Op de Waalbandijk doet de Westenwind, bijna
succesvol, zijn best mijn hardloopsnelheid tot nul te reduceren. Zo nu en dan raast
zij daarbij tot het laatste knoopje! Met extra energie kom ik traag vooruit hoewel het
niet lukt dat in rechte lijn te doen. Dus houd ik goed in de gaten of iets mij
wil passeren: ik wil niets tussen mijn benen gefietst krijgen of, erger nog, op
de neus van een automobiel worden genomen.
In gedachten reis ik met Jules Verne.
Dat begon al vroeg deze morgen toen ik tijdens een noodgedwongen toiletpauze enkele
zinnen las – “…toch voelt het alsof we
verder van de bewoonde wereld zijn dan ooit tevoren. Er stonden meer mensen op
de maan dan op deze plek… Achter elke bocht wacht ons mogelijk een nieuwe
ontdekking…” – uit het artikel ‘Geheim van de Kinabalu’ (een bertop in
het noorden van Maleisisch Borneo) in National
Geographic van februari.
Op een zaterdag werd mijn liefde voor
de verhalen van Jules Verne gewekt. Waarschijnlijk is het 1958 of 1959. Ik help
mijn vijf jaar oudere zus Lida bij haar schoonmaakwerk in de lagere
jongensschool in Spanbroek, zoals ik vaker doe: vloeren vegen, schoolborden
sponzen, de vloeren van de toiletten boenen. Lida werkt keihard en af en toe
roept zij vanuit een van de lokalen: “Siem, wil jij…?” Natuurlijk wil ik. We
hebben het heel gezellig samen en het werk is te overzien. Zingen in een lokaal
dat gewoonlijk gevuld is met jongens, is speciaal. Maar ik ben vooral vervuld
van trots en liefde voor mijn zus, als zij mij roept nadat zij een tekening van
mij ontdekte. Mijn meester prikte het zorgvuldig op een van de zachtboardborden.
“Goh, wat kun jij toch prachtig tekenen!”
Vrouw Dam, de echtgenote van de hoofdonderwijzer, komt koffie brengen en een paar bekers warme melk. We eten onze boterhammen en bespreken wat er nog gebeuren moet als de deur van het lokaal opengaat en het hoofd van meester Dam om de hoek steekt. Hij wil weten of ik het oud papier wil opruimen. Lida vindt het goed.
Vrouw Dam, de echtgenote van de hoofdonderwijzer, komt koffie brengen en een paar bekers warme melk. We eten onze boterhammen en bespreken wat er nog gebeuren moet als de deur van het lokaal opengaat en het hoofd van meester Dam om de hoek steekt. Hij wil weten of ik het oud papier wil opruimen. Lida vindt het goed.
Nabij de verkeersbrug steekt een
wandelaar gewapend met fotocamera’s mij een visitekaartje toe: ‘Fotografie Wim Piels’. Wim raadt mij aan
zijn website te bezoeken. Honderden foto’s van de brug in aanbouw zal ik kunnen
bewonderen. Wim weet dat de bouwers nog tien meter moeten gaan voordat de Waal
dubbel is overbrugd.
Een grote berg papier chaotisch
dooreen, vind ik in de verdiepte ruimte die de verwarmingskelder wordt genoemd.
Ik maak stapeltjes en bind er een touwtje om, wat best lastig is. Het is erg
stoffig werk zodat ik veelvuldig niesbuien moet verduren. Ik verlang al snel
terug naar het poetswerk met Lida als mijn oog op een donkerblauw boekje valt.
In aantrekkelijke gouden krullen lees ik: Jules Verne; ‘De Wonderstraal, opgevolgd door Tien uren op Jacht.’ Er tussenin
een woord, ingeperst in donkerder blauw. Ik moet het kaftje dicht bij
de zwaar bestofte vensters houden om te kunnen lezen: ‘Wonderreizen’. Bladerend door het boekje bekijk ik de spannende
tekeningen. Ondanks veel moeilijk te begrijpen woorden lees ik over het
wonderlijke en grotrijke Schotse eilandje Staffa, totdat Lida mij roept...
Op de terugweg verdubbelt de wind de
lengte van mijn passen. Dat gaat snel en ondertussen rust ik een beetje uit. In
de loop van de jaren heb ik ontdekt dat ik liever over reizen, zoals die naar
het middelpunt van de aarde lees, dan dat ik zo’n wonderlijke tocht zou maken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten