik de voordeur achter mij
dicht: voor mijn hardlooprondjes is het wintertijd, die naar verwachting
tot eind januari duren zal. Roze en violet aan de horizon kondigen aan dat de zon nog
maar net op is. Afgelopen vrijdag passeerde ik op ditzelfde tijdstip de
Tacitusbrug en raakte in gesprek met Frans. Hoewel Johan gewoonlijk ‘elk nadeel heb z’n voordeel’ zeggen zou,
is het voor mij andersom: lekker in het daglicht rennen betekent een heel
aantal ontmoetingen missen: met schoolkinderen bijvoorbeeld want zij zitten
reeds in de klas, Ans is al hoog en breed op haar werk, de broertjes Joop en
Harry hebben de Waalbandijk al verlaten, en Frans zijn hond reeds
uitgelaten.
Langs de Hommelstraat
steekt een opportunistische paardenbloem zijn zaadbol in de wind. De deelnemers
aan de klimaattop zouden daarin misschien een teken zien als zij er getuige van
konden zijn. Nu dat niet het geval is ren ik maar verder alsof er niets veranderen
zal. Zo bijzonder was mijn paardenbloem blijkbaar niet want langs de
Waalbandijk zie ik er nog verschillende, in alle stadia van ontwikkeling.
Over Frans gesproken,
afgelopen vrijdag maakte hij zich aan mij bekend, hoewel we al eerder met
elkaar spraken (zie: ‘Vliegen’). Toen ik hem en
zijn hondje vrijdagmorgen achteropliep, bedacht ik hem te vragen of hij al had
gezien dat de spanning van de tuien was gehaald. Blijkbaar wilde hij mij ook
aanspreken want voordat ik de kans kreeg trok hij de microfoontjes van zijn
iPod uit zijn oren. Voorafgegaan door het hondje, hetzelfde dier dat mij een
paar jaar geleden weleens hinderlijk volgde, liepen we, onze snelheid op elkaar
afstemmend, het laatste stuk tot zijn woning samen. Frans bevestigde dat de
familie Zilverschoon vóór hem – vijfentwintig jaar lang – in dit huis woonde.
Ook bevestigde hij het verhaal van Joop en Harrie: vóór de tijd van de
Zilverschoontjes was het een café waarin een Verweij de scepter zwaaide. Hij
liet mij zien dat het middelste raam van de woonkamer voorheen de ingang van
het café was. Net als de huidige voordeur was die ingang vanaf de dijk via een
bruggetje te bereiken.
Van de broertjes weet
ik dat de cafébaas tevens roeibootjes verhuurde waarmee men over de Waal, naar Herveld
of Slijk-Ewijk, kon varen. Dat was uiteraard nog voor de komst van de verkeersbrug.
Frans woonde als
jongen aan de Brugstraat, vlakbij het toenmalige café. Met zijn kameraden kwam
hij er geregeld. Terwijl we nog even voor zijn huis staan vertelt hij mij over
die keer dat hij met twee van zijn kornuiten een krat vol lege bierflessen pikten.
De oude Verweij verzamelde het leeggoed gewoonlijk buiten de berging, onder het
café-woonhuis, dus onderaan de dijk. Dat krat ruilden ze voor een paar
biertjes.
Die keer liepen ze
tegen de lamp.
Verweij, de oude, was
niet alleen kastelein en bootjesverhuurder, hij was ook een fervent jager.
Achter de toog stond altijd een jachtgeweer en in de berging hing altijd wel
een haas of konijn te besterven. Bovendien was hij geen gemakkelijke baas.
Frans weet nog dat de
oude Verweij hen naar de herkomst van het kratje vroeg. Hoe hij dat aanlegde weet
hij niet meer, maar de jongens voelden wel aan dat het verkeerd ging. Zij renden
via het bruggetje en de dijk de uiterwaard in. De cafébaas achter hen aan.
Bovenop de dijk zagen ze dat de baas zijn hagelbuks op hen richtte. Zij konden
niet anders dan tussen de struiken een goed heenkomen zoeken.
Terwijl Frans met
stemverheffing vertelde dat hij echt schoot, ‘die ouwe gek’, en hagelkorrels
links en rechts in de struiken rammelden, zag ik verontwaardiging in zijn ogen
gloeien.
Jongens in conflict
met hun hormonen; misschien zou ik het indertijd voor de cafébaas hebben
opgenomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten