Bij
ondergaande zon fietst Bob van T, Bobbie voor zijn vrienden, door de omgeving
van de B&B waarin hij met een jonge vriendin logeert. Bob zou over deze
nieuwe verovering niet zo opgetogen zijn als hij wist dat hij haar nooit meer
zou terugzien. Nietsvermoedend passeert hij de twee wandelende zussen, Martha
en Myra, op de stille landweg. Hoewel zij niet uit één eicel zijn geboren
vormen M&M een tweeling. Er zijn ook duidelijke verschillen in aard en
uiterlijk. Martha danst geregeld in professionele balletten en Myra is verslingerd
aan kickboksen. Martha ontmoette Van T tijdens haar eerste cafébezoek. Zij was zeventien
en zeer in haar nopjes over de aandacht die de veel oudere Bob – ‘Noem me maar
Bobbie’ – aan haar besteedde. Argeloos liet zij zich meevoeren naar een
achterafstraatje waar Van T haar probeerde te kussen en zich vervolgens aan haar
vergreep toen zij hem afweerde. Hij liet haar als een oud vod achter.
Haar verschrikkelijke aangifte leverde geen enkel resultaat. Vooral Myra beet zich vast in het vinden van de verkrachter. Na enkele jaren zoeken. Niets. Maar dan, onlangs, met hulp van een vriend en internetnerd, had zij toch nog beet en ontdekte dat deze man veel meer meisjes in het ongeluk had gestort, hoewel dat moeilijk bewijsbaar zou zijn.
Hun wandeling voert langs de B&B waar zij, als zij goed zijn geïnformeerd, Martha’s verkrachter aan denken te treffen. Ondanks zij zich druk met elkaar onderhouden herkent Martha de man die hen in een kalm gangetje voorbijfietst. ‘Dat is ‘m!’ sist ze. ‘Bedoel je …?’ ‘Ja, ja, ik weet ’t zeker!’ En als bij afspraak roepen ze in koor: ‘Boooobbiiiiie…!’ De fietser kijkt om, ziet de twee vrouwen en stapt af. ‘Je kent mij zeker niet meer, Bobbie?’ neemt Martha het initiatief. ‘Ehm…’ ‘O, we hebben een paar jaar geleden zo’n gezellig onderhoud gehad!’ De fiets aan zijn hand meevoerend wandelt Bob met de meiden mee zich afvragend waar hij dit meisje van kent. En aangezien zij langs zijn B&B wandelen parkeert hij zijn fiets: ‘Die pik ik morgenochtend wel even op.’
In Het Roodslag, op de kruising van twee bospaden, valt bij Bob, Bobbie voor vrienden, eindelijk het kwartje en probeert hij weg te komen. Daarop verdacht trekt Martha Van T terug en klemt haar armen om zijn bovenlijf. ‘Wacht even’ toetert zij in zijn oor, ‘mijn zus wil ook graag nader kennis met je maken!’ Bijna tegelijkertijd plant Myra haar knie tussen zijn benen en als hij kermend naar zijn gekwetste delen tast deelt zij, schreeuwend ‘Voor Martha!’, een verwoestende karatetrap uit. Het teenstuk van haar canvasschoen breekt niet alleen zijn neus. Martha’s aanrander zijgt reutelend op de zachte bosgrond. Myra trekt doelgericht plastic zakjes over haar handen. ‘Wat doe je nou, zus?’ ‘Dat is toch duidelijk, lieverd, hij is niet dood, dus heb ik nog een ander klusje.’ Als dat andere is gedaan propt Myra de, met het oog op DNA sporen, zorgvuldig gewassen oude sokken, diep in Van T’s keel.
Ook al overleeft Bob, Bobbie voor vrienden, de ontmoeting met de boze en onverschrokken tweelingzussen, hij zal nooit meer in staat zijn argeloze meisjes te misbruiken.
Haar verschrikkelijke aangifte leverde geen enkel resultaat. Vooral Myra beet zich vast in het vinden van de verkrachter. Na enkele jaren zoeken. Niets. Maar dan, onlangs, met hulp van een vriend en internetnerd, had zij toch nog beet en ontdekte dat deze man veel meer meisjes in het ongeluk had gestort, hoewel dat moeilijk bewijsbaar zou zijn.
Hun wandeling voert langs de B&B waar zij, als zij goed zijn geïnformeerd, Martha’s verkrachter aan denken te treffen. Ondanks zij zich druk met elkaar onderhouden herkent Martha de man die hen in een kalm gangetje voorbijfietst. ‘Dat is ‘m!’ sist ze. ‘Bedoel je …?’ ‘Ja, ja, ik weet ’t zeker!’ En als bij afspraak roepen ze in koor: ‘Boooobbiiiiie…!’ De fietser kijkt om, ziet de twee vrouwen en stapt af. ‘Je kent mij zeker niet meer, Bobbie?’ neemt Martha het initiatief. ‘Ehm…’ ‘O, we hebben een paar jaar geleden zo’n gezellig onderhoud gehad!’ De fiets aan zijn hand meevoerend wandelt Bob met de meiden mee zich afvragend waar hij dit meisje van kent. En aangezien zij langs zijn B&B wandelen parkeert hij zijn fiets: ‘Die pik ik morgenochtend wel even op.’
In Het Roodslag, op de kruising van twee bospaden, valt bij Bob, Bobbie voor vrienden, eindelijk het kwartje en probeert hij weg te komen. Daarop verdacht trekt Martha Van T terug en klemt haar armen om zijn bovenlijf. ‘Wacht even’ toetert zij in zijn oor, ‘mijn zus wil ook graag nader kennis met je maken!’ Bijna tegelijkertijd plant Myra haar knie tussen zijn benen en als hij kermend naar zijn gekwetste delen tast deelt zij, schreeuwend ‘Voor Martha!’, een verwoestende karatetrap uit. Het teenstuk van haar canvasschoen breekt niet alleen zijn neus. Martha’s aanrander zijgt reutelend op de zachte bosgrond. Myra trekt doelgericht plastic zakjes over haar handen. ‘Wat doe je nou, zus?’ ‘Dat is toch duidelijk, lieverd, hij is niet dood, dus heb ik nog een ander klusje.’ Als dat andere is gedaan propt Myra de, met het oog op DNA sporen, zorgvuldig gewassen oude sokken, diep in Van T’s keel.
Ook al overleeft Bob, Bobbie voor vrienden, de ontmoeting met de boze en onverschrokken tweelingzussen, hij zal nooit meer in staat zijn argeloze meisjes te misbruiken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten