vrijdag 19 augustus 2016

Vensterglas

Kan ik het eigenlijk wel maken om op de Dag van de Fotografie mijn fototoestel thuis te laten, of zelfs mijn iPhone? Rennen en een fototas om je nek gaan niet samen en in deze zomerse outfit ontbreekt ruimte om een gsm in op te bergen. Een goed bericht is dat ik gisteren, tegelijk met een opvouwbare pet, een smal heuptasje bestelde waarin ik mijn telefoontje kan opbergen. In de toekomst geeft dat dus geen problemen meer. Uitgerekend op deze dag is het vroege daglicht helder en dus bij uitstek geschikt om mooie foto’s te maken. Het is bovendien heerlijk koel en de lucht is schoon als pas gewassen vensterglas.
Het riet in de sloot langs de Hommelstraat is zo hoog opgeschoten dat het over de weg hangt. Ik probeer het zoveel mogelijk te ontwijken vanuit het vage besef dat teken de toppen van de halmen als springplank kunnen gebruiken om zo een warmbloedige gastheer te bereiken. Dat lukt goed maar af en toe strijkt er toch een halm langs mijn linker onderbeen zodat het lijkt alsof de rietstengels een eigen leven leiden. En dat doen zij natuurlijk ook, al zullen ze niet bewust mijn benen zoeken om hun eventuele passagier af te zetten, denk ik. Want alles heeft een ziel. Alles dat leeft dan toch. Ik wil niet zo ver gaan om te beweren dat bijvoorbeeld een zandkorrel een ziel heeft zoals sommige filosofisch ingestelde schrijvers beweren (hoewel, een wijnfles hééft een ziel!) Planten en dieren, ja. Wat moet je anders met de wetenschap dat een boom, om maar een voorbeeld te noemen, voelt of weet wanneer zijn bladeren door luizen worden aangevreten, want dat is voor hem (?) het signaal om anti-luizen-stofjes aan te maken, of stofjes om insecten te lokken die dol op luizen zijn. Zo’n actie kan hij slechts opstarten als hij over een zeker bewustzijn beschikt.
Als kind had ik het er maar moeilijk mee, met het begrip ziel. Vooral tijdens godsdienstonderwijs werd er veel aandacht geschonken. Afgezien van de erfzonde die we van Adam en Eva cadeau hadden gekregen, zijn we geboren met een reine ziel; een blanke ziel. Daar moesten we goed voor zorgen; er mochten geen vlekken op komen. Zonden – ook al zo’n lastig te bevatten begrip – konden jouw zieltje aantasten. Een leugentje? Niet doen hoor, zelfs niet een om bestwil, het geeft vlekken! Maar gelukkig was er de biecht. Door te biechten en nadien de door je biechtvader opgelegde boetegebeden op te zeggen, kon je jouw ziel weer schoonpoetsen. Biechten voor je ziel is als zeep voor vuile vensterglazen, ze worden weer blinkend schoon.
Dan was er nog het hart. Dat is niet hetzelfde als een ziel, zoveel begreep ik wel. Je hebt een hart en een ziel, daarover prakkiseerde ik soms als ik in bed lag en de slaap niet wilde komen. Mijn hart voelde ik duidelijk kloppen, maar mijn ziel voelde ik niet. Waar zat nou mijn ziel? Dat leerden we niet op school, waar je ziel huist. Ik herinner me de schematische voorstelling van ‘Het menselijk lichaam’ dat in de klas van meester Dam hing. Daarop heb ik het gezocht, de ziel, maar nooit gevonden. (Hoe zou het met de ziel van Herman gesteld zijn? Het lijkt erop dat hij een schuldeloos leven leidt, daar in zijn wrakke onderkomen en zijn afgetrapte weitje. Maar is dat wel zo?)
Sommigen van ons geloven dat de ziel na onze dood ons lichaam verlaat om (later of eerder, want tijd is ook een moeilijk begrip) een nieuw lichaam op te zoeken, zodat wij de fouten uit voorafgaande levens nog kunnen herstellen. Eindeloos. Persoonlijk denk ik dat door de dood ook onze ziel sterft, definitief. Dus, vind ik, moeten we in dit leven onze stinkende best doen om er zoveel mogelijk uit te halen en het op het moment suprême, zo netjes mogelijk verlaten.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten