Buiten het
geruis van de wind en vogelzang vanuit de boomkruinen in Het Roodslag (zwartkoppen?)
is het stil op de Waalbandijk. Er gebeurt niets. Alles wacht. Op de Waal ligt
het pontje werkloos en passeren vrachtschepen ongehoord. Ook de verre wieken
van de windmolens langs de A15 draaien geluidloos maar ijverig het kostje voor hun eigenaren bijeen. Dan verandert de sfeer. Een jonge vrouw, gekleed in een donker mouwloos
truitje en korte broek, fietst in een traag tempo langs mij heen, maar vertraagt
tot mijn snelheid. Zij heeft haar lange haren in een staart opgebonden en kijkt
mij door een donkere bril, die bijna identiek is aan die van mij, afwachtend aan.
Wat wil zij van mij? Moet ik haar kennen?
‘Traint u voor de vierdaagse?’
Haar
vraag verrast me, maar ook weer niet. ‘Nee, ik wandel voor mijn plezier en om een
beetje in conditie te blijven. Maar ik heb vaak met veel plezier aan de
vierdaagse deelgenomen hoor’, verduidelijk ik mezelf.
‘Die
man die achter u loopt oefent voor de Nijmeegse vierdaagse, dus dacht ik dat u
dat misschien ook doet.’
‘Nee,
helaas lukt zo’n lange afstand mij voorlopig niet meer.’
‘Heeft
u last van uw heup?’
Opnieuw
ben ik verbaasd over haar directe vraag. Gedurende de laatste paar honderd
meter bouwen de spieren in mijn linkerbeen, vanaf de heup tot in het
scheenbeen, een onplezierige spanning op die me het gevoel geeft dat ze ieder
moment kunnen verkrampen. Dat dit euvel zo zichtbaar zou zijn had ik niet
gedacht. ‘Ja, dat ook, maar eigenlijk doen al mijn spieren pijn’.
‘Wat
vervelend voor u! Maar wel fijn dat u tenminste nog korte wandelingen kunt
maken!’
Ik kan
niet anders dan haar bewering bevestigen hoewel ik nog niet onverdeeld
optimistisch ben: liefst zou ik weer onbeperkt wandelen en hardlopen. Uiteraard!
We wensen elkaar nog een fijne middag toe. Zij fietst vervolgens door richting
Weurt terwijl ik afsla naar de Kloosterstraat.
Tja, hoe
doe je dat, je overgeven aan wat onvermijdelijk lijkt; Je gemoedsrust aanpassen
aan je situatie? Inmiddels is me wel duidelijk dat hardlopen voorlopig niet
meer kan – ik heb de outfit al bij de winterspullen opgeborgen – maar ik heb er
nog geen vrede mee. En datzelfde geldt voor langeafstand wandelingen. Ik kauw
nog een paar honderd meter op dit gegeven als ik opmerkzaam word gemaakt op een
kriebeling op mijn hand. Een onopvallende opvallende kever is op mijn
wijsvinger geland. Het diertje heeft zich zo stevig aan de rudimentaire vacht op
mijn vinger verankerd dat zelfs de stevige wind het er niet af kan blazen. Terwijl
ik het beestje bekijk – het is een wants, vermoedelijk een grauwe schildwants –
bedenk ik dat onze technische genieën veel van hem zouden kunnen leren. De uiterst kleine haakjes aan zijn pootjes zijn bijvoorbeeld uitermate geschikt om zich aan enigszins
ruwe oppervlakken te hechten. Ik las laatst een artikel over toekomstige
stedenbouw waarin de mens in plaats van de auto (weer) centraal zal staan. Personenvervoer
zal onder meer door de lucht gaan, maar heeft als nadeel dat er voldoende geschikte
landingsterreinen moeten zijn. Deze wants biedt een oplossing: geen wielen maar
gelede landingspoten waarmee een luchttaxi van gebouw naar gebouw kan springen en
zich desgewenst als een insect aan schuine tot verticale vlakken vastgrijpen.
Om te
voorkomen dat het schrikt en me daardoor op een smerig luchtje zal trakteren verwijder
ik de wants voorzichtig van mijn vinger en bedank hem voor zijn gezelschap en
zijn les: alles kan veranderen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten