‘Het is triest buiten’,
zei Wim voor misschien de derde keer. En hij had helemaal gelijk. Drie keer
gelijk. Regendruppels stroomden als weemoedige tranen over het vensterglas van
zijn appartement. Dat was afgelopen woensdag. Nu is het veel vriendelijker. Ik
bof. De nukkig rukkende, bij tijd en wijle zenuwslopende wind van gisteravond
en nacht heeft het veld geruimd. Als ik mijn gevoel zou moeten omschrijven
waarmee ik over de Waalbandijk ren, zou ik zeggen dat ik mij vrij voel, een
heerlijk gevoel van niets moeten, van in afwachting zijn van de lente die
sowieso in aantocht is. Maar dat terzijde.
Woensdag dus. Als
toeschouwers zaten wij eersterangs in het appartement van mijn oude
Zonnebloemvriend, op de tweede etage van zorgcentrum Alde Steeg. Knus en warm op de bank, kopje koffie bij de hand. Via
de betraande ruiten zagen wij fietsers en voetgangers gaan. Gekromd tegen de
somtijds stevige, vlagerige wind uit het westen. Zij voltooiden een kwart,
helft of driekwart van de rotonde Wilhelminalaan-De Balmerd-Kerkplein, in hun vermoeiend
opbollende winterjassen. Schoolkinderen – afkomstig van de Triangel of de Kameleon
– lopen en huppelen groepsgewijze de Wilhelmialaan in. Zij zijn waarschijnlijk
op weg voor een lesuur gymnastiek of zwemmen. Een vrachtwagen van Simon Loos onttrekt de kinderen en hun
begeleiders een ogenblik aan ons blikveld.
‘Het is vies weer,
maar wij zitten lekker binnen’, zei Wim en wreef daarbij vergenoegd zijn zachte
oude-mannen-handen over elkaar. ‘Wilt u wel geloven dat ik als kind soms blij
was met zulk druilerig weer?’ Ik moest mijn vraag enige keren herhalen, ze in
stukjes knippen als speelde ik een rol in een indianenverhaal, terwijl Wim aan
zijn gehoorapparaat frummelde en zijn schouders verontschuldigend ophaalde.
Onderwijl liep bij mij een herinneringsfilmpje.
Het zal woensdagmiddag zijn geweest, of zaterdag. Ik was tien, misschien al twaalf jaar oud en hielp Jaap, onze buurman, geregeld op zijn tuin. Het regende. Ik klopte verwachtingsvol op buurman’s keukendeur. Kapotte kistjes repareren, dacht ik, want met zulk weer kun je toch niet in de tuin werken? Jaap keek eens bedenkelijk naar de lucht en verraste me met een ander klusje. Hij nam me mee naar de vroegere varkensboet. Daar had hij een grote berg aardappelen opgeslagen, misschien in afwachting van een betere prijs. Inmiddels had hij er veel van met behulp van een aardappelriek weer in kisten geschept. Terwijl we kruipersbroeken aantrokken vertelde hij dat er broei in was gekomen. Door te veel vocht en warmte waren er veel piepers gaan rotten. Dat was goed zichtbaar; Hier en daar zaten ze aaneen geklonterd. Daaruit moesten we de onaangetaste exemplaren halen en ja, met onze blote handen. Aanvankelijk huiverde ik, steeds als een aardappel zo zacht als snot, tussen mijn vingers doorliep, en hield mijn neus zo ver mogelijk bij de rottende massa vandaan, maar na een half uurtje trok ik me er niets meer van aan.
Het zal woensdagmiddag zijn geweest, of zaterdag. Ik was tien, misschien al twaalf jaar oud en hielp Jaap, onze buurman, geregeld op zijn tuin. Het regende. Ik klopte verwachtingsvol op buurman’s keukendeur. Kapotte kistjes repareren, dacht ik, want met zulk weer kun je toch niet in de tuin werken? Jaap keek eens bedenkelijk naar de lucht en verraste me met een ander klusje. Hij nam me mee naar de vroegere varkensboet. Daar had hij een grote berg aardappelen opgeslagen, misschien in afwachting van een betere prijs. Inmiddels had hij er veel van met behulp van een aardappelriek weer in kisten geschept. Terwijl we kruipersbroeken aantrokken vertelde hij dat er broei in was gekomen. Door te veel vocht en warmte waren er veel piepers gaan rotten. Dat was goed zichtbaar; Hier en daar zaten ze aaneen geklonterd. Daaruit moesten we de onaangetaste exemplaren halen en ja, met onze blote handen. Aanvankelijk huiverde ik, steeds als een aardappel zo zacht als snot, tussen mijn vingers doorliep, en hield mijn neus zo ver mogelijk bij de rottende massa vandaan, maar na een half uurtje trok ik me er niets meer van aan.
Ik vertelde Wim over
deze bijzondere herinnering. Hij verstond er niet veel van, want helaas is Wim
doof. Erg doof. Maar dat het over aardappelen ging begreep hij toch wel, want
hij herinnerde zich dat zijn ouders daarvan een voorraad in de kelder opsloeg. ‘Op
het laatst zaten ze zo vol peen dat je ze van elkaar af moest trekken’. Nu was
ik even degene die hem niet begreep: ‘Peen?’ ‘Nee, peem’, antwoordde Wim. En
nog een keer, in hoofdletters: ‘PEEM’
‘O, ik begrijp wat u
bedoelt. Wij noemden dat uitlopers.’ Wim bevestigde dat: ‘Op het laatst werden de
piepers zo slap dat je ze nauwelijks kon schillen. En soms groeide een peem dwars
door een andere aardappel heen!’
Thuis heb ik het opgezocht,
in de verwachting dat het een dialectisch woord zou zijn. Zo ontdekte ik dat
peem het wortelstelsel van kweekgras is. Ja, dacht ik, een treffende
gelijkenis!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten