zaterdag 18 februari 2012

Impulsen

vrijdag 17 februari  Er is vandaag een groot verschil in temperatuur met voorgaande keren, het is wel erg lekker om te lopen en geeft een gevoel alsof ik eindeloos kan doorlopen. Dat beperk ik tot een extra stuk op de Uiterwaard, waarmee ik tegelijkertijd een mooi uitzicht krijg op de verkeersbrug in aanbouw. De situatie lijkt nog gelijk aan die op de prachtige overzichtsfoto, stellig genomen vanuit een helikopter, die ik enkele dagen geleden in de Gelderlander zag.
Net voor mijn omkeerpunt nader ik een geparkeerde grauwwitte hatchback, waarvan de achterklep uitbundig openstaat. Pal naast de auto wordt ik geconfronteerd met een inefficiënt restant van een oerdrift: bij dreigend gevaar jezelf onmiddellijk kleiner maken en tegelijkertijd je haren opzetten. Een reflexmatig afweermechanisme dat, bij heftig schrikken, soms over mij komt. Ineenkrimpen om niet gezien te worden? Dat begrijp ik. Maar waarom je haren opzetten? Dat lijkt mij juist een middel om indrukwekkender te lijken. Voer voor psychologen denk ik. Hoe ook, het zal er vast mal uitzien. Zoiets als uitglijden over een bananenschil. Dat opzetten van je haren geeft overigens een vreemd gevoel: mijn scalp – om maar eens een Indiaanse uitdrukking te gebruiken – kruipt verschillende millimeters over mijn schedel richting wenkbrauwen. Het begint achter in mijn nek en rimpelt voorwaarts om direct daarna weer de oorspronkelijke plaats in te nemen. Hoe ziet dat er uit? Een spiegel helpt niet. Ik zou niet weten welke spieren aan te sturen om huid in opgetrokken, en haar in opstaande toestand te brengen en te handhaven. De veroorzaker van deze kleine reeks fysische reflexen is een verschrikkelijke hond die veilig opgesloten, dat gelukkig wel, in de wagen zit. Waarschijnlijk is het dier even hard van mij geschrokken. In het veld terzijde zie ik een jager lopen. Wat zoekt die hier? Ik vraag mij af of hij mijn schrikreactie zag.
Op mijn weg terug ben ik wel zo handig ruim om de geparkeerde automobiel te rennen. De hond houdt zich nu koest en mijn lijf ook. Wel loop ik de jagersman bijna tegen het lijf. Hij laat niets van een eventuele ergernis over mijn eerdere ontmoeting met zijn jachtmaatje merken, ik van mijn kant ook niet. Ik groet hem vriendelijk waarbij ik goed op zijn handen let: geen prooi, wel een touwtje. Wat zou hij daarmee moeten?
Terug op de Dijk vraag ik mij af waarom het tafereel op de Uiterwaard blijft hangen. Ik geloof dat het touwtje in die stevige knuist daaraan debet is. Dat lei een ander beeld over het voorgaande: had ik te maken met een rattenvanger? Waterratten kunnen metersdiepe gangen in de dijken graven en daarmee veel schade aanrichten. Een schouwer op deze plaats is dus niet zo vreemd. Enkele uren eerder had ik telefonisch contact met de weduwnaar van mijn oudste zus. Zijn vader was mollenvanger van beroep. Ik herinner mij dat dit feit grote verwondering bij mij opriep. Ik was toen nog te jong, een jaar of tien denk ik, om meegevoel voor de gevangen diertjes te kunnen opbrengen. Boeren riepen zijn hulp in om al te ijverige gravertjes van hun land te laten wegvangen. Van de bonthandelaar kreeg hij voor ieder ongeschonden, zwartfluwelen vachtje een dubbeltje, en een dubbeltje van de boer per gevangen exemplaar. Dat verdiende goed, want dubbelop! Inmiddels hebben we geleerd dat mollen wegvangen niet helpt: een verlaten gangenstelsel wordt spoedig weer ingenomen door een jonge mol op zoek naar een eigen territorium.
Bijna thuis denk ik dat er simpelweg sprake kan zijn geweest van een coïncidentie: het belletje met mijn zwager en het touwtje in die mannenhand.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten