vrijdag 3 augustus 2012

Schokkend


Vanmorgen moest ik de wekker helpen bij het aflopen. Dat is toch niet normaal! Natuurlijk kende ik dit defect niet, anders had ik er voor gezorgd wakker te zijn voordat het ding moest presteren. Nou ja, heel erg was het niet want we hebben vakantie! En na onze wandeltocht bleef er nog genoeg tijd over om te gaan rennen.
Terwijl ik een schitterend landweggetje bestijg, met links en rechts oude vakwerkboerderijen, beland ik in gedachten bij het nemen van een bad in combinatie met elektriciteit. Waarschijnlijk omdat Riky van plan is onderwijl een bad te nemen en ik net het verhaaltje In de klem van Stephen King las. Om zijn aartsvijand te treiteren smijt de hoofdpersoon een föhn bij hem in zijn jacuzzi.
Vlak voordat ik het kunstwerk van Timm Ulrichs bereik (zie Opvoeding) wordt ik door twee pick-ups gepasseerd. Dat is uitzonderlijk, want dit is maar een smal weggetje. Rondom staan al enkele personenauto’s en een klein vrachtwagentje volgeladen met struiken. Ik ren er voorbij en vraag mij af wat er gaat gebeuren. Heb er eigenlijk al direct spijt van dat ik het niet ben gaan vragen. Ik hoop dat zij er straks nog zijn.
Na een paar honderd meter ben ik weer terug bij het bubbelbad uit In de klem en daarmee in onze ‘badkamer’ thuis in Wadway. Wij hadden natuurlijk geen bad en van zo’n jacuzzi hadden we nog nooit gehoord. In 1960 bestonden die zelfs nog niet. Hoewel, je weet maar nooit waar de rijken zich in die jaren mee bezighielden! Maar dat terzijde.
Het was zaterdag – dat weet ik zeker want wij wasten ons één keer per week van top tot teen. In 1960 deden we dat in een lavet. Mijn broer Jan was net vóór mij. Ik ben mij al aan het uitkleden als er een ijselijke gil uit het washok klinkt. Jan schreeuwt dat hij schokken krijgt. Ik ren naar mijn grote broer Rem die voor aannemer aan het leren is. Hij weet vast wel raad, hij kan alles oplossen! Rem is nog in zijn werkpak. Daarin is ruimte voor veel
verschillend gereedschap. Hij steekt een klein schroevendraaiertje in Jan’ badwater waarbij een lichtje gaat schijnen. “Ja,” bevestigt hij, “stroom!” Vervolgens duwt hij dat ding tegen de buitenmuur. Nu licht het miniatuurlampje in de schroevendraaier – voor mij een technisch wonder – veel feller op. De hele westelijke muur blijkt onder stroom te staan doordat die drijfnat is en de elektriciteitsbuizen doorgeroest zijn.
Ik word in deze levendige herinnering gestoord door een fel prikje. Op mijn onderarm zit een vlieg, vermoedelijk een regendaas. Blijkbaar hebben wij voor deze dazen een aantrekkelijke geur: ze vallen ons geregeld lastig. Ik zie dat hij zich al twee keer aan mij tegoed deed; op de plaats dat gewoonlijk door mijn horloge wordt bedekt liggen twee bloeddropjes. En nu wil hij nog een nagerechtje. Dan komt hij echter van een kouwe kermis thuis: met mijn rechterhand sla ik het vervelende insect van mijn arm zodat hij zowel zijn voor- als hoofdgerecht, in een bloederige massa ter grootte van een twee-euro-muntstuk, uitkotst.
Terug bij het kunstwerk is het er nog drukker geworden. Circa twintig mannen en vrouwen, allen eender in donkerblauwe werkpakken gekleed, staan bovenop de heuvel waar zij afsteken tegen de hemel. Het lijkt of zij geweren in de aanslag houden en even schrik ik er voor terug om informatie te vragen.
Gelukkig. Weinig schokkends aan de hand! De geweren zijn spaden: er worden opnamen gemaakt (tuinarchitectuur). Mijn nieuwsgierigheid is bevredigd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten