Terwijl ik
de bielsen trapopgang naar de Waalbandijk op ren klinkt het geraas van twee
automobielen, de voorste mag niet harder dan vijfenveertig kilometer. Ik vind
ze even later terug, geparkeerd tegenover de fruitboomgaarden van de familie
Engelen. Twee mannen, zij zijn duidelijk gepensioneerd. Een van hen laadt
visgerij uit, de ander verwisselt zijn schoenen voor laarzen. Wij groeten
elkaar.
Terwijl ik
verder ren, richting verkeersbrug en over vissen peins, komt Harry in beeld. Dat
was toen ik bij hem thuis kennis maakte. Harry is nagenoeg blind, vaak onrustig
en loopt slecht. Soms raakt hij zelfs in zijn eigen huis de weg kwijt! Zitten
aan het water maakt hem kalm.
Ik ga het hen vragen! Gelukkig zijn de vissers nog niet klaar met het uitladen van hun gerei. Vijftig jaar geleden had ik genoeg aan een hengel en aas, een potje pieren of een snee wittebrood! De buit was soms minder eenvoudig. Een van de zeelten liet mij zweten, zelf deed hij dat misschien ook; je weet het maar nooit met die vissen! Buurvrouw Loos, van het kruidenierswinkeltje, keek bedenkelijk van haar blinkende weegschaal naar mijn glibberige vangst en weer terug. Zij heeft hem toch gewogen! Ik geloof na tussenkomst van een oude krant. Hoe zwaar deze buit woog blijft vooralsnog in een van mijn hersenkronkels opgeborgen. Moe was er blij mee!
Ik ga het hen vragen! Gelukkig zijn de vissers nog niet klaar met het uitladen van hun gerei. Vijftig jaar geleden had ik genoeg aan een hengel en aas, een potje pieren of een snee wittebrood! De buit was soms minder eenvoudig. Een van de zeelten liet mij zweten, zelf deed hij dat misschien ook; je weet het maar nooit met die vissen! Buurvrouw Loos, van het kruidenierswinkeltje, keek bedenkelijk van haar blinkende weegschaal naar mijn glibberige vangst en weer terug. Zij heeft hem toch gewogen! Ik geloof na tussenkomst van een oude krant. Hoe zwaar deze buit woog blijft vooralsnog in een van mijn hersenkronkels opgeborgen. Moe was er blij mee!
Of deze
twee kerels even blij zijn met mijn vraag kan ik niet goed peilen, terwijl ik
hen vroeg of zij het leuk zouden vinden. Zij willen Harry wel een keer ophalen,
maar “…we hebben geen stoeltje voor hem hoor!” Nee, dat begrijp ik. We wisselen
namen en telefoonnummers uit: van email moeten beiden niets hebben, ze trekken
een vies gezicht bij het idee! Ik waarschuw hen nog voor eventuele voshaaien:
zij kunnen hun staart, die meer dan de helft van hun lichaamslengte meet, als
zweep bij de jacht inzetten. Ik zie slechts vraagtekens en vertel hen over het onderzoek van Simon Oliver op de Filippijnen.
Terwijl ik
verder ren herinner ik mij Niek en zijn vriendje, met hun vangst voor onze
deur. Een maand of vier geleden. Aan het rode vlekje boven de ogen herkende ik de
voorn. Of opa dat kon ‘slachten’. Nou dat kon opa. Onderwijl ik met het scherpe
mesje aan de gang was liet ik de jongens goed zien wat ik deed, waarom ik het
zo deed en welke ingewanden er zoal uit dat visje kwamen. Vooral diens strakke zwemblaas
boezemde ontzag. Later hoorde ik dat het
niet in de hete boter terecht is gekomen maar in de kliko. Jammer van zo’n
offer!
Tegenover
de schapenwei zitten vier eksters elkaar heftig in de veren. Het piept en het
fladdert! De een na de ander twist om het lekkere hapje of het interessante
voorwerp, ik kan dat van deze afstand niet zien. Het zijn waarschijnlijk
jongeren die in deze ‘jeugdbende’ de noodzakelijke ervaring opdoen om zelf
jongen groot te kunnen brengen.
Weer terug
op de Hommelstraat, ik ben overgegaan in een stevige wandelpas vanwege een
lichte knieblessure die mij de laatste twee weken plaagt, stopt een zeer oude
Toyota naast mij. Uit het neergedraaide raampje steekt een verweerd en
stoppelig gezicht. Achterin veel visgerij! Aan het stuur het evenbeeld van de
passagier (broers, tweeling wellicht?) In de viswinkel is hen uitgelegd hoe zij
bij een Waalpier kunnen komen. Ik moet eerst even uitlachen en vertel hen dan over
het eerste stel en hoe zij de strekdammen kunnen vinden.
Op het punt van scheiden vraag ik hen of zij mij niet even willen knuffelen, nu ik hen weer op het juiste spoor zette. Ook hier grote vraagtekens.
“Hebben jullie er niet over gehoord?,” vraag ik hen, “over criminelen die mensen, ouderen vooral, met een knuffel bedanken voor een kleine dienst? Hen op die manier beroven?” Dat hebben zij niet!
Uitleg doodt
iedere grap!
Op het punt van scheiden vraag ik hen of zij mij niet even willen knuffelen, nu ik hen weer op het juiste spoor zette. Ook hier grote vraagtekens.
“Hebben jullie er niet over gehoord?,” vraag ik hen, “over criminelen die mensen, ouderen vooral, met een knuffel bedanken voor een kleine dienst? Hen op die manier beroven?” Dat hebben zij niet!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten