vrijdag 23 maart 2018

Luikje

Wintertenen vragen de eerste paar honderd meter mijn aandacht, vooral nummer vier rechts is er nog beroerd aan toe. Nu ze tevreden zijn zak ik weer weg in het verhaal waaraan ik al maanden schrijf, ieder dag een klein stukje. Mijn vader verschijnt voor mijn geestesoog. Een breekbare jongen nog, die zong als hij boos was of gefrustreerd raakte. In mijn beleving leerde hij dat van zijn grootmoeder. Het Alleluja, raadde zij hem aan, een vrolijk lied en voor een jochie van net zes eenvoudig qua tekst, hoewel het credo volgens zijn opoe effectiever zou zijn.
Nu ik over de Dwarshommelstraat ren ontstaat het vreemde gevoel dat ik vanachteren bespied wordt, dat iets of iemand mijn manier van hardlopen in de gaten houdt. Onzin Simon, misschien komt er wel iemand achterop, maar streep dat iets maar weg. Iets kan niets. O nee? zo repliceer ik mijzelf, een camera kan het! Tegen zulk logisch commentaar heb ik niets te bieden. Desondanks volgen ongevraagd meer verklaringen van mogelijke oorzaken die maken dat dingen kunnen doen die zij gewoonlijk niet kunnen doen, zoals: iets kan geprogrammeerd zijn, dat weet je toch? Neem een camera. Zo’n ding neemt voortdurend beelden op en kan op afstand qua tijd en ruimte worden uitgelezen, terwijl jij niet weet door wie en met welk doel. Ik word strontziek van mezelf. Kom op, Simon, kappen nou.
Hoe het ook zit met hetgeen iets kan doen, al dan niet geprogrammeerd, het rare gevoel blijft. Ook al gaat dat hardlopend lastig, voor mij dan toch, kijk ik snel en afwisselend over mijn linker en rechterschouder. Ik kan de straat in het geheel overzien maar zie geen levende ziel en niets ongewoons, en ben daarover eigenlijk opgelucht omdat ik niet graag een flater sla als er werkelijk iemand zou zijn die mij achterop zou zijn gekomen, want zo iemand moet zich dan wel afvragen waarom ik hem of haar over mijn schouder bespied. Ik nader intussen de dubbele woning waarvan een helft door Ria bewoond wordt en automatisch gehoor gevend aan mijn gevoel dat iemand vlak achter mij rent kijk ik weer achterom. Niets. Na een poosje rennen, inmiddels over de Kloosterstraat, valt mij in: Misschien is er wel iemand die zich verbergt op het moment dat jij achteromkijkt!
Het moet niet gekker worden. 
Oké, als dat zo is dan existeert deze iemand buiten iedere natuurwet om. Met andere woorden, als iets slechts bestaat op het moment dat je het juist niet ziet – of aan kan raken, vul ik mezelf aan – dan. Ja, wat is het dan? Geen zinsbegoocheling want dan zou je wel degelijk iets zien maar maken je hersenen daar een gewenst beeld van. Er is maar één verklaring voor situaties waarin je voelt dat er iemand is terwijl je die in werkelijkheid niet ziet, dat duidt op paranoia. Dan lijd je aan achtervolgingswanen. Maar dat past helemaal niet bij mij. Hoe ben ik in deze toestand verzeild geraakt? Zou het zijn omdat ik te intensief in het verleden wroet? Heb ik daarmee een luikje opengezet dat beter gesloten kan blijven? Of?
Wacht, ik snap het. Het heeft niets met mijn fantasieën over de jeugd van mijn vader te maken. De eindeloze discussies over de Wet op de inlichtingen – en veiligheidsdiensten 2017 zijn de oorzaak. Het zijn zogenaamde deskundigen die over elkaar rollen. De ene roept dat de Wiv onze privacy volledig vernietigt, dat er een wereld ontstaat á la George Orwells 1984 waarin zelfs vrije gedachten onder druk komen te staan, de ander betoogt dat we onder de voet worden gelopen door extremisten als we onze veiligheidsdiensten niet uitrusten met deze wet. 
Evengoed bracht ik mijn stem uit, ook al is de Wiv bedacht en goedgekeurd door een parlement dat mede op grond van mijn keuze is ontstaan. Alleluja zingen is zo gek nog niet!


Geen opmerkingen:

Een reactie posten