Een vrouw komt met
haar fiets aan de hand uit de afrit die naar volkstuintjes leidt, en tevens naar
het afgetrapte weitje waarin mijn vriend Herman sinds jaar en dag wat suffig
ronddoolt. Hoewel, het grootste deel van de tijd staat deze zwartharige kolos met
afhangende kop stil voor zich uit te staren, af en toe knabbelend op het of
ander dat van zijn gading is. Of hij ligt half op zijn zij, duttend, herkauwend
en de wereld om hem heen beziend vanachter het ruige neerhangende haar waarmee zijn
kop begroeid is.
Vanaf deze afstand, ik ben minstens nog
honderd meter van haar verwijderd, zie ik aan de onzekerheid waarmee zij op haar
fiets stapt dat het om een oude vrouw gaat. Zij kiest de richting die haar naar
de Waalbandijk voert. Kennelijk vergist zij zich want zij stapt weer af, keert met
moeite haar rijwiel en stapt met dezelfde onzekere bewegingen opnieuw op. Ik
voel mededogen omdat zij zo kwetsbaar oogt.
Eigenlijk wil ik iets over vampiers vertellen,
hoewel ik zelf nog niet over hen hoorde, niet over Margje, want
zij is het die mij tergend langzaam tegemoet komt fietsen, en ook niet over Herman.
Margje heeft, voor zover ik weet, niets met vampiers van doen. Ik ken haar als een
vriendelijke dame die gewoonlijk opgewekt door het leven gaat, zodat ik mij
niet kan voorstellen dat haar ooit het gevoel bekruipt dat zij ‘iemands bloed
zou kunnen drinken!’
Terwijl Margje links aan mij voorbij gaat is
van haar gebruikelijke vriendelijkheid en opgewektheid weinig te zien. Zij reageert
niet op mijn groet. Zij heeft mij waarschijnlijk helemaal niet gehoord of
gezien, maar kijkt met gespannen gelaatstrekken strak naar het asfalt dat onder
het voorwiel verdwijnt.
Verderop passeer ik Herman die iets van de
levenslust van Margje lijkt te hebben overgenomen. Hij raapt het een of ander
met behulp van zijn lippen en tong van de grond en staat daarop te kauwen, met
een enthousiasme die ik zelden van hem zie. Heeft Margje hem iets lekkers
gebracht? En terwijl ik mij dat afvraag voel ik een steek van jaloezie.
Wat is er gaande?
Met een lekker gangetje over de
Waalbandijk joggend – het rennen voelt heel wat beter dan afgelopen dinsdag –
peins ik over hetgeen ik net heb meegemaakt. In die stemming bereik ik de Tacitusbrug en zie een gehelmde man in
een geel hesje iets in een apparaatje roepen. Hij wijst een collega, die in het
bakje van een hoogwerker staat, naar een punt dat ik niet zien kan. Opnieuw
passeert hier een situatie waaraan ik part nog deel heb.
Na mijn keerpunt verandert alles ten goede.
De zon schijnt nu in mijn gezicht en
tegelijkertijd dwars door de bloemen van de wilde cichorei die daardoor een
tintelende, doorschijnend hemelsblauwe kleur aannemen. Bij de Tacitusbrug staat nog steeds de geel
gehelmde man. Nu werkloos. Een open kans voor mij!
Henk – lees ik van zijn badge – vertelt
dat men de onderzijde van het oude brugdeel met behulp van zandstralen reinigt
en voorziet van vier lagen coatings. Tegelijkertijd worden de voegen (tussen brug
en aanlandingspunten) vernieuwd. Die aan de overzijde is verwijderd, maar aan deze
kant moet dat nog gebeuren…
En nu komt het!
Volgens Henk is dat vanwege die kleine
vampiers!
Er wonen vleermuizen in de ruimte tussen
de brug en de landpeiler, in de opening onder de voeg. Die mogen door deze
onderhoudsklus niet worden verstoord. Zij hebben vervangende woonruimte gefabriceerd
en die her en der onder de brug aangebracht. De opening onder de voeg is voor
de kleine fladderaars niet langer toegankelijk.
“Veertien dagen werk, met twee man!”, laat
Henk mij spontaan en zogenaamd, verontwaardigd weten. Maar ik hoor trots in zijn
stem. En terecht! Ik maak graag deel uit van een samenleving die zich het lot
van kleine dieren aantrekt, en constateer: de werkelijkheid is vreemder dan je kunt
verzinnen!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten