Mensen hebben het recht om te verdwijnen als
ze dat willen. Dat zinnetje zingt al wekenlang af en toe rond in mijn hoofd en
manifesteert zich nu ik langs het bokkige weitje van Herman ren. Van Herman zelf
is geen spoor te bekennen, evenals afgelopen vrijdag en de dinsdag daarvoor.
Een
bericht in de Gelderlander over een achtergelaten woning in Arnhem bracht
het zinnetje over het recht om te verdwijnen in mijn systeem. De bewoners van
dat huis, een koophuis waarop nog een zware hypotheek ruste, waren al in geen
jaren gezien. Men vermoedde een misdaad, waarvan na diepgaand onderzoek overigens
niets is gebleken. Hoewel een echtpaar met twee kinderen niet gemakkelijk spoorloos
verdwijnt is dat op zichzelf dus geen misdaad en derhalve voor de politie geen
reden om een opsporingsverzoek uit te laten gaan.
Op de
Waalbandijk kost het meer moeite om mijn snelheid aan te houden, hoewel de wind
al behoorlijk is afgezwakt. Afgelopen nacht ben ik er een paar keer wakker van
geworden; door de wind werden rake klappen uitgedeeld, zodanig dat ik onze
kunststof dakkapel als het ware al weg zag zeilen. Het bulderen van de wind
herinnerde me weer eens aan oude angstbeelden tijdens die verschrikkelijke
nacht in mijn ouderlijk huis. Vermoedelijk in 1961. Mijn vader en moeder waren,
samen met mijn oudere broers en zussen die nog thuis woonden, in een
volkswagenbusje onderweg. Het regende en er stond een stormachtige wind die aan
de ramen van de dakkapel rukte en de dakpannen liet ratelen. Misschien voelde
ik me verantwoordelijk voor de zes broertjes en zusjes die samen met mij achter
waren gebleven en die reeds sliepen. Waarschijnlijk was het de eerste en de
enige keer dat ik alleen met mijn jongere zusjes en broertjes in huis verbleef,
het is tenminste de enige keer waaraan ik herinneringen draag.
Vanwege
de bulderende storm en de regenvlagen lig ik diep onder de dekens weggekropen
en maak me erg ongerust omdat ik weet dat mijn ouders, broers en zussen, over
de bochtige tweebaansweg rijden, een die langs brede vaarten voert. Ik zie het busje
af en toe slingeren en vrees dat zij in het water belanden. O, bid ik diep
onder de dekens, als ze van de weg raken, laat ze dan niet over de kop slaan en
maak dat zij op tijd voor het water kunnen stoppen! Die wens brengt het busje
in beeld dat over de lengterichting tolt. Door de centrifugaal-kracht slaat de portier
aan de passagierskant open en wordt Jan naar buiten geslingerd. De
levensechtheid van dit beeld laat mij zo hard schrikken dat mijn ogen ervan
tranen. Ik kan niet langer onder de dekens blijven. De keukenklok wijst
vijftien minuten over tien. Gelukkig, nu zijn ze al wel gearriveerd, want als
dat niet zo is zou er gebeld zijn en was er iemand aan de deur gekomen. Terug
in bed lukt het nog steeds niet om te slapen. Er blijven angstbeelden komen. Ze
moeten immers ook weer naar huis. Stel dat er toch een ongeluk gebeurt, wie zou
ik dan het meest van allen missen? De een na de ander verschijnt voor mijn
geestesoog: Moe, Pa, Afra, Jan, …?
De wind
is op den duur gaan liggen, ik heb hen niet thuis horen komen.
Dit gebeurde
ongeveer vijfenvijftig jaar geleden. Evengoed kan ik de sfeer en de beelden van
die benauwde uurtjes moeiteloos oproepen.
Misschien
hebben de bewoners van die achtergelaten Arnhemse woning geen gebruik gemaakt van
hun recht om te verdwijnen, misschien overkwam hen een ongeluk en zijn zij, bijvoorbeeld,
in het Amsterdam-Rijnkanaal terechtgekomen. Als van zo’n ongeval geen getuigen zijn,
kan het heel lang duren voordat hun lichamen gevonden worden. Het kan
natuurlijk ook dat zij weer op hun eigen honk zijn en dat ik een bericht
daarover heb gemist.
Herman
zie ik nergens, als ik weer terug over de Hommelstraat ren. Geldt het
verdwijningsrecht ook voor een Hooglandstier?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten