Toen ik vanmorgen veel
te vroeg wakker werd regende het flink. ‘Nou, dat wordt regenjasjeswerk’, dacht
ik bij mezelf en draaide me nog eens lekker om, om vervolgens door de wekker
uit een vermoeiende droom – schilderen, slopen en schuren, in die volgorde –
gewekt te worden. Nu ren ik, compleet met regenjas, langs de tuin van Thé en is
het droog. Van een afstand zag ik een zachtgroen waas waaruit blijkt dat opkomt
wat onlangs gezaaid is, maar wat? Zelfs nu, van zo dichtbij, kan ik dat niet zien. Nog even geduld!
Geduld had ik ook
nodig nadat ik dat bijzondere kevertje in onze ‘voortuin’ aantrof. Ik was
zevenblad aan het plukken, dat, dankzij een optimistische bui van de
ex-buurvrouw, nog steeds welig onder de struiken van de afscheidende haag
groeit. Overigens, bij mijn weten heeft onze ex-buurvrouw er nooit soep van
gekookt of er een salade mee samengesteld terwijl zij het kruid toch om die
reden had geplant. Wij ook niet, wij hebben er ook nooit van gegeten. Snuf wel,
de cavia van Koen lust er wel pap van. Het was dan ook vanwege Snuf dat ik er
wat van plukken wilde toen ik dat abnormale insect zag. Abnormaal in mijn ogen
omdat ik het nooit eerder zag, deze soort, en het bovendien met opvallend grote
uitpuilende ogen en een penseelachtig staartje was uitgerust. Het zat
aanvankelijk stil op een blad dat ik wilde plukken. Het volgende moment sprong
het weg en zag ik het op een ander blad zo’n veertig centimeter verder landen.
Een behoorlijke sprong voor een beestje dat nog geen centimeter lang is! Zulke
sprongen maak ik slechts in mijn dromen!
Ik heb het uitgebreid
bekeken voordat ik weer naar binnen ging om mijn camera te halen, maar toen ik
terugkwam kon ik het niet terugvinden. Geen foto’s dus! Heel spijtig vond ik
dat, maar ik had het nog wel scherp in mijn geheugen: zoals ik al zei, ruim een halve centimeter lang, zes poten, overwegend goudbruin van kleur, een
borstelachtig staartje, smal uitlopend geleed achterlijf (geschubd als van een
pissebed), grote, bolle, uitstekende facetogen en een snuit dat lijkt op dat van
een sprinkhaan. Nadat ik Snuf zijn zevenblad had gegeven ben ik direct op zoek
gegaan. Dat viel niet mee! Vanwege zijn machtige sprong dacht ik aanvankelijk
dat ik een bijzondere soort springstaart had gezien, maar uit de documentatie
van Naturalis bleek dat ik er faliekant naast zat.
Het probleem bij
zoeken zonder achtergrondinformatie is dat je van plaatjes afhankelijk bent. De
inleiding tot de insecten van de Soortenbank opent met de ontmoedigende zin: ‘Feit is
dat het determineren van bepaalde groepen vrij moeilijk is.’ Ik heb me
niet laten ontmoedigen en ben gewoon gaan zoeken (het grappige is dat ik via de
zoeksleutels van Soortenbank opnieuw bij de springstaarten uitkwam!) Afijn, na
een paar dagen vond ik het zowaar! Wat ik gezien had was geen volwassen kever
maar een dat nog in het nimfenstadium verkeerde. Issus Coleoptratus. Het is
verwant aan de cicaden en behoort tot de lantaarndragerachtigen – dat zal wel zijn
vanwege zijn koplampvormige ogen, andere lantaarns heb ik niet op of bij hem
aangetroffen! Het voedt zich met het sap van planten en bomen. Sommige
familieleden zijn gek op lindebomen. Mijn i. coleoptratus vond ik zo ongeveer
onder een lindeboom, dus dat kan ook wel kloppen!
Toen ik over een naam
beschikte kon ik gemakkelijk verder zoeken en bleek dat ik een buitengewone
waarneming deed. Volgens Cambridge University is issus c. namelijk het enige beestje
dat met behulp van mechanische versnelling nauwkeurig gericht
springen kan! Het raderwerk in de achterpoten verdeelt en versnelt de
sprongkracht over beide poten.
Terwijl ik de Haneman
nader bedenk ik dat ik in de buurt kom van de Afferdense en Deestse Waarden
waar afgelopen maandag een ralreiger is gespot (in Nederland de vijfendertigste
waarneming in twaalf jaar.) Best bijzonder hoor, maar ik zag issus!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten