Een
fazantenhaan rent een eindje voor mij uit langs de Hommelstraat. Hij loopt ras
op mij uit. Ik neem aan dat hij dit wedstrijdje puur voor zijn lol aan gaat. Ik
neem zijn invitatie graag aan. Hoewel dit haantje nog niet helemaal in
prachtkleed gaat, is hij een lust voor het oog. In vergelijking met hem voel ik
mij kleurloos en vooral lomp. Kijk hem toch! Met opgeheven hoofd en strak in de
veren rent hij gelijk een ijsdanser die aanzet voor de driedubbele axel! Hij
houdt dit niet lang vol, vrees ik. Tegelijk met deze gedachte schiet de fazant sierlijk
onder het hek van de paardenbak door; in plaats van zijn ingewikkelde
kantsprong te maken kiest hij voor een haastige aftocht, verdwijnt hij
schielijk onder een paar dichte struiken: hij kan niet tegen zijn verlies. Dat
is het!
Iets verderop komt een bijna geheel witte poes
onder de struiken tevoorschijn. Anders dan het laffe fazantje durft deze kat
zich aan mij tonen. In plaats van een goed heenkomen zoekend komt zij naar mij
toe. Haar staart, bevend als een vlaggenmast in een vliegende storm,
rechtovereind. Zij wil aangehaald worden! Ik beland pardoes voor het keukenraam
bij onze buurtjes, onze kinderen en kleinkinderen waren niet thuis. Daar
beleefde ik een zeldzaam intiem moment met Loes.
Zoals het een echte poes betaamt is Loes
behept met een bovenmatige portie eigenzinnigheid. Nooit zal zij zich verlagen
in te gaan op onze verlokkingen. Niet meer, moet ik eigenlijk zeggen, want er
is een tijd geweest – zij was toen nog maar net van haar moeder gescheiden –
dat zij zich liet verleiden met een eindje touw of een propje papier. Toen liet
zij het toe, verdroeg zij onze kriebelende en strelende vingers in haar vacht.
Nooit met graagte trouwens.
Loes heeft ons intussen goed opgevoed. Wij
houden op haar verzoek de deur open. Naar buiten, naar binnen, naar de
bijkeuken – waar zij slaapt, eet, plast en poept – weer naar buiten. Een
bescheiden mauw of krabbelen aan de deur volstaat, dan staat een van ons op om
haar te dienen.
Denk maar niet dat Loes haar behoefte ooit
in de vrije natuur zal doen. Terwijl zij toch toegerust is met het juiste
instinct en de bijpassende pootjes om een kuiltje te graven en nadien weer te dempen.
Niks daarvan. Mevrouw zoekt via de ruiten van de schuifpui oogcontact met een
van ons binnen, laat fijntjes weten dat zij naar binnen wil en verdwijnt in de
bijkeuken. Een korte poos later wil zij weer naar buiten (wij laten het wel uit
ons hoofd spoedig daarna de bijkeuken te betreden, alwaar zij ons trakteerde op
haar doordringende geur.)
Er is een uitzondering. Loes wil zich wel
tegen je aanvleien als je rustig op de bank zit te lezen en er verder niemand
in de huiskamer is, zo verzekerde onze kleindochter Sofie mij laatst. Sofie
heeft poes haar naam gegeven en is de enige van ons die regelmatig achter Loes
aanjaagt om haar in haar armen te nemen, ondanks zij steeds weer merkt dat Loes
dat absoluut niet ziet zitten.
Laatst stopte ik de krant in de
brievenbus. Loes zit ‘pikt en dreven’ op het aanrecht, in volle aandacht en overgave haar
rechtervoorpootje likkend. Madame doet alsof zij mij niet ziet. Ik weet wel
beter. Ik krabbel met mijn vingers, druk mijn neus nagenoeg tegen de ruit. Loes
beweegt haar hoofd naar het mijne en geeft mij een kopje. Een luide bons, Loes vraagt
zich af wat het toch is dat ons scheidt.
Poef, de poes van Remco Campert, kent dit
fenomeen: ‘…Ik trek mijn aanminnigste
gezicht en beweeg speels mijn poot naar zijn vinger toe. Glas scheidt ons. Glas
kun je niet zien en iedere keer verrast het me dat mijn poot wordt
tegengehouden.’
Sindsdien weet ik, Loes vindt mij aardig!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten