De
bewolking hangt erg laag, restanten van onweer en heftige regenval van
gisteravond en afgelopen nacht. Van de Dreisesselberg en de Plöckenstein is
niets te zien. Iedere poging om een glimp op te vangen van de Teufelsschüssel
(1108 m) is bij voorbaat tot mislukken gedoemd, weet ik, nu wij gistermiddag op
een mooi uitzicht hoopten vanaf de stapel enorme rotsblokken, als ware het de
drollen van een duivelse reus (over een paar uur zullen we van een oude
dorpsbewoner, in een kort broekje en op blote voeten, voormalige eigenaar van een levensmiddelenwinkel, horen dat de door
verwering uitgeholde top van deze berg op een schaal lijkt en daarom
duivelsschotel werd genoemd.) Ondanks hun formaat steken deze ‘duivelsdrollen’ echter
net niet boven de omringende bossen uit; geen uitzicht voor ons!
Nu gaat de totale berg schuil achter zwaar neerhangende regenwolken.
Nu gaat de totale berg schuil achter zwaar neerhangende regenwolken.
Veel
oranjebruine naaktslakken kwamen uit de berm tevoorschijn nu de regen het
wegdek ook voor hen begaanbaar maakte. Ik doe er alles aan om hen niet onder mijn
Brooks te verpletteren. Enkelen is
dat helaas reeds overkomen, geplet door een andere weggebruiker. Anderen kwamen
op de ongevalplaats af om van hun gevallen broeder of zuster te smullen, soms
wel met zeven tegelijk!
Op de
Ringstrasse word ik hartelijk begroet door een vrouw. Zij staat in haar
wapperende rok op haar balkon en geeft mij de indruk alsof zij mij verwacht. ‘Zuster Anna, ziet gij hen nog niet komen?’
Deze benauwde vraag nestelt zich irritant in mijn hoofd en krijgt gezelschap
van de bijbehorende zoet gekleurde plaatjes uit ‘Moeder de Gans’, het uiteenvallende sprookjesboek van mijn jeugd.
Terwijl ik verder ren vraag ik mij af wat toch de naam van deze jongste dochter
was, van haar die door haar moeder aan Blauwbaard was uitgehuwelijkt.
Ondertussen nadert een langzaam rijdende lichtgekleurde personenauto. Als de afstand tussen ons is verkleind tot zo’n vijftig meter stuurt de chauffeur zijn bolide naar de rechterzijde van de smalle straat, naar mijn kant dus! Gedurende korte tijd ben ik nog van goed vertrouwen, vervolgens vraag ik mij af of de bestuurder mij wil treiteren. Maar waarom? In de laatste ogenblikken weet ik dat de man mij niet ziet en zoek ik de graskant op. In diezelfde beweging laat ik mijn vlakke hand keihard op het autodak neerkomen (naderhand, als de pijn in mijn hand nog voelbaar is, prijs ik mij gelukkig dat de auto niet was voorzien van een scherpe dakrand!)
Ondertussen nadert een langzaam rijdende lichtgekleurde personenauto. Als de afstand tussen ons is verkleind tot zo’n vijftig meter stuurt de chauffeur zijn bolide naar de rechterzijde van de smalle straat, naar mijn kant dus! Gedurende korte tijd ben ik nog van goed vertrouwen, vervolgens vraag ik mij af of de bestuurder mij wil treiteren. Maar waarom? In de laatste ogenblikken weet ik dat de man mij niet ziet en zoek ik de graskant op. In diezelfde beweging laat ik mijn vlakke hand keihard op het autodak neerkomen (naderhand, als de pijn in mijn hand nog voelbaar is, prijs ik mij gelukkig dat de auto niet was voorzien van een scherpe dakrand!)
De auto
komt direct tot stilstand. Ik ren er achterom naar de kant van de bestuurder
die het portierraam neerlaat. In gammel Duits laat ik hem weten dat hij mij, verdomme,
van de weg af reed. Hij laat mij weten dat hij mij niet verstaat, zodat ik mijn
woorden voor hem met gebaren ondersteun totdat in zijn ogen zichtbaar is dat
hij het begrijpt. Desondanks vraagt hij of er iets is gebeurd.
En Of Er Iets Is Gebeurd! U reed mij ternauwernood omver. Uit zijn woorden en gebaren begrijp ik dat hij naar iets of iemand in het grote huis keek, zodat ik hem woedend duidelijk maak dat hij uitsluitend op de weg heeft te letten. Hij geeft mij gelijk en verontschuldigt zich.
Jezus op
een paard, denk ik als ik weer verder ren, daar ben je goed vanaf gekomen. Voor
hetzelfde geld lag je nu, als een geplette naaktslak, langs de kant van de weg! En Of Er Iets Is Gebeurd! U reed mij ternauwernood omver. Uit zijn woorden en gebaren begrijp ik dat hij naar iets of iemand in het grote huis keek, zodat ik hem woedend duidelijk maak dat hij uitsluitend op de weg heeft te letten. Hij geeft mij gelijk en verontschuldigt zich.
Mijn tweede gedachte gaat uit naar de dame op het balkon: was dit haar
Blauwbaard? De broeder die haar moet verlossen? Ongeconcentreerd chaufferend vanwege
opgefoktheid en onrust?
Mijn derde gedachte, tenslotte, gaat uit naar de naaktslakken. Ik ben er niet langer zeker van dat ik getuige was van een vorm van kannibalisme. Voor hetzelfde geld is daar sprake van altruïsme en maken de Zeven deel uit van hulptroepen die hun verongelukte broeder van het wegdek komen schrapen!
Mijn derde gedachte, tenslotte, gaat uit naar de naaktslakken. Ik ben er niet langer zeker van dat ik getuige was van een vorm van kannibalisme. Voor hetzelfde geld is daar sprake van altruïsme en maken de Zeven deel uit van hulptroepen die hun verongelukte broeder van het wegdek komen schrapen!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten