vrijdag 30 augustus 2013

Verstekeling

Terwijl ik de Van Heemstraweg verlaat om de Hommelstraat in te slaan, fietst een schoolmeisje op haar roze fietsje, je raadde het al, half verscholen achter een met bloemen omkranst vlechtmandje, mij tegemoet. Zij rijdt met een licht slingerende gang omdat haar handen in haar schoot liggen. In haar ogen is een blik van herkenning en een glimlach verjaagt voor een moment de spanning, die fietsen-zonder-handen kost, uit haar gezichtsspieren. Het is niet vreemd, haar glimlach: al zo vaak rende ik dit traject terwijl zij het tegengesteld richting school fietste! Haar handen los van het stuur duiden niet op stoerheid maar eerder is het een verwijzing naar de lage temperatuur, mijn weerstationnetje wees krap twaalf graden, vlak voordat ik de deur uit ging. Ik ren verder en ben weer terug bij onze verstekeling.
Ja, wij hebben een verstekeling. Een levend organisme heeft zich een plaatsje weten te veroveren binnen ons systeem. Niet verwacht, maar toch is het daar: dat heb je met verstekelingen, zij kondigen zich niet aan! Ruim voor het afgelopen weekeinde zag ik het. In de loop van de dagen liet het steeds meer van zichzelf zien, zij kon niet anders...
Bovenop de Waalbandijk word ik plotseling geconfronteerd met een kudde konikpaarden. De hele troep sukkelt kort onder aan de dijk, ik tel er zesendertig, in een langgerekte troep achter elkaar. Het is duidelijk dat zij vertrokken uit het gebied waar zij hun ochtendgras graasden, vlak bij de rivier, omdat mannen daar met grote machines en kettingzagen luidruchtig bezig zijn gegaan, om via de relatief hoge passage hier naar een rustiger gedeelte van de uiterwaard te trekken. De lichte schrik die ik voelde, daarvan bespeur ik bij hen niets. Zij negeren mij volledig ondanks er maar een meter of dertig dijklichaam tussen ons is. Prachtig dat verschillende werelden vredig naast elkaar kunnen leven, hoewel ik blij ben dat deze ongedomesticeerde grazers ontzag hebben voor het prikkeldraad dat hun wereld van de mijne scheidt. Ik ook trouwens! Vorige week vrijdag werd ik hier, ik ren inmiddels kort bij de Loenensche Wel, met veel kleiner grut geconfronteerd. Zij laten zich nu niet zien, zoals ook hun predators afwezig zijn.
Afgelopen vrijdag was de temperatuur al vroeg boven twintig graden gestegen, en vloog een aantal van hen enthousiast met mij mee, nu is het veel te koud, kleven zij waarschijnlijk nog aan de rietstengel waarop zij de nacht hebben doorgebracht. Ja, die waterjuffers! Waaghalzen zijn het: zij zwenkten kort boven het asfalt langs mij op, joegen zich op hun tere vliesvleugels rakelings voor mijn hollende benen langs (ik vreesde hen te vertrappen), verdwenen boven de rommelige begroeiing links en schoten even later weer met hoge snelheid aan mij vooruit. De microhelikopters gaven dit spel niet op. Kilometers hield een van hen mij gezelschap – waarschijnlijk was zij met verwanten want ik kon haar chaotische vlucht niet voortdurend volgen –,weer helemaal terug tot de Kloosterstraat. Het was dank zij het zonlicht, dat blikkerend op het dunne lijf en de vleugels reflecteerde, dat ik het kon zien: hoger, lager, links, rechts, wat verder voor mij uit om dan weer achter te blijven. Tegelijkertijd joegen zwaluwen, als minikruisraketten op geleide doelen, om mij heen, zij het op veel groter afstand, rakelings over grassen en planten in de uiterwaard. Nu zij ontbreken realiseer ik mij dat de waterjuffers mijn gezelschap wellicht zochten om niet in vraatzuchtige snavels te belanden.
Onze verstekeling is familie van de nachtschade. Zij is minder spectaculair, wellicht, dan de gladde slang waarover de Gelderlander ons deze morgen berichtte, maar net zo ongevaarlijk. Zij nestelde zich comfortabel in de bescherming van onze streptocarpella op de terrastafel. Haar fel roodoranje kleur tussen het bescheiden blauw en groen van Strepto, schreeuwt als het ware: “ik ben Petunia!”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten