Terwijl ik afwisselend
over de Kloosterstraat, Dwarshommelstraat en Hommelstraat wandel en ren gaan
mijn gedachten weer terug naar het laatste bezoekje aan mijn oude vriend. Zijn
voortschrijdende leeftijd ontneemt Wim steeds meer. Naast elkaar op de bank
zittend, we hebben onze lege koffiekopjes weer terug op de schoteltjes gezet,
zie ik hem worstelen om een antwoord te vinden. Het geregeld in onze gesprekken
terugkerende driedelige kaststel bovenop de rozenhouten buffetkast kijkt onverschillig
zwijgend op ons neer en de lidcactus terzijde, een cadeau bij zijn
vijfennegentigste verjaardag, bijna drie jaar geleden, laat zijn leden rimpelend
en neerslachtig hangen. Ook op de bank valt een stilte waardoor Wim weer onrustig
wordt. Hij trekt zijn schouders op, heft zijn armen en drukt zijn handen tegen de
zijkanten van zijn hoofd en verzucht ‘Ik weet het niet meer!’, als in antwoord
op een vraag die ik hem nog niet stelde. Precies op dat moment zie ik de
toekomst, zie ik het bijna voltooide leven van mijn vriend door zijn hoofdhuid
schemeren en heb ik het gevoel dat ik weet wat de schrijver van De roekeloze
buiteling, in ‘Lot Weeda’, een
roman van Maarten ’t Hart, zag bij het zien van een foto van een vrouw die slechts
drie dagen na de opname overleed: ‘Maar
ze ziet eruit alsof ze op ieder moment de hoek om kan gaan, en alsof ze daar
vrede mee heeft.’
Het lijkt erop dat
Wim steeds meer vergeet. Nee, dat is het niet helemaal. Het is meer alsof er in
zijn geheugen onvoldoende ruimte is voor nieuwe ervaringen zoals je op een overvolle
boekenplank geen boek meer kwijt kunt; de boeken op de plank blijven
beschikbaar maar die waarvoor geen plaats is raken spoedig verloren. Zo lijkt
het ook met de geestelijke boekenplank van Wim gesteld. Wat tijdens reeds
langer voorbije jaren is voorgevallen kan door hem nog worden herinnerd,
spontaan of met moeite, maar verse kennis raakt zoek. Ik vraag mij af hoeveel
informatie hem beklijft. Via een omweggetje kom ik erachter dat hij nog maar
weinig herkent van hetgeen ik hem tijdens ons eerste kopje koffie vertelde,
terwijl dat nieuwtje zelf hem bijzonder leek te interesseren! Ook ontdek ik dat
hij niet kan zeggen in welke maand we leven zonder zijn tafelagenda te
inspecteren.
Het raakt me, Wim’ twijfel
en onmacht om bij te willen dragen aan onze samenspraak. Ik neem even zijn handen
in die van mij en verbaas mij over de warmte en de zachtheid daarvan. Hij
fleurt weer helemaal op als ik hem voorstel onze kopjes nog een keer te vullen.
Bij het inschenken blijkt het warmhoudplaatje opnieuw te zijn overgelopen. We definiƫren
de troebele nattigheid als koffie, inspectie van het waterreservoir levert dan
ook niets op maar als ik de lege glazen koffiekan in het binnenstromende daglicht
bij het raam bekijk zie ik rondom een haar-dunne lijn zigzaggen. De barst komt in
de bodem samen in een ster. ‘Ziedaar de boosdoener, Wim!’
Vandaar dat tweede koffiezetapparaat dat al enkele weken klaarstaat. Niet nieuw weliswaar, maar wel geschikt voor twee personen. Met enige spijt trek ik de stekker van het kapotte toestel uit het stopcontact, alsof we daarmee definitief een fase afsluiten; ieder kopje koffie dat we samen dronken werd immers met dit apparaat gezet.
Vandaar dat tweede koffiezetapparaat dat al enkele weken klaarstaat. Niet nieuw weliswaar, maar wel geschikt voor twee personen. Met enige spijt trek ik de stekker van het kapotte toestel uit het stopcontact, alsof we daarmee definitief een fase afsluiten; ieder kopje koffie dat we samen dronken werd immers met dit apparaat gezet.
Het is een groot
geluk dat mijn oude vriend ondanks hem ontvallende vaardigheden zijn dagelijkse
weg zelfredzaam vindt, weliswaar met dank aan de onveranderlijkheid van zijn appartement
en interieur en ingesleten patronen en gewoonten. Zijn agenda herinnert hem aan
noodzakelijke afwijkingen in de dagelijkse gang van zaken. Als afsluiting van
dit bezoek noteer ik daarin mijn volgende bezoekje.
Mooi
BeantwoordenVerwijderen