Het is een
uitzonderlijk grijze dag. Het mooie rivierenlandschap wordt verhuld in nevels.
Alles is grijs waardoor de hardloper in een geel trainingsjack extra opvalt.
Aan zijn groet hoor ik dat hij mij kent, waarschijnlijk. Frans? Pas nu ik de
man in het gele jack gepasseerd ben weet ik dat het Frans was.
Via de radio hoorde
ik gisteren de enthousiaste eigenaar van een pindakaaswinkel, Michiel Vos, over
pindakaas vertellen. Met en zonder nootjes! Via Lonely Planet weten zelfs toeristen dit unieke Nederlandse winkeltje in
de Czaar Peterstraat te vinden. Het nieuwste product van de Amsterdamse
pindakaaswinkel mag er ook zijn: Pindakaas met rum en rozijnen! Vooral in
Amerika, Canada, Engeland, Duitsland, Suriname en Nederland wordt pindakaas
gegeten, maar dan wel in grote hoeveelheden. Met pindakaas schijnt het zo te
zijn, je houdt ervan of je hebt er een hekel aan. Een tussenweg is er niet. Hoe
dat met mij zit weet ik eigenlijk niet. Af en toe eet ik een boterham met
pindakaas, waarmee ik waarschijnlijk tot de groep ‘houdt ervan’ behoor. Met een
pot kan ik ongeveer een jaar toe. Heel wat langer trouwens dan de spreeuwen van
Wouter, die kunnen wel een pot per dag aan (zie ‘Spreeuwenpot’).
Het liefst smeer ik eerst een dun laagje sambal op mijn boterham, daarover
pleister ik een laag pindakaas en vervolgens bestrooi ik het geheel met
uiensnippers.
Aan pindakaas heb ik
nooit diepe gedachten besteed. Voor mij was het er altijd en hoort het smeuïge
goedje evengoed bij Nederland als klompen, tulpen, schaatsen, koeien en kaas. Maar
pinda’s groeien niet in Nederland. Als ik over pindakaas had nagedacht had ik
me president Jimmy Carter herinnerd. Hij was namelijk een van de grote
pindaboeren in Amerika. Dus toen ik Michiel Vos hoorde vertellen dat pindakaas pas
tijdens de Tweede Wereldoorlog in Amerikaanse voedselpakketten naar Nederland is
gekomen, keek ik daar niet echt van op. Volgens Wikipedia experimenteerde ene John
Kellogg met een pindaoverschot en ontwikkelde daarmee toevallig pindakaas. Dat
was in 1893.
Het duurde dus meer
dan vijftig jaar voordat dit populaire Amerikaanse broodbeleg naar Nederland
kwam. Maar die verloren tijd hebben wij Nederlanders vast en zeker ingehaald! Met
dank aan Evert van Benthem. Hij leerde ons in de jaren tachtig dagelijks via
een televisiespotje: ‘Ze zeggen dat je er
sterk van wordt, van pindakaas.’
Pindakaas, wie is er
niet groot mee geworden!
Op de Tempelstraat
tilt een jonge vrouw haar hondje op en stopt het in een wandelwagentje, nadat
het zijn behoefte deed. Het beestje wordt zorgvuldig met een dekentje
toegedekt. Ik heb de indruk dat zij met haar huisdier omgaat als was het haar
kindje. Zo meteen, als zij thuiskomt, smeert ze wellicht een boterham met
pindakaas, snijdt het in kleine blokjes en voert het haar lieveling met een vorkje.
Nu ik dit schrijf
realiseer ik me dat ik bij de lunch ook de tweede kans niet heb benut. Helaas
pindakaas!
"Je houdt ervan of je hebt er een hekel aan. Een tussenweg is er niet." Als je een jaar met een pot pindakaas kunt doen, bewijs je daarmee dat er wel degelijk een tussenweg is: je bent een matige liefhebber. (ik ook trouwens, heel af en toe eet ik een boterham met pindakaas en komkommer)
BeantwoordenVerwijderen