vrijdag 7 juni 2019

Onvermijdelijk

Het is 22 graden en heerlijk wandelweer op deze vierenzestigste sterfdag van opoe Bakker. De wind uit het zuidoosten, vooraankondiger van weeralarm-code oranje die voor het einde van deze middag is afgegeven, trekt al behoorlijk aan zodat mijn wandeling steeds meer op een uitwaai arrangement begint te lijken. 
Buiten het geruis van de wind en vogelzang vanuit de boomkruinen in Het Roodslag (zwartkoppen?) is het stil op de Waalbandijk. Er gebeurt niets. Alles wacht. Op de Waal ligt het pontje werkloos en passeren vrachtschepen ongehoord. Ook de verre wieken van de windmolens langs de A15 draaien geluidloos maar ijverig het kostje voor hun eigenaren bijeen. Dan verandert de sfeer. Een jonge vrouw, gekleed in een donker mouwloos truitje en korte broek, fietst in een traag tempo langs mij heen, maar vertraagt tot mijn snelheid. Zij heeft haar lange haren in een staart opgebonden en kijkt mij door een donkere bril, die bijna identiek is aan die van mij, afwachtend aan. Wat wil zij van mij? Moet ik haar kennen? 
 ‘Traint u voor de vierdaagse?’ 
Haar vraag verrast me, maar ook weer niet. ‘Nee, ik wandel voor mijn plezier en om een beetje in conditie te blijven. Maar ik heb vaak met veel plezier aan de vierdaagse deelgenomen hoor’, verduidelijk ik mezelf.
‘Die man die achter u loopt oefent voor de Nijmeegse vierdaagse, dus dacht ik dat u dat misschien ook doet.’
‘Nee, helaas lukt zo’n lange afstand mij voorlopig niet meer.’
‘Heeft u last van uw heup?’ 
Opnieuw ben ik verbaasd over haar directe vraag. Gedurende de laatste paar honderd meter bouwen de spieren in mijn linkerbeen, vanaf de heup tot in het scheenbeen, een onplezierige spanning op die me het gevoel geeft dat ze ieder moment kunnen verkrampen. Dat dit euvel zo zichtbaar zou zijn had ik niet gedacht. ‘Ja, dat ook, maar eigenlijk doen al mijn spieren pijn’. 
‘Wat vervelend voor u! Maar wel fijn dat u tenminste nog korte wandelingen kunt maken!’
Ik kan niet anders dan haar bewering bevestigen hoewel ik nog niet onverdeeld optimistisch ben: liefst zou ik weer onbeperkt wandelen en hardlopen. Uiteraard! We wensen elkaar nog een fijne middag toe. Zij fietst vervolgens door richting Weurt terwijl ik afsla naar de Kloosterstraat.
Tja, hoe doe je dat, je overgeven aan wat onvermijdelijk lijkt; Je gemoedsrust aanpassen aan je situatie? Inmiddels is me wel duidelijk dat hardlopen voorlopig niet meer kan – ik heb de outfit al bij de winterspullen opgeborgen – maar ik heb er nog geen vrede mee. En datzelfde geldt voor langeafstand wandelingen. Ik kauw nog een paar honderd meter op dit gegeven als ik opmerkzaam word gemaakt op een kriebeling op mijn hand. Een onopvallende opvallende kever is op mijn wijsvinger geland. Het diertje heeft zich zo stevig aan de rudimentaire vacht op mijn vinger verankerd dat zelfs de stevige wind het er niet af kan blazen. Terwijl ik het beestje bekijk – het is een wants, vermoedelijk een grauwe schildwants – bedenk ik dat onze technische genieën veel van hem zouden kunnen leren. De uiterst kleine haakjes aan zijn pootjes zijn bijvoorbeeld uitermate geschikt om zich aan enigszins ruwe oppervlakken te hechten. Ik las laatst een artikel over toekomstige stedenbouw waarin de mens in plaats van de auto (weer) centraal zal staan. Personenvervoer zal onder meer door de lucht gaan, maar heeft als nadeel dat er voldoende geschikte landingsterreinen moeten zijn. Deze wants biedt een oplossing: geen wielen maar gelede landingspoten waarmee een luchttaxi van gebouw naar gebouw kan springen en zich desgewenst als een insect aan schuine tot verticale vlakken vastgrijpen.
Om te voorkomen dat het schrikt en me daardoor op een smerig luchtje zal trakteren verwijder ik de wants voorzichtig van mijn vinger en bedank hem voor zijn gezelschap en zijn les: alles kan veranderen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten