vrijdag 25 januari 2019

Adembenemend

Dooien of vriezen, het hangt er precies tussenin, hoewel het volgens Weather.com voelt als min vier graden Celsius. Zolang de zwakke wind vanuit het zuidwesten met mij mee waait voel ik er niets van, van die vrieskou bedoel ik (even later, op de Waalbandijk, verstijft het briesje mijn wangen en doet mijn ogen tranen.) Het sneeuwkleed, dat bermen, velden en planten bedekt, is zichtbaar al een paar dagen oud. De enkele vlokjes die nu vallen zullen dit oude tapijt niet kunnen vernieuwen. In de tuin van Rie bloeien reeds de sneeuwklokjes, weet ik, maar op ’t ogenblik is het meer sneeuw dan klokjes. Enkele dunne groene sprietjes en hier en daar een maagdelijk wit kelkje dat nauwelijks tegen de omringende sneeuw kan worden onderscheiden, steken ternauwernood boven de sneeuwdeken uit. Evengoed zet deze tuin mij aan tot een overpeinzen.
Ik vind het niet vreemd dat de voortuin van Ma Dekker ergens uit de plooien van mijn hersenen komt bovendrijven. Haar huis stond aan de Spanbroekerweg, nog geen tweehonderd meter voor de Bonifatiuskerk. Gedurende mijn lagere schooljaren vormde het huis een duidelijk ankerpunt op weg naar kerk en school. Het was een houten gebouwtje dat als het ware gekleed ging in een overdwars gedragen krijtstreeppak: de buitenwanden waren bekleed met brede horizontaal aangebrachte groen geverfde rabatdelen – Westfries-groen, dat een van de oudste groentinten van Nederland is (vergelijkbaar met mintgroen) – met uitzondering van de groeven tussen de delen. Die waren loodwit geschilderd. Tijdens een van mijn bezoekjes aan Wadway, enkele tientallen jaren geleden, ontdekte ik dat het mintgroene huisje helaas niet langer bestond. Voor mij was als bij toverslag een moderne semibungalow op de plaats van het klassieke huis verschenen. (Bij het afscheid van een schoonzus, in september 2015, leerde ik dat deze bungalow bewoond werd door Jan Rood, mijn eerste baas en eigenaar van een schildersbedrijf annex drogisterij, die toen reeds was overleden, en zijn vrouw Jo Smal. Zie ‘IJskoud’.) Wij noemden Ma Dekker altijd tante Ma. Zij was op de een of andere manier familie van ons, zo wist ik in die jaren. Echter, bij het lezen van ‘De dertien van Steur’, geschreven door Leo en Sjaak als ode aan hun ouders, werd mij duidelijk dat mijn vermeende tante Ma familie was van de familie Steur (de kinderen Steur brachten, op weg naar kerk of school, kapotte sokken aan hun tante, welke door haar werden gestopt en weer aan de kinderen meegegeven. Als wederdienst leverde vader Steur, die kaashandelaar was, bij tijd en wijle een kaas.) Bij lezing vroeg ik mij af of ik Ma wellicht in navolging van onze buurtkinderen tante noemde, of omdat zij mijn achternaam droeg? Hoe dan ook, ik voelde mij met terugwerkende kracht een beetje bestolen, want tante Ma was geregeld mijn rots in de branding: vaak, bij hoge nood, maakte ik gebruik van haar sanitair (dat zo mogelijk nog primitiever was dan het onze, maar als je nodig moest maalde je daar niet om!).
Terug naar de voortuin van Ma Dekker. Deze was rondom afgesloten met een houten tuinhek en bestond voornamelijk uit een groen gazon. Ze werd gedomineerd door hoogstammige fruitbomen en in het vroege voorjaar bogen duizenden sneeuwklokje hun kelkjes in de wind die altijd om het huisje leek te wervelen. Adembenemend vond ik deze aanblik, veel mooier nog dan de veelkleurige krokussen die de sneeuwklokjes spoedig daarna verdrongen. Ook al is de tuin van Rie veel kleiner, steeds als de sneeuwklokjes er massaal bloeien denk ik aan de tuin van tante Ma.
Jazeker, het huis van tante Ma staat op mijn netvlies. In dat landschapje torent de Bonifatiuskerk boven het dak uit en weerkaatst de opkomende zon in de ruitjes van de kleine zijgevelramen zodat ik mijn ogen half moet dichtknijpen. Zoekend naar foto’s, op internet en in historische boeken, heb ik inmiddels vele uren verspild. Niets! Wie kan mij daaraan helpen?


Geen opmerkingen:

Een reactie posten