Rennend langs de Hommelstraat vallen de schone watergangen op, waarvan links
en rechts honderden meters kurkdroog wachten op een hoger grondwaterpeil. De overtollige
begroeiing, in grote stapels op de wallekanten, wacht berustend op vervoer, naar
een composteringsbedrijf vermoed ik. Ik was getuige van de arbeid die hier is
verricht.
Toen ik het
boerderijtje van Marie naderde werd ik vanuit het halfduister en de lichte mist
gedeeltelijk verblind door scherpe lampen. Wat is daar aan de hand, vroeg ik
mij af? Terwijl ik naderbij kwam breidde het licht zich verder uit en verslond meer
en meer van de omgeving. Het groeide gestadig totdat de verblindende lichten, bol
als de ogen van een voorwereldlijke libel, mij vonden en als het ware fixeerden
in mijn laatste beweging. Voor een ogenblik overheerste verwarring: was ik wel
wakker geworden of droomde ik dat ik wakker was geworden en was dit de
voortzetting van mijn droom? Hoe dan ook, het oeroude insect kwam mij tegemoet,
traag maar onmiskenbaar. Met moeite sloot ik de felle lichten buiten en keek
opzij. De nog gesloten gordijnen voor de keukenramen van Marie herstelden mijn
realiteit, en pas op dat moment registreerde ik brullende motoren.
Het volgende moment zag
ik de felgele onderkaak van het zogenaamde monster waarmee hij zijn buit, een
massa druipende grassen, waterplanten en riet, gevangen hield. Ruim op tijd stak
ik over naar de andere kant van de straat zodat de machinist van de shovel ruimte
had om zijn lading bij een reeds gevormde hoop te deponeren.
Dat was afgelopen vrijdag.
Nu ren ik opnieuw
langs de stapels dregafval en bedenk dat zo’n degelijke opruiming zeer welkom is
om de uitpuilende sloten van onze samenleving eens flink te schonen. Ik durf
bijna niet meer te kijken als op de televisie reportages over de vluchtelingen
langskomen. Zoveel woede waarmee we de laatste weken worden geconfronteerd, dat
is niet normaal. Het beeld van een Boze Man, afgekomen op de
informatiebijeenkomst over het inrichten van een AZC met de burgemeester van
Rotterdam, wil niet van mijn netvlies. Wij, in de veilige omgeving van onze
eigen huiskamer, konden zien dat de woedende man evengoed zijn uiterste best deed
om zichzelf in te tomen, iets wat hem niet gemakkelijk viel. Het scheelde dan
ook maar een haar of hij was volledig door het lint gegaan.
Er is een tijd
geweest dat het tonen van je emoties niet gewenst was. Dat gold voor alle
emoties maar vooral voor woede. In mijn beleving is hierin een kentering
opgetreden met de komst van politici als Pim Fortuyn. Tijdens het debat, onder
leiding van Paul Witteman, naar aanleiding van de verpletterende winst van zijn
partij, Leefbaar Rotterdam, vierde Pim zonder enige terughoudendheid deze overwinning
op de traditionele politieke partijen, als een boxer die zijn kampioenschap
viert. Ad Melkert, toen fractievoorzitter voor de PvdA, was de eerste die liet
zien hoe je daar niet op moet reageren. Politici na Ad hebben niet veel van hem
geleerd, lijkt het wel. Vroeger verbaasde ik mij over de gang van zaken in het
Engelse parlement. Tegenwoordig lijken zij watjes tegenover onze Tweede Kamer. Dat,
wellicht, liet de geest uit de fles.
Zie die er nu maar
weer in terug te duwen.
Woede, als emotie
bedoel ik, maakt terugdringen daarvan sowieso moeilijk. Woede, zo heb ik persoonlijk
ervaren, gedijd het best met publiek er bij. Als ik alleen in mijn werkkamer
zit, of waar dan ook, en ik word boos, dan blijft dat altijd binnen de perken.
Met anderen er bij heb ik de neiging om me te laten gaan. Het voelt dan alsof
ik word aangemoedigd. En er is nog iets dat ik heb ervaren: woede levert weliswaar
spijt, maar kan ook een lekker gevoel opleveren zoals met hardlopen.
Misschien is het tijd
wetenschappelijk vast te stellen wat woede in ons lijf veroorzaakt. Of is dat
al gedaan?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten