De Gelderlander berichtte dat Beuningen de, onlangs officieel geopende, struinroute geschikt wil maken voor hardlopers. Dus ren ik vanaf de Dijk het nieuwe straatje in, richting uiterwaarden en meerplaats van het veerpontje naar Slijk-Ewijk. Het klaphek slaat zo hard achter mij dicht dat ik er zelf van schrik. Bij de aanlegplaats zitten enkele mensen rustend op het bankje, zo te zien niet van plan zich in te schepen, terwijl het pontje, ik geloof dat het ‘d’n Overkant’ is gedoopt, werkloos ligt aangemeerd. Het smalle pad is aanvankelijk nog redelijk hard. Het verdwijnt in de schaduwen onder en tussen frisgroene wilgenbomen, waar van enige verharding niets meer te merken is. Het gaat er op en af. Ik ren nu tussen de rivier en een rivierduintje dat geheel is begroeid met hoog opgeschoten grashalmen die traag wuiven in de wind. Het voordeel van de schaduw, er staan veel minder bomen dan ik vanaf de dijk had ingeschat, is betrekkelijk omdat de zachte ondergrond extra inspanning vergt. Bovendien ren ik geconcentreerd om te voorkomen dat ik een voet verzwik. Het is opvallend stil. Alle dieren lijken zich aan een siësta te hebben overgegeven, in navolging van de mensen die hier en daar lui op de strandjes liggen. Het enige geluid komt van zware dieselmotoren. Bij het naderen van een geul, die fungeert als waterinlaat, komt het beeld van galopperende paarden weer helder op mijn netvlies (zie ‘Moederliefde’[1].) Toen was het hoogwater, dat wild opspatte toen de paardenlijven daar doorheen ploegden.
Het pad is inmiddels verworden tot een wildpaadje gevuld met diep zand. Terwijl ik daar doorheen banjer, de scherpe distels aan weerszijden ontwijkend, voer ik een innerlijk gesprek: wil ik dit wel? Het antwoord is er al: een nat en verlaten strandje, geheel overschaduwd door een wilg met acht stammen. Die uitnodiging kan ik niet weerstaan. Heerlijk om even uit te blazen en naar de zwoegende schepen te kijken.
Weer terug op de Kloosterstraat laat de zomerwarmte zich van haar onbarmhartige kant kennen. Nog even dan smelt het asfalt. Dit gevoel brengt mij terug naar het Tramweggetje in 1955. Samen met Jan, mijn broer, heb ik kentekennummers van passerende auto’s in een schoolschriftje opgetekend. Op weg naar huis, enigszins bezwaard want we zijn laat, kleeft het asfalt aan onze schoenen. Het intense licht en de warmte van de zon heeft ons loom gemaakt en tovert plassen op het wegdek die bij onze nadering weer verdwijnen…
Natuurlijk wilde Moe weten waar wij bleven. Vandaag zou zij zich afvragen waarom ik op deze warme zomerdag ga rennen. Zij heeft gelijk, de rest van de zomer zal ik de vroege morgenuren daarvoor benutten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten