dinsdag 26 augustus 2014

Speciaal

Mijn regenjasje is uitgerust met een capuchon. Een handig dingetje. Zo druipt het water niet van je schedel in je nek (en bereikt in plaats daarvan, via de jaspanden, de lagere regionen.) Nat word ik hoe dan ook. Het handige dingetje belemmert wel mijn contact met de rest van de wereld, en aangezien het tevens frisse lucht weg houdt verruil ik het, nog voor ik de Van Heemstraweg bereik, voor mijn vertrouwde pet.
         De aanhoudende regen heeft een speciaal effect op mij en op de spaarzame wandelaars (en die ene hardloopster) die ik tegenkom. Niet dat wij nat worden, dat is niet bijzonder speciaal. Het gaat er, denk ik, om dat wij ondanks de regen onze wandel en hardloopschoenen aantrokken. Iets daarvan is te zien in de houding van de ander, en die ander bespeurt het wellicht bij mij terwijl wij elkaar passeren. Onze groet klinkt ook optimistischer, misschien klinkt er zelfs enige tevredenheid en trots in door: wij laten ons niet kisten!
         Toen de wekker mij wakker maakte, precies op het met het ding afgestemde moment, kletterde de regen gestaag en bepaald niet uitnodigend op het platte dak, en gorgelde water luidruchtig door de regenpijp. Even flitste door mij heen: Dit is geen weer om te joggen, ga maar weer lekker slapen! Maar direct daarop: Waarom niet?
Inderdaad, waarom niet? Ik heb immers al zo vaak ervaren dat hardlopen en regen best samengaan. Sterker nog, als het regent loop ik iets gemakkelijker. Het lijkt er op dat regen een gunstige invloed heeft op mijn conditie, alsof er meer zuurstof beschikbaar is.
         Toch had ik verwacht dat ik zo ongeveer de enige zou zijn die de regen trotseert. Tot de Waalbandijk is dat ook zo. Maar dan komt mij een hardloopster tegemoet. Haar zag ik nooit eerder, ik herken haar tenminste niet. Zij grijnst een boodschap naar mij. Ik weet zeker dat zij dit ermee bedoelt: Heerlijk hé, rennen en je tegelijk zo lekker nat laten regenen! Met mijn groet bevestig ik haar gevoel. Ontspannen ren ik verder.
En daar zijn ook André en zijn broer (zie ‘Sjans’). Nu gaan zij gedeeltelijk schuil achter hun paraplu’s. Ook hun lach en groet klinken optimistisch en uitermate tevreden met deze gang van zaken. Terwijl ik verder ren vraag ik mij af of zij alle ochtenden van de week, behalve de weekeinddagen, een wandeltocht maken, zoals André met zijn hond deed. En als dat zo is, waarover praten zij dan?
         Na André en zijn broer, vlak voor mijn keerpunt tussen Ewijk en Winssen, volgt nog die oudere dame. In de stromende regen ziet zij er fragiel uit. Het lijkt alsof zij houvast vindt aan haar zilvergrijze paraplu, zoals een dronken matroos aan een lantaarnpaal zijn evenwicht hervindt. Opnieuw deel ik in het voorbijgaan een blije groet.
Niet veel later ren ik haar achterna. Ik zie dat zij mij hoort naderen, het lijkt alsof zij zich nog smaller maakt dan zij al is. Zij kijkt half over haar linker- en na een vijftal passen over haar rechterschouder. Opnieuw groet ik haar hartelijk en, terwijl ik haar passeer, zie ik dat haar trekken zich ontspannen.
         De laatste zes kilometer blijf ik op mijzelf aangewezen, terwijl de angstige reactie van de wandelaarster met haar zilvergrijze paraplu op mijn netvlies blijft kleven. Ik deed niets verkeerd. Zij ook niet. Het zal ook niet de regen zijn geweest die dit effect speciaal veroorzaakte. Was het mijn petje?
        

         

Geen opmerkingen:

Een reactie posten