Het brengt mij terug naar Wadway, naar de dag waarop wij samen wachtten op een bericht over een ingreep die mijn oudste zus moet ondergaan. Het gaat om een toen nog riskante openhartoperatie. Het is vroeg op een avond in het voorjaar van 1956: ik zit geknield op het koude graniet van de keukenvloer. Ellebogen op een beukenhouten stoel, hoofd op vervlochten vingers. Veertien zusjes en broertjes, en mijn moeder, zie ik in diezelfde houding, in de door de avondzon schemerig verlichte ruimte. Pa heeft avonddienst bij de kaasfabriek. Het zouden er vijftien zijn als Ina niet in het ziekenhuis zou liggen, maar dan baden we op deze tijd immers geen rozenkrans. Ik bid met een overgave zoals ik nog nooit eerder in mijn jonge leventje deed, wij allemaal denk ik. Moe gaat voor: “Wees gegroet Maria, vol van genade…” en wij vullen samen aan: “… Gij zijt de gezegende onder de vrouwen…” Moe telt tegelijk op een van de weinige rozenkransen die ons gezin rijk is, zodat wij ons niet in het aantal vergissen, want na tien Wees gegroetjes dient een Onze vader te volgen. En na elk tientje leest Moe een speciaal gebed en smeekt Maria’ voorspraak opdat onze zus verder met haar leven mag. Haar smeekbede klinkt zwaar over onze stille hoofden: met de dood zijn wij in onze jonge leventjes niet bezig. In de relatief kleine keuken dreunen onze kinderstemmen monotoon maar troostgevend. Na een paar cycli krijg ik, zoals gewoonlijk in de kerk, overal jeuk, maar het lukt wonderwel mijn aandacht bij het bidden te houden. En bij mijn grote zus: binnen mijn schedel zie ik de dokter haar smalle borst met een vlijmscherp mes openen zodat haar kloppend hart te voorschijn komt. Veel bloed en wit bot, zoals laatst bij Jan toen hij zijn pols aan een scherp stuk flessenglas sneedt. Een beeld dat ik onmiddellijk verdring. Dit zijn momenten dat ik mijn fantasie verafschuw. Het daglicht is inmiddels geheel uit de keuken verdwenen, zodat het ruitje in de keukendeur enig richtpunt voor mijn blik is. Na misschien wel tien tientjes verschijnt onverwacht het gezicht van de oudste zoon van de caféhouder in het glas. Zij zijn in het gelukkige bezit van de telefoon in ons dorpje: Ina zal blijven leven. Opluchting golft door de keuken.
Nadat ik de nieuwbouwverkeersbrug passeerde en weer op huis aan ga, zie ik dat weer een nieuw deel is toegevoegd. De oostenwind laat zich nu pas echt van een onaangename kant voelen: wat goed dat ik een extra slipje aantrok!
Ik ga komende maandag niet op mijn knieën met een rozenkrans. Dat ligt te ver achter mij, maar een kaarsje zal ik branden. Tot het verlossende telefoontje het nieuwe wachten inluidt: op de thuiskomst van mijn lief.
Ik ga komende maandag niet op mijn knieën met een rozenkrans. Dat ligt te ver achter mij, maar een kaarsje zal ik branden. Tot het verlossende telefoontje het nieuwe wachten inluidt: op de thuiskomst van mijn lief.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten