vrijdag 1 februari 2019

Verhaal

Achter elk dingetje op je pad schuilt een verhaal. Zo kom je, wandelend over een afstand van vijf kilometer, veel ‘dingen’ tegen. Zoals dat meesje op de Tempelstraat dat onder het slaken van een snerpende alarmkreet een veiliger heenkomen zocht. Of die lege dropverpakking even verderop, de nog maar nauwelijks als zodanig te herkennen handschoen en een verkreukeld bierblikje. Zelf vertellen ze niets, maar met een beetje hulp van een schrijver komen ze een heel eind. En het mooie van schrijven is dat de waarheid rekbaar mag zijn. Overigens, het is algemeen bekend dat in ieder verhaal, zelfs in biografieĆ«n, iets van de schrijver terug te vinden is, maar dat is een ander verhaal.
Sommige dingen of gebeurtenissen lenen zich meer voor een verhaal dan hetgeen doorsnee is. Neem nu het contact tussen een koe en een man waarvan ik gistermiddag getuige was. In mijn verhaal gebeurt het volgende:
Terwijl ik via de bielsentrap de Waalbandijk bereik zie ik in de uiterwaard links van mij een op het oog al wat oudere man verschijnen tussen enige kale struiken en boompjes. Hij lijkt op weg naar het nabije klaphek. Voor een van de half-wilde koeien die het terrein begrazen, een Rode Geus, duikt de man blijkbaar volkomen onverwacht op. Het dier schrikt hevig – evenals de man – en zet onmiddellijk de aanval in. De man kruipt instinctief in elkaar maar kan de korte hoorns van het rund niet ontwijken. Hij wordt zijdelings in het ruige gewas gestoten. Ik aarzel niet maar ren zo snel ik kan van het talud af en ga door het klaphekje. Ik schat dat ik in minder dan twee minuten bij het slachtoffer arriveer, die alweer overeind probeert te komen. De koe is, gelukkig voor ons, verdwenen.
‘Waar komt u zo snel vandaan?’ Hij wacht mijn antwoord niet af maar vertelt over een scherpe pijn in zijn arm en nek. ‘Blijft u vooral liggen’, raad ik de man, ‘ik zal 112 bellen.’
Er wordt bijna direct opgenomen en ik leg de situatie uit. De dame die zich meldt wil onder meer mijn naam en de precieze plaats weten. Zij verzekert mij tenslotte dat zij de ambulancedienst waarschuwt en drukt mij op het hart het slachtoffer te laten liggen zoals ik het gevonden heb.
‘Mijn naam is Simon, heeft u het niet te koud?’ Met moeite reikt hij mij zijn rechterhand: ‘Sjaak en nee, ik heb het niet koud, alleen die pijn!’ Volgens mij zit hij nog vol adrenaline, zijn pupillen lijken erg groot. Ik krijg pijn in mijn knieĆ«n en ga weer even recht staan zodat ik tegelijk kan kijken of er hulp in aantocht is. ‘Ik zag die koe niet. Ik raakte het pad langs de Waal kwijt en zag toen dat klaphekje daar, dus probeerde ik om het wiel te lopen. Die koe had ik helemaal niet in de gaten …’ Haperend vertelt hij zijn verhaal.
Als ik voor de derde keer uitkijk naar de komst van een ambulance zie ik blauwe lichtflitsen. ‘Men is er bijna. Dat is wel erg snel, vindt u ook niet?’ Niet veel later hoor ik een bekend stemgeluid. Paul, mijn buurman! (Hij werkt bij een ambulancedienst.) De rest is snel verteld. Nadat Sjaak van een brace is voorzien wordt hij per brancard naar de Waalbandijk gedragen en in de ambulance geschoven.
Gisteravond hoorde ik via Paul het vervolg: gebroken bovenarm en een verschoven nekwervel, maar als een groot geluk bij het ongeluk: de koe heeft het leven van Sjaak gered! Men vond namelijk een beginnend kwaadaardig gezwel bij zijn slokdarm.
Toegegeven, mijn ‘schrijversvrijheid’ heb ik ruimschoots benut. In werkelijkheid verwijderden man en koe zich na de eerste schrik onmiddellijk van elkaar en vervolgde ik mijn wandeling. Evengoed: was het een paar jaar geleden mijn oudste broer maar overkomen, zo’n botsing, dan had hij zijn slokdarmkanker misschien overleefd!


Geen opmerkingen:

Een reactie posten